Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 91
(1975)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jonathas ende Rosafier
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
neer zich in het boek niet voor en achter het eigenlijke werk schutbladen bevonden, aan beide zijden bedrukt met een middelnederlandse tekst in twee kolommen. De bovenkant van de tekst bevindt zich bij het eerste blad aan de kant van de snede, bij het tweede blad aan de rugzijde (zie Naschrift op blz. 212). Bij onderzoek bleek terstond waar deze tekst thuishoort. Hij bevat enige malen de namen Jonathas en Rosafier. Wij hebben dus te doen met een fragmentje van een gedrukte tekst van dit werkGa naar voetnoot2). Van deze middelnederlandse tekst bezit de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek het enige handschrift, uitgegeven door Napoleon de Pauw in zijn Middelnederlandsche gedichten en fragmenten IGa naar voetnoot3). Deze telt in de uitgave 1208 verzen, begin en einde ontbreken. Het handschrift, op papier geschreven, is door W. de Vreese gedateerd op omstreeks 1500, en bevindt zich in slechte staat. Het bestaat uit een octern van in elkaar gevoegde bladen, met nog vier losse folio's en een blad van twee folio's aan elkaar. Behalve deze tekst bestaan er enkele kleine fragmenten van een volksboek, een postincunabel, teruggevonden en uitgegeven door W. de Vreese in T.N.T.L. 13 (1894), blz. 247-255. Deze zijn gedateerd op circa 1505 en beschreven bij Nijhoff-Kronenberg onder no. 3165Ga naar voetnoot4). De Pauw drukt ze af als fragment A (a.w., blz. 487-493). Drie van deze vier blaadjes gaan aan de tekst in het A'damse hs. vooraf, het vierde correspondeert met vs. 576 vlg. De door ons aangetroffen schutbladen zijn van een ander boek afkomstig dan de fragmenten van De Vreese; deze tellen 22 verzen, de onze 20 op een bladzijde. Bovendien zijn de afmetingen van onze blaadjes kleiner. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jonathas ende Rosafier is een samenstel van motieven uit ridderromans en Mariaverhalen. Het schema van het verhaal komt in het kort hier op neer. Een ridder, later koning, Jonathas, zal trouwen met Rosafier. Omdat er echter een doem op haar rust dat zij van haar vader een kind zal ontvangen, trekt Jonathas zich terug en zal met haar zuster huwen. Rosafier verneemt, door een verwisseling met haar zuster in de huwelijksnacht, waarbij zij haar eer bewaart, de ware reden. Om haar doem te ontkomen verzoekt zij Jonathas haar in het klooster te brengen. Dit geschiedt. De vader, terugkerend van een krijgstocht tegen de Saracenen, ziet Rosafier en begeert haar. Hij verkoopt zijn ziel aan de duivel om zijn doel te bereiken, hetgeen gelukt. Rosafier, om haar schande te ontlopen, verlaat het klooster en leeft zeven jaar in zonden. Jonathas gaat haar zoeken en vindt haar ten leste. Hij probeert haar over te halen Maria om vergiffenis te smeken en in het klooster terug te gaan. Hier begint de tekst van onze schutbladen. Het blijkt dat Maria, evenals in de Beatrijs, al die zeven jaren de taak van Rosafier in het klooster heeft vervuld. Rosafier krijgt vergiffenis en zal abdis worden. Jonathas zal zijn koninkrijk wegschenken en Maria zal hem met zijn vrouw en Rosafier komen halen om ze in de hemel te geleiden. Begin en slot van het verhaal ontbreken.
Ik onderzoek nu eerst de verhouding van de schutbladen tot de tekst van het handschrift en bespreek daarvan de betekenis. Daarna probeer ik de schutbladen zelf te dateren. Het blijkt dat we te doen hebben met de folio's 19, 20, 21 en 22, dat zijn de laatste, losse folio's van het handschrift in de uitgave van De Pauw afgedrukt op blz. 523-528. Ik begin met de overeenkomstige verzen van schutbladen en handschrift tegen elkaar uit te zetten (zie blz. 186-193). Daarbij heb ik aan de tekst het volgende toegevoegd: 1a en 1b zijn de twee kolommen van de voorkant van het voorste schutblad; 2a en 2b vormen de achterkant, waarbij natuurlijk 2b aan de achterkant van 1a staat en 2a aan de achterkant van 1b. Hetzelfde bij 3a, 3b, 4a en 4b. Daarnaast zijn de overeenkomstige regels van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
editie De Pauw aangegeven en links en rechts daarvan weer staat de foliëring van het handschrift. In de eerste plaats vallen de volgende algemene eigenaardigheden op:
Bekijken we nauwkeuriger de achtereenvolgende bladen, dan blijkt bij vergelijking der beide teksten:
Ik wijs op de volgende bijzonderheden, waarbij de lezer bedenke dat er niet vier, maar twee losse bladen zijn en dat 2a en b de achterkant vormen van 1a en b, en 4a en b de achterkant van 3a en b. 1. De regels (vgl. in het handschrift vs. 1184 en 1185) van 3a slui- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten aan op 2b. Op dezelfde wijze is er een overgang van 2a op 3b (vgl. in het handschrift vs. 1147-48 op 1148-49). 2. In overeenstemming met het in punt 1 opgemerkte sluit het rijm mijn van het eerste vers van 3a aan op het rijm sijn van 2b. De conclusie die we hieruit kunnen trekken is: op de tekst van 3a moet naar de inhoud, en naar het rijm, aansluiten die van 2b. Zo ook moet op de tekst van 2a aansluiten die van 3b (het rijm loopt hier niet over de scheiding der bladen heen). Hiermee is de samenhang der beide schutbladen vastgesteld en tegelijk de zeer eenvoudige oplossing van de juiste volgorde gegeven. Men legt eerst de achterkant van het achterste schutblad, d.w.z. 4a en 4b naar beneden, waardoor de voorkant 3a en 3b naar boven komt te liggen. Daarna legt men de achterkant van het voorste schutblad, d.w.z. 2a en 2b op 3a en 3b, waardoor de voorkant hiervan, 1a en 1b bovenop komt te liggen. Daarna vouwt men het geheel om de korte middellijn van links naar rechts in tweeën. We hebben te doen met twee bladen uit een boekje van één kolom en de volgorde van de bladzijden en de tekst is dus, wanneer wij deze omslaan: 4b - 3a - 2b - 1a - 1b - 2a - 3b - 4a. Wij hebben hiermee dus als zeker aangetoond dat de gang van het verhaal moet verlopen in de volgorde van deze bladen. En inderdaad, wanneer wij de tekst in deze volgorde lezen, biedt hij een aaneengesloten verhaal van 4b tot en met 1a, en verder van 1b tot en met 4a. Op de tekst van 1a sluit echter die van 1b niet aan. Deze bladzijden kunnen dus ook niet door een overlopend rijm verbonden zijn, en dat zijn ze dan ook niet. Er ligt een scheiding precies in het midden. Daar hoort een stuk tussen. Dat de tekst van 1b niet op 1a aan kan sluiten wordt ook ten duidelijkste bevestigd door het volgende: 1a eindigt met vs. 1009 van het handschrift, dat is halverwege fol. 19 ro. De tekst gaat daar van 1010 af door tot het slot van fol. 19 vo, vs. 1048 en dit is niet de tekst van 1b. Er is dus inderdaad een gaping. IIet eerste wat wij nu moeten weten is: hoe is het te verklaren dat hier een stuk ontbreekt en hoe groot is het ontbrekende stuk? Daartoe moeten we weten hoe het boek is gedrukt, in welk formaat, en hoe het verder in elkaar werd gezet, of in elkaar gezet zou worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik voeg dit laatste toe omdat wij rekening moeten houden met twee mogelijkheden. Boeken werden ook in niet gebonden staat verhandeld. Overgebleven vellen van boeken, die om de een of andere reden (bijv. ook als een makulatuur) niet meer gebruikt konden worden, kwamen in handen van binders die ze benutten om ze zelf bijv. tot schutbladen te versnijden. Oudere boeken werden echter ook wel gedepouilleerd om daarvoor dienst te doen. De criteria waarmee wij voor de determinatie in de eerste plaats rekening moeten houden zijn:
Is slechts één gegeven aanwezig, dan is het praktisch onbegonnen werk een afzonderlijk blad te determineren. Hier zijn de bladen aan de randen afgesneden; de foliëring of paginering, zo die er waren, ontbreken daardoor. Maar we hebben een aantal gegevens die de mogelijkheden beperken.
Als wij nu nagaan welke theoretische mogelijkheden deze gegevens opleveren voor het verband waaruit de bladen afkomstig zijn en daar- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij tevens in aanmerking nemen of deze mogelijkheden in de praktijk van de tijd werden gerealiseerd, dan blijkt het volgende. 1. In dit geval is een folioformaat weliswaar wat de loop van de lijnen van het papier aangaat mogelijk, doch onwaarschijnlijk wegens de plaats van het watermerk. Quartoformaat is onmogelijk omdat daarbij de kettinglijnen horizontaal en de riblijnen verticaal lopen en het watermerk dwars tussen de beide pagina's zit. Octavoformaat voldoet aan alle gestelde eisen. Sedecimoformaat komt niet in aanmerking wegens de loop der lijnen en de plaats van het watermerk. Met duodecimo- en sextoformaat behoeven we geen rekening te houden. Zij werden zo vroeg niet toegepast en zouden ook niet mogelijk zijn. Eigenaardig is het dat bij één, zeer ongewone, wijze van vouwen van duodecimoformaat de lijnen op de vereiste wijze zouden verlopen. Het resultaat van mogelijk ontbrekende bladzijden zou echter hetzelfde zijn als bij octavo. Maar de plaats van het watermerk zou niet kloppen. Waren de theoretische mogelijkheden hiermee uitgeput, dan zou reeds zeker zijn wat nu waarschijnlijk lijkt, nl. dat de bladen fragmenten zijn uit een octavo gedrukt boek. Maar er is meer. 2. Er zijn nog andere manieren waarbij men tot dezelfde plaats van lijnen en watermerk kan komen. Men kan een planovel vouwen en langs de korte middellijn doorsnijden, zodat men een halve folio overhoudt. Deze halve folio kan men opnieuw tweemaal langs de korte middellijn vouwen. Ook kan men het planovel langs de lange middellijn doorsnijden en daarna langs de korte middellijn tweemaal in dezelfde richting vouwen. In beide gevallen heeft men vier bladen. De watermerken kunnen in sommige gevallen op de te verwachten plaats zitten. In een enkel geval kan de opeenvolging van één blad zonder en één met het watermerk op de goede plaats voorkomen. Maar in alle gevallen is er geen gaping midden in de tekst. Uit een dergelijk katern zijn onze bladen dus niet afkomstig. Verdere mogelijkheden krijgt men wanneer men in dergelijke katernen een of meer bladen gaat invoegen. Voegt men b.v. een blad bij, dan zou men een katern van zes bladen hebben en was een gaping in het midden van vier pagina's mogelijk. Zo zou men met telkens vier pagina's door kunnen gaan, lijkt het op het eerste gezicht. Ook hier stelt de praktijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
echter zijn grenzen. Immers bij het inbrengen van acht pagina's is men al tot het resultaat gekomen dat men bij het gewone octavoformaat ook heeft, en dan heeft het weinig zin om op afwijkende wijze te zetten. 3. Een derde theoretische mogelijkheid is helemaal op losse dubbele blaadjes te drukken en deze in elkaar te voegen. Dan komt men evenwel tot precies hetzelfde als in de vorige gevallen. Het kan bij het zetten een voordeel opleveren omdat men kan beginnen met drukken na de helft + 1 van het aantal bladzijden van de katern gezet te hebben. Maar dit komt eigenlijk alleen ter sprake bij het zetten van een groter formaat dan 8o in een zeer kleine drukkerij. Het in elkaar voegen van losse bladen is bij folio- en quartoformaat heel gewoon, en hier vindt men dan ook een grote afwisseling in de opeenvolgende katernen, veel meer dan bij octavo, zoals wij meteen zullen zien. Om in deze drie mogelijkheden de weg te vinden, moeten wij thans nagaan wat daarvan in de praktijk wordt gerealiseerd. Dit kan bijvoorbeeld dankzij de collatie-formules van de octavo's bij Nijhoff-Kronenberg. Van de octavo's heeft ongeveer de helft niets afwijkends, d.w.z. het hele boek is samengesteld uit katerns van acht bladen. De overige boeken in octavo-formaat wijken af omdat ze bestaan uit een aantal bladen dat geen veelvoud van acht is. Verreweg het grootste deel daarvan heeft een laatste katern van vier bladen. Een klein gedeelte heeft een katern van vier achteraan én vooraan; heel enkele gevallen zijn er van een katern van vier alleen vooraan. Zeldzaam is ook dat er een katern van vier ergens midden in het boek zit - een enkele keer alternerend acht en vier - en dat is dan bij boeken van zeer veel pagina's. Even zeldzaam is dat een boek geheel is samengesteld uit katernen van vier, meestal betreft het dan een boekje van weinig bladen. Wanneer wij nu de gegevens van onze schutbladen in gedachte houden (de bladen behoren tot één katern; er is een gaping in het midden en ze zijn uit het midden van een boek afkomstig) dan is het zeer waarschijnlijk dat de schutbladen niet uit een afwijkend katern komen. Een octavo gevouwen vel dus, met een stuk eruit in het midden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij een octavo-formaat, d.w.z. acht bladen van twee bladzijden, kan het watermerk zitten ofwel boven in blad 1, 4, 5, 8 ofwel boven in 2, 3, 6, 7 al naar gelang het watermerk in het folio rechts of links zatGa naar voetnoot5). D.w.z. het is respectievelijk zichtbaar in blz. 1 en 2, 7 en 8, 9 en 10, 15 en 16 òf in blz. 3 en 4, 5 en 6, 11 en 12, 13 en 14. Nu zit er in het buitenste van onze twee dubbele bladen geen watermerk, in het binnenste wel: in het midden, tussen de kolommen. In het eerste geval zouden het alleen blz. 6/7 en 8/9 met 10/11 en 12/13 geweest kunnen zijn. Dat is onmogelijk want daar is geen gaping tussen en die moet er zijn. In het tweede geval moet het watermerk zichtbaar zijn in de binnenbovenhoek van blz. 3/4 en 13/14. Dit is in onze bladen het geval. Meer is er niet te zien. Dat klopt, immers de rest van het watermerk moet dan zitten in blz. 5/6 en 11/12 en deze pagina's met wat er nog tussen zit vormen juist het middenstuk dat ontbreekt. Het zijn dus de pagina's 1-4 en 13-16 van de octavokatern die wij in de schutbladen voor ons hebben. Er ontbreken dus acht pagina's. Hoe is het nu te verklaren dat deze bladen zó als schutbladen in een band terecht zijn gekomen? De binder heeft voor zich gehad een octavo bedrukt vel, ofwel hij heeft een bestaand boekje gedepouilleerd. Het vel dat hij voor zich had, zag er, normaal, met de verdeling der bladzijden als volgt uit:Op de onderste helft bevindt zich blz. 2 aan de achterkant van 1, 15 achter 16, 14 achter 13, 3 achter 4; op de bovenste helft dienovereen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
komstig. De gewone manier van vouwen is deze: telkens langs de kortste middellijn naar achteren, zodat blz. 1 rechts onderaan blijft. Bij drie maal vouwen heeft men de goede volgorde der bladzijden voor octavo-formaat, doorlopend van 1 tot 16. De binder had nu het vel gewoon tweemaal gevouwen voor zich en heeft er daarna de bovenkant afgescheurd, d.w.z. blz. 5-12. Zo hield hij, na weer terugvouwen de onderkant over, dus pagina 1-4 en 13-16. Daarna scheurde hij tussen 13 en 16 door en had toen de twee schutblaadjes van het formaat dat hij nodig had om in de Vocabularius utriusque Iuris te zetten.
In de eerste plaats kan men twijfelen of de tekst wel op de wijze aansluit als in de uitgave van het handschrift. En dat des te meer omdat, zoals wij reeds in het begin constateerden, de nummering bijzonder door elkaar loopt. Wij weten nu met zekerheid, dat de gang van het verhaal verloopt zoals dit in de fragmenten van de schutbladen het geval is. Dat betekent noodzakelijkerwijze dat het handschrift dezelfde rangschikking móet vertonen, m.a.w. de rangschikking, zoals die in de uitgave van De Pauw voorkomt, is onjuist. Uit de foliëring van De Pauw (zie hier blz. 186-193) blijkt dat het verschil in volgorde tussen de eerste stukken van de druk en het hs. precies valt binnen de foliëring van dat handschrift. Zo valt het stuk 4b, 12-20 tot 2b, 12 van de druk binnen fol. 20 bij De Pauw, en het aansluitende 1a, 3-20 binnen fol. 19 van De Pauw. Ik wijs er hierbij op, dat de nummering van de folio's met romeinse cijfers niet oorspronkelijk is, maar door een andere hand, zonder twijfel die van De Pauw, met andere inkt, is aangebracht. Verder herinner ik eraan, dat van fol. 17 af de bladen los zijn, zoals wij boven al zagen bij de beschrijving van het handschrift. De oplossing is dus in eerste instantie zeer eenvoudig. Fol. 19 en 20 van De Pauw zijn van plaats verwisseld. Tussen de bladen 1a en 1b, nogmaals, ontbreekt dus een tekst van vier bladen of acht bladzijden. Op één bladzijde staan 20 versregels, dat wordt dus samen 160 ontbrekende versregels. Wij zagen verder dat de tekst van 1a overeenkomt met het begin van de Pauws fol. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
19 ro, vs. 997 en vlg. De tekst van 1a eindigt bij De Pauw vs. 1009. Daar begint dus in de bladen van de druk de gaping. De tekst van De Pauw gaat echter door fol. 19 ro en vo tot vs. 1049. In dit stuk vinden we dus de ongeveer 39 eerste verzen van het ontbrekende stuk terug van het uit druk en handschrift samengestelde geheel. Aan de hand van de onderstaande figuur kunnen we nu gemakkelijk verdere conclusies trekken. De figuur geeft het verloop van de tekst weer. De bovenste lijn stelt de schutbladen voor, de onderste het handschrift. De stippellijnen geven aan wat ontbreekt. Blad 1a eindigt op het punt dat overeenkomt met vs. 1010 in het door De Pauw uitgegeven hs. Daar gaat de tekst nog 39 verzen verder. Nu is de druk vergeleken bij het handschrift iets, doch weinig beknopter, zodat deze 39 verzen in het ontbrekende stuk van de druk ongeveer 38 verzen zullen innemen. Er blijven daar dan nog 122 ontbreken. Deze overgebracht op de lijn van het hs. beslaan daar ± 125 verzen. Op het eindpunt van de 160 verzen begint de tekst van 1b op de bovenste lijn weer met 25 verzen die niet in het hs. voorkomen. Deze 25 verzen, overgebracht op het hs. nemen daar ruim 25 vss. in. Daarna begint de tekst van het hs. weer bij fol. 21, vs. 1101 (wij moeten immers fol. 20 overslaan daar die aan fol. 19 vooraf hoort te gaan). Zo leest men vervolgens uit de figuur af, dat aan het hs. na vs. 1049 (in de nummering van De Pauw) ruim 150 verzen ontbreken. Nu gaan er gemiddeld ruim 50 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
U.B. A'dam OK 66-211. Jonathas ende Rosafier
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1a (blz. 4) Ende soudese hebben teenen wiue
Hi antwoerde sonder bliuen
Ga naar margenoot+ En kende icse niet so waer ic fel
Die waerheit seg ic v wel
Tlot is op haer gheuallen
Ga naar margenoot+ Sij is die abdisse van v allen
Ga naar margenoot+ Tot eenen hogen staet is si vercoren
Die waerheit moechdi horen
1001[regelnummer]
Abdisscap sal sij ontfaen
Dat heeft die menighe verstaen
1002[regelnummer]
Haer soetelief is daer ontboden
1003[regelnummer]
Ende sal tot groter eeren comen
1004[regelnummer]
Ende sijn wijf gheloues mien
1007[regelnummer]
Die waerheit sal ick v lien
Ghi moecht wel in allen desen
Hoortse singhen of lesen.
Ghelijck oft maria waer
Singt si bouen hem allen claer
1008[regelnummer]
Oec heeft si gheweest voerwaer
1009[regelnummer]
Poertersse ouer seuen iaer
(blz. 13) 1b Helpt mi ende staet mi by
Moeder ende maghet vry
Ende helpt mi bidden uwen kinde
Dat hi mi gracie sende
Dat haer huer sonden berouwen
Doen riep lude die ioncfrouwe
Volmaect lief en bidt niet meer
Mijn herte sal mij breken ontwee
Van groten rouwe van minen sonden
Biddi meer ic sterue ter stonden
Ic wil in mijn cloester varen
Ende ic moet sonder sparen
Eten na mijnre sonden noot
Al mijn leuen borne ende broot.
Ende doen om alder werelt wijt
Nemmermeer sonde tot gheenre tijt
Hi antwoerde haer mettien
Schone dat sal v gheschien.
Dat seg ic di sonder waen
Wast bi dag[he en]de bi nachte
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
U.B. A'dam OK 66-211. Jonathas ende Rosafier.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2a (blz. 14) [D]ie poorte moeste ic wel wachten.
Noch dede ic weet voerwaer
[I]c heb gesongen herde claer
Doer haer daert te doene was
Dat sij v kont ionathas
Ga naar margenoot+ Slaet op v ogen besiet sonder waen
1134[regelnummer]
Wat loon ghi sult ontfaen
1135[regelnummer]
Vander doget die ghi hebt gedaen
1136[regelnummer]
Doen sloech hi al ongespaert
1137[regelnummer]
Sijn ogen ten hemel waert
1138[regelnummer]
Ende sach inden throon staen
1139[regelnummer]
Drie setelen schone ende wel gedaen
1140[regelnummer]
Aen elcken setel hinc een croon
1141[regelnummer]
Die rijckelick was ende schoon.
1142[regelnummer]
Doen riep hi lude edel vrouwe
1143[regelnummer]
Laet mi eenen setel aenschouwen
1145[regelnummer]
Ic en begeer ander bliscap gheen
1146[regelnummer]
So waer ic v alte cleen
1147[regelnummer]
Mer alstu coemt voer mijn kint
Die ic met trouwen heb ghemint
(blz. 3) 2b 1085[regelnummer]
Salich moeder sal ic dij sijn
1086[regelnummer]
Des hebstu gods vrient gheweest.
1087[regelnummer]
Du moges mercken alsmen leest
Doer dinen wille sijn vergheuen
Rosefier al haer leuen
Haer sonden sult ghi verstaen
1089[regelnummer]
Daer sij mede was beuaen
1096[regelnummer]
Doer dinen wille wel lieue kint
1097[regelnummer]
Met herten heb ic di ghemint
1091[regelnummer]
Vele heb ic dit doer v ghedaen
1092[regelnummer]
Voer die poorte ghync hi staen
1093[regelnummer]
Ende hebse gheloken ende ontdaen
Doe sette hise voer hem op sijn paertGa naar margenoot+
Ende voerdese te cloester waert
Ende als hi voer dat cloester quam
Ghemoete hi eenen hofman
Hi sprac kenstu een ioncfrou yet
Die rosefier bi name hiet
Die ionathas van oriente
Hier brocht in dit conu[ente]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
U.B. A'dam OK 66-211. Jonathas ende Rosafier.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3a (blz. 2) [D]en sondaren is sij ghemeyn
1068[regelnummer]
[D]oen namse die edel heere ter stede
1069[regelnummer]
[E]nde sij ghingen onder hem beiden
[V]riendelic ende dat es waer
[V]oer marien die was claer
1070[regelnummer]
[S]ij vielen neder op haer knien
1071[regelnummer]
[H]aer handen leiden sij te gader mettien
[E]nde sij begonsten te weenen seer
{1072 [D]it was die claghe aen onsen heer
{1072 [S]ij riep maria maget reyne
Ga naar margenoot+ [G]hi sijt die gene die alleyne
[M]i mach brengen van minen rouwe
[S]yt mijns genadich edel vrouwe.
1081[regelnummer]
[M]aria begonst te ontfermen
1080[regelnummer]
[E]nde hoorde den coninc karmen
1082[regelnummer]
[E]nde sij quam aldaer ter stede
1083[regelnummer]
[M]et eender groter claerhede.
[M]etter engelen schare
[Ende] sij seide al openbare
1084[regelnummer]
[We]llecome seyt sij sone mijn
(blz. 15) 3b Ghi sult sien sijn schoon aenschijn
1149[regelnummer]
Dan sal v bliscap volmaect sijn.
1150[regelnummer]
Maria wilstu seggen ons beden
Wat die setelen bedieden
1151[regelnummer]
Ic salt v seggen mijn kint
1152[regelnummer]
Die doer v aenden cruce hinc
Jonathas vaert alte handeGa naar margenoot+
met bliscapen tuweu lande
1110[regelnummer]
Ende troost dijn wijf die is alleene
1111[regelnummer]
In rouwe ende in groten weene
1104[regelnummer]
Dijn vader ende dijn moeder
1105[regelnummer]
Heb ic beide in mijn behoede
1106[regelnummer]
Ende dijn kinderen alle drie
1107[regelnummer]
Doer uwe duecht sijn sij met mie.
1113[regelnummer]
Vaert wech ende gheeft mildelijc
1114[regelnummer]
Doer mijn kint v conincrijck
1120[regelnummer]
Van heden ouer .xl. dagen
1121[regelnummer]
Sal ic comen sonder saghe
1122?[regelnummer]
Ende nemen die sielen van v beiden
Nemmermeer en sal ic van v scheiden
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
U.B. A'dam OK 66-211. Jonathas ende Rosafier.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4a (blz. 16) 1125/6[regelnummer]
Ende ic sal v met minnen
Ga naar margenoot+ Brengen in den cloester binnen
1130[regelnummer]
Ic sal oec vragen in goeder trouwen
1128[regelnummer]
Rosefier der ioncfrouwen
{1131 Oft sy met wi wil varen
{1131 In hemelrijc sonder sparen
Ghi sult verscheiden alle drie
Ten .xl. dagen gheloues mie
Ende morgen sal sy ontfaen
Ga naar margenoot+ Abdisscap sonder waen
Maria liet die tale staen
Met groter claerheit sciet si van daen
Doen ontspranc die ridder koen
Wt eenen schonen visioen
Ga naar margenoot+ Ende seide lief hebdi ghehoort
1156[regelnummer]
Van marien dese woert
1157[regelnummer]
Sij seide lief ghebenedijt
1158[regelnummer]
Moetty syn in alre tijt
1159[regelnummer]
Het is al bi uwen schouden
1160[regelnummer]
Seker dat ic ben behouden.
(blz. 1) 4b Ende twee taerlinck ouer waerGa naar margenoot+
993[regelnummer]
Op die tafel saghe daer
Dat waer dat beste sermoen
Datmen voer mi mochte doen
Mer wildi preken edel man
Soe doet een broeders cappe an
Ende gaet in die kercke staen
Ende preect het is wel gedaen
Mer mi en dorfdi preken niet
Edel coninc wats gheschiet
1058?[regelnummer]
Heer coninc ghi weet wel bloot
1057[regelnummer]
Marien suuerhede is so machtic[h]
Sij is vrou ende also waerachtich
1060[regelnummer]
Ic souts mi schamen also seer
Gaet tot haer vry edel heer
Schone ioncfrouwe en segt dat ni[et]
Gaet met my oft ghijt ghebiet
Edel vrou ende vry
Ende si sal v alsoe wel troesten als [mijn]
Marien doghen is so groot ende rei[n]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verzen op een folio, ro en vo samen, van het hs. Er ontbreken dus op deze plaats drie folio's aan het handschrift. Hiermee zijn de gegevens die de schutbladen ons verschaffen voor de reconstructie van het handschrift nog niet uitgeput. De vaststelling van het ontbreken van drie folio's geeft aanleiding tot de volgende conclusie. Van fol. 17 af bestaat het Amsterdamse hs. uit zes losse folio's. Deze hebben drie nadere kenmerken:
De tekst van folio 17 sluit aan op fol. 16. Fol. 17 is dus het eerste en buitenste blad geweest, terwijl het andere gevouwen blad het binnenste was. Was dat gevouwen blad niet het binnenste, dan zou de tekst immers niet doorlopen, maar zou er een gaping moeten zijn. Verder zijn aanwezig vier losse bladen; ik reconstrueerde er drie bij. Deze bladen hebben zeker ook een tweede helft gehad. Zo zouden wij komen tot een aantal van acht foliobladen, die in elkaar zaten volgens de volgende formule, waarin tussen haken staat wat ontbreekt: a.b.c.d. (e.f.g.) h.h. (g.f.e.d.c.b.a.). Deze samenstelling komt nu precies overeen met het voorafgaande gedeelte van het hs., dat genummerd is fol. 1 ro tot en met 16 vo. Wij mogen dus zo goed als zeker aannemen dat dit ook de samenstelling van het tweede stuk is geweest. Temeer omdat dit precies overeenstemt met Löffler's uitspraak dat bij een papieren hs., wat wij hier hebben, een ‘octern’ gewoon isGa naar voetnoot6). De oorspronkelijke toestand wordt nog duidelijker dan in de formule voorgesteld in de volgende figuur, waarbij de vaste lijnen aangeven de folio's die over zijn en de gebroken welke ontbreken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wanneer wij nu het oorspronkelijke hs. vergelijken met de editie van De Pauw, dan zien wij het volgende.
Oorspr. hs. fol. 19 is bij De Pauw fol. 20, vs. 1049-1100 Oorspr. hs. fol. 20 is bij De Pauw fol. 19, vs. 997-1048 Oorspr. hs. fol. 21, 22 en 23 ontbreken. Oorspr. hs. fol. 24 is bij De Pauw fol. 21, vs. 1101-1154 Oorspr. hs. fol. 25 is bij De Pauw fol. 22, vs. 1155-1208 Oorspr. hs. fol. 26-32 ontbreken.
In mijn hele verdere betoog houd ik mij, om verwarring te voorkomen, aan de nummering van De Pauw. Voor ik verder ga, moet ik evenwel enige fouten in de foliëring van deze editie herstellen, omdat die van gewicht blijken te zijn.
Nu de juiste opeenvolging van de folio's is komen vast te staan, moeten we kijken hoe het verloop van het verhaal in het Amsterdamse handschrift is. Daartoe moeten we dit vergelijken met de druk. In het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stuk vóór de gaping in de folio's krijgen we nu dus twee nieuwe aansluitingen, nl.:
1. Nemen wij eerst de tekst van de druk van 4b, dat is de eerste bladzijde. Jonathas, de koning, heeft Rosafier tenslotte gevonden in een deplorabele staat, dobbelende in een kelder met zeven ‘putiers’, en probeert haar over te halen om vergiffenis te smeken. Maar Rosafier begint te lachen (De Pauw, vs. 993 e.v.) Ende sede: ‘Swijght, lieve heere;
Sage ic ghender, sonder leetten,
Eene scoene tafele setten,
Daeraf soude ic wesen blijde,
Ende ijc terlinghen te selven tijde
De aanvang van 4b: Ende twee taerlinck ouer waer
Op die tafel saghe daer
die precies overeenkomt met het slot van fol. 18 van het hs., bewijst dat de samenhang juist is. De passage op 4b gaat, zoals men ziet, verder met een spottende tirade van Rosafier: als je een preek wilt houden, doe dat dan in de kerk, niet voor mij. Ik zou mij schamen voor Maria te komen. Ga jij maar tot haar. In de overeenkomstige passage van het hs. vs. 1049 is dit stuk weggelaten en wordt in de plaats een zeker berouw getekend. Daarna heeft deze bewerker de figuur van Rosafier een zachtere toets gegeven tegenover de meer dramatisch gespannen voorstelling van de druk. Men zou zeggen dat hij hierbij bewust te werk is gegaan en dat de druk een oudere en meer authentieke versie vertegenwoordigt. 2. De tweede aansluiting die wij nader moeten bekijken, is die tussen vs. 1100 en 997. Ook hier vinden wij een afwijking terwijl | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verder de tekst parallel loopt. Nadat Jonathas en Rosafier tot Maria gebeden hebben, daalt deze neer. Zij zegt Jonathas dat hij een goed middelaar is geweest en dat om zijnentwille aan Rosafier haar zonden vergeven zijn. En zij openbaart dat zij de taak van Rosafier in het klooster zelf heeft vervuld. Tot hiertoe lopen de beide versies parallel. Voor ik verder ga, moet ik eerst op enkele punten wijzen:
Ongetwijfeld moet juist dit abdisscap weggevallen zijn in de beide weggesneden beginverzen voor vs. 997. In vs. 1000/1001 wordt dit weliswaar op korte afstand herhaald, maar dit is ook zo in de druk, waar het in 1a, vs. 6 en 9 voorkomt. Er is in de daarop volgende passage een opvallend verschil in onze beide teksten. Nemen wij eerst de druk. Na de openbaring van Maria brengt Jonathas Rosafier te paard naar het klooster. Zij ontmoeten een ‘hofman’, een tuinman, van het klooster en Jonathas vraagt of hij de non Rosafier kent. De hofman prijst het voorbeeldige gedrag van Rosafier in het klooster (2b, 15-19 en 1a, 1-20). Dit is precies de situatie op de vergelijkbare plaats in de Beatrijs. Daar is het de herbergierster die de rol van hofman vervult. Maar in de variant van het Vaderboec (Ed. De Vooys, Marialegenden 2, pg. 276/7)Ga naar voetnoot7) is het ‘den portier Wilwal’. Zelfs de bewoordingen van de herbergierster en de hofman luiden ongeveer gelijk. Gevraagd of zij een non kennen met de naam Beatrijs, resp. Rosafier, antwoordt de herbergierster: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hi ware erger dan een hont,
Diere af seide el dan goet
De hofman zegt (druk 1a, 3): En kende icse niet so waer ic fel
Zonder twijfel is hier de druk oorspronkelijk. Het is het motief van een eerste voorzichtige navraag bij een buitenstaander, die goed op de hoogte is met de situatie in het klooster. Diens inlichting bevestigt dan eventueel Maria's eigen voorafgaande mededeling. Hoe is het nu in ons handschrift? Het tafereel met de hofman komt er niet in voor; diens woorden worden Maria in de mond gelegd. Niet de hofman, maar Maria zelf zegt hier, dat Rosafier de volgende dag abdis zal worden, maar zij spreekt ook de lofrede op Rosafier uit. Deze tekst past in het verband niet goed in de mond van Maria. Er zijn dan ook veranderingen aangebracht, en wel bewust. Zo pasten de woorden van de hofman En kende icse niet so waer ic fel
natuurlijk niet als woorden van Maria, en ze zijn geworden (De Pauw, vs. 997): Ik ken se bat dan ymen el;
En de minst in dit verband passende verzen (1a, 15-18) zijn weggelaten. Het geheel blijft als uiting van Maria echter gewrongen. Met deze passage eindigt 1a en begint de gaping in de druk, het hs. gaat echter nog 39 vss. door. De schrijver van het handschrift moet wel een bijzondere reden hebben gehad om de hierboven genoemde veranderingen aan te brengen. Welnu, in deze 39 verzen vinden wij de verklaring, lijkt mij. Er volgt namelijk direct aansluitend: Alse die coninc dat hadde verstaen,
Dancte hi Maria saen. (De Pauw, 1010)
Hij heeft het dus zo opgevat, dat deze dank slaat op woorden, die Maria zo juist gesproken moet hebben, terwijl deze dank in werke- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijkheid slaat op Maria als oorzaak van de situatie die Jonathas uit de mond van de hofman heeft vernomen. We hebben hier, dunkt mij, te doen met de strikt chronologische wijze van vertellen; elke mededeling in het verhaal slaat op het direct voorafgaande. Aan het einde van de 39 regels is Rosafier, nadat zij zich eerst verzet heeft, door Jonathas in de kerk van het klooster teruggebracht. Daarover toch verheugd neemt zij deel aan de mis die juist opgedragen wordt. Hierna ontbreken ± 125 verzen. Vervolgens begint het verhaal weer in de druk: 1b, 1-20 en 2a, 1-6. Intussen is Maria in een visioen verschenen; Rosafier heeft berouwvol Maria om vergeving gesmeekt en die verkregen terwille van Jonathas. Hierna, vanaf 2a, 7 begint ook weer het hs. (De Pauw vs. 1101, fol. 21 ro). We hebben dus van hieraf weer parallelle teksten. En hier vinden we weer een afwijking. Vergelijken we de nummering van de druk en het hs. en de foliëring, dan zien we dat bij 2a, 6 een nieuwe folio begint van de tekst van het hs., in de nummering van De Pauw fol. 21 ro. Het einde van fol. 21 vo valt in de druk na 4a, 14. We zien hier bij vergelijking van de beide teksten, dat juist binnen de grenzen van deze gehele folio een grote omzetting in het verhaal heeft plaats gevonden. In de eerste plaats een verplaatsing van grote stukken en verder, binnen een daarvan, enige kleinere omzettingen. Bij de grote verplaatsingen vallen drie dingen op:
Het betreft hier een omzetting van twee situaties en een stukje van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
twee verzen. Het stuk begint op een punt, nadat Rosafier, zoals wij zagen, van Maria vergiffenis heeft gekregen. Maria deelt dit aan Jonathas mee, 2a, 5: Dat sij U kont ionathas
De druk heeft nu in 2a, 6 vlg., 3b en 4a, 1-10 deze volgorde:
In het hs. zijn de elementen 1, 2, 3 van dit verhaal omgezet tot de volgorde 3, 2, 1, respectievelijk De Pauw 1101-1103, 1104-1131 en 1132-1152. Wat is hierdoor bereikt? Rosafier had vergiffenis ontvangen. Daarop aansluitend wordt meegedeeld, dat zij abdis zal worden, om wille van Jonathas. Dan wordt nagegaan, hoe de toestand van Jonathas' familie is, zijn ouders, kinderen en vrouw. Jonathas wordt zijn opdracht gegeven. Maria verhaalt, hoe de gebeurtenissen verder zullen leiden tot het opnemen van alle drie in de hemel. Hiermee is precies de chronologische volgorde hersteld en in de plaats gekomen van de verwijzende, vooruitlopende en teruggrijpende verhaalstijl van de druk. Om een soepele overgang van Rosafiers abdisschap op de belevenissen van Jonathas te krijgen heeft de bewerker van het hs. het reeds gebruikte motiefje dat dit gebeurt terwille van Jonathas nog eens toegevoegd. Binnen de tweede passage zijn ook nog kleine omzettingen aangebracht, die ook weer de gladde chronologische volgorde ten goede komen. Bij een vergelijking van het in c genoemde gedeelte van de twee teksten laten deze omzettingen zich zeer gemakkelijk aflezen, zodat ik ze hier niet behoef te noemen. Ik wijs er alleen op dat hs. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1102/3, 1112/3, 1116/7 en 1129 niet in de druk voorkomen. Ze zijn toegevoegd in het hs. en ze zijn voor het verhaal van geen belang en bevatten telkens een kleine uitbreiding van de voorafgaande regels, die soms elders in de tekst in diezelfde vorm voorkomt. Zo loopt dit alles prachtig, maar aan het slot komt de bewerker van het hs. bij de aansluiting op de volgende folio in moeilijkheden. Het is niet precies te zien hoe dit verloopt, want de folio bevindt zich hier (vs. 1120-26) in een zeer geschonden toestand. Mogelijk heeft de bewerker wat in de tekst veranderd. Maar wij kunnen het ontbrekende aanvullen uit de druk. Uit wat over is in het hs. blijkt, dat er slechts van geringe veranderingen sprake kan zijn. Ook verder is de aansluiting met het vervolg niet probleemloos. De bewerker zat hier dan ook in moeilijkheden. Hij is na enige regels spatie te hebben aangebracht, met een hoofdletter het vervolg begonnen, dat in de oorspronkelijke vorm, die van de druk, gewoon doorloopt. In theorie zijn er twee mogelijkheden: of de volgorde van de druk is oorspronkelijk of die van het hs. Ik heb hierboven al duidelijk laten uitkomen wat hiervan het juiste is, maar geef nog even de argumenten daarvoor.
Bij dit alles is er een opvallende omstandigheid. Wij zagen dat de schrijver van het hs. met een bepaalde bedoeling te werk ging. Hier heeft hij van een groot stuk tekst vooruit zeer aandachtig kennis moeten nemen om het op boven beschreven wijze te kunnen omzetten. Wij zagen wat hij ermee bereikte. Maar daarbij blijft het toch enigszins vreemd, dat hij de aansluiting bij het vervolg uit het oog verloor of deze misschien minder bezwaarlijk vond. In elk geval was het resultaat dat hij, wat hij aan de ene kant won, aan de andere kant verspeelde. De gedachte komt bij mij op, of wij hier niet zouden mogen denken aan een aanleiding van buiten af, die hem tot zijn omzetting bracht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die aanleiding zou de volgende kunnen zijn. Hij zou, bij het overschrijven en/of bewerken van de tekst aan het eind van een bladzijde gekomen, twee bladzijden om hebben kunnen slaan in plaats van één. Dan zou hij hier met één of twee regels verder kunnen zijn gegaan, toen door het vervolg van de tekst zijn fout bemerkt kunnen hebben en geprobeerd hebben deze te herstellen. Wij stellen ons vier pagina's voor van het oorspronkelijke, verloren gegane handschrift, eventueel een latere kopie, maar in elk geval het voorbeeld voor ons Amsterdamse handschrift. Dit zou dan kunnen zijn de ‘scriftuere’ waarnaar dit laatste hs. verwijst in vs. 7 en 151. Bij de reconstructie van de verdeling van de tekst over die vier bladzijden moeten wij natuurlijk de hulp inroepen van de druk die immers de oorspronkelijke tekst het meest nabij komt. De eerste van deze pagina's zou dan eindigen met het vers, dat wij in de druk vinden op blz. 2a, 5: Dat sy U kont ionathas
De vierde bladzijde zou beginnen met blad 4a, 9 en 10: Ende morgen sal sy ontfaen
Abdisscap sonder waen
Bladzijde 2 en 3 moet dus de tussenliggende tekst bevatten, in de volgorde van de druk. Dus blz. 2 begint met 2a, 6. Deze regel vinden we als volgt Ende sclaet dijn oeghen, overwaer
In den hemel, die scoene es ende claer;
terug in het hs. (De Pauw, vs. 1132/33). Het tussenliggende stuk 2a, 6-20, 3b, 1-20 en 4a, 1-8 telt 43 verzen. In 2a, 6-8 is een regel weggevallen blijkens het rijm. Wij mogen er dus een vers bijtellen en krijgen er dan 44. Dit wordt twee bladzijden van 22 verzen. En nu is het verrassende dit, dat dan op blz. 2 precies het stuk staat dat overeenkomt met het Amsterdamse hs. vss. 1132-52 en op blz. 3 het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stuk 1104-1131; dat zijn juist de in hun geheel omgezette stukken. Trekt men van vss. 1104-1131 de in het Amsterdamse hs. toegevoegde verzen, die niet in de druk voorkomen, af, dan krijgt men ook hetzelfde aantal verzen. Wat kan er nu gebeurd zijn? De schrijver had blz. 1 van zijn voorbeeld afgeschreven en had nog één regel over. Hij sloeg twee bladen om in plaats van één. De woorden van Maria in de aanhef van pag. 4 kwamen hem zeer bekend voor. Dezelfde passage kwam juist immers tweemaal voor in de woorden van de hofman, die hijzelf Maria in de mond had gelegd. Zo schreef hij de eerste regel Ende morgen sal sy ontfaen
als laatste regel op de laatste van de drie ontbrekende folio's en met de tweede regel ‘Abdisscap’ moet dus de volgende folio, bij De Pauw vs. 1101, beginnen. Dat klopt. Toen merkte hij dat hij verkeerd was en sloeg een bladzijde terug. Hij was genoodzaakt om het overgeslagen stuk bijzonder aandachtig door te lezen om te zien of en hoe hij zijn fout kon herstellen. Daarbij moet hij gezien hebben, dat hij door eenvoudig eerst bladzijde 3 en dan blz. 2 te nemen, ook nog het chronologisch verloop van het verhaal, dat hem bijzonder na aan het hart lag, kon herstellen. Dat hij daardoor enigszins in conflict kwam met de aansluiting bij het vervolg is hem wellicht niet direct zo bewust geworden of hij heeft het minder bezwaarlijk of onvermijdelijk geacht. Op deze wijze is op volkomen natuurlijke en eenvoudige wijze verklaard hoe de volgorde van de oorspronkelijke tekst 1, 2, 3 is geworden tot 3, 2, 1. Is dit inderdaad zo verlopen, dan hebben wij wellicht een paar bladzijden van de verloren gegane ‘scriftuere’ gereconstrueerd. Wij hebben nu alle gegevens om het verhaal uit beide teksten in zijn oorspronkelijke vorm te herstellen: rechts geven wij het verhaal volgens het Amsterdamse hs., links volgens de druk van de schutbladen. Hebben wij een dubbele tekst die geheel parallel loopt, dan plaatsen wij die in het midden; wijken de teksten onderling af, dan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geven wij beide, links en rechts. Fol. 18, het stuk dat aan de schutbladen voorafgaat, eindigt op het volgende punt: Jonathas heeft Rosafier tenslotte teruggevonden. Hij weeklaagt over de toestand waarin hij haar aantreft, maar hij durft niet naar haar toe te gaan uit vrees voor haar vrienden. Rosafier ziet hem, komt naar buiten en zegt hem terug te gaan: ik ben in kwaad gezelschap. Hij wil haar overtuigen, dat God haar zal vergeven, maar zij lacht hem bitter uit en zegt, dat ze beter doet te gaan dobbelen. Hierna begint de tekst van de eerste kolom, schutblad 4b.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hier eindigt de tekst van de laatste kolom van de schutbladen. Het hs. gaat dan nog verder tot vs. 1208: Jonathas gaat naar huis. Na 40 dagen komt Maria en geleidt de zielen van hem en zijn vrouw naar het klooster, waar zij Rosafier vraagt mee te gaan. Deze zegt nog niet te willen, omdat zij haar vader niet in de steek wil laten. Men zou natuurlijk graag willen weten, wat er in het ontbrekende stuk van ± 125 verzen heeft gestaan. Er zijn, meen ik, voldoende aanwijzingen om ongeveer te kunnen zeggen, hoe de loop van het verhaal zou kunnen zijn. Wij bevinden ons op een punt in het verhaal waar wij een theologische kwestie raken, namelijk de zondenvergeving. Nu zou het natuurlijk eenvoudig zijn als wij het verhaal in een dogmatisch systeem konden inpassen. Maar het is bekend genoeg, dat de litteratuur geen theologisch systeem weerspiegelt. Daar wees ook Th.C. van Stockum op in verband met de voorstelling van het satans- en paradijsproces in de Middelnederlandse letterkundeGa naar voetnoot8), welke niet overeenstemt met de theologische en juridische leer, terwijl J.J. Mak deze voorstellingen nog verder uit het theologische systeem haalde door ze te verbinden met het litteraire thema van de strijd van twee, beslecht door een derdeGa naar voetnoot9). Een belangrijk punt hierbij is de voorstelling, dat Maria vergeving van zonden schenkt of belooft zonder dat er sprake is van een biecht. De gegevens wijzen erop dat dit in ons verhaal ook het geval is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wij zagen, dat na aanvankelijke weigering om vergeving te vragen, uit een wanhopig gevoel, Rosafier door Jonathas er toe gebracht is samen te bidden tot Maria. Daarna is zij door hem naar de kerk van het klooster teruggebracht. Zij zegt daarover nu verheugd te zijn en neemt deel aan de mis. Hier eindigen de 39 regels van het handschrift en begint de gaping. Tot op dit moment heeft Rosafier zich nog niet uit zichzelf tot Maria gewend. Het verhaal begint weer bij 4a, 1 vlg. van de druk, met het slot van een bede van Jonathas aan Maria, dat zij zorge, dat Christus Rosafier berouw moge ingeven. Daarna, en blijkbaar niet eerder, geeft Rosafier zich volledig over aan de bekentenis van haar berouw. Maria vergeeft haar omwille van Jonathas. In de 125 verzen kan dus geen biecht hebben plaats gevonden. Anders zou er geen reden kunnen zijn weer tot Maria te bidden, noch voor Jonathas, noch voor Rosafier. Het eerste vereiste voor het verkrijgen van de absolutie is de contritio cordis, het tonen van oprecht berouw. Dit wordt hier gecompliceerd gemaakt door de grote schroom van Rosafier om in het klooster terug te gaan. Zij heeft eerst gezegd (hs. vss. 966/7, 991 en druk blz. 1, 1-9) dat er geen hoop meer voor haar is (evenals Mariken van Nieumeghen). Als na de verschijning van Maria gebleken is dat zij gerust naar het klooster terug kan keren, zegt zij liever te hebben, dat Jonathas haar het hoofd afslaat (vs. 1020/21). Deze aarzeling vindt men ook bij Beatrijs. Zij twijfelt eerst driemaal aan de opdracht van Maria en durft ook niet, hoewel ze steeds berouw heeft gehad en tot Maria heeft gebeden. Dit laatste heeft ook Rosafier gedaan (vs. 730-733, 873-875). Men zou kunnen veronderstellen dat vs. 1b, 11 Ic wil in mijn cloester varen
op dit motief wijst, maar het is niet waarschijnlijk, dat zij werkelijk terug wilde, veeleer dat deze woorden de overwinning van haar schroom duidelijk maken. En, Jonathas heeft haar de kerk ingedragen, dat is nog niet het klooster zelve. Zo zijn ook de volgende verzen 1b, 12-14. Ende ic moet sonder sparen
Eten na mijnre sonden noot
Al mijn leuen borne ende broot
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een teken van haar neiging om boete te doen, een zichzelf opgelegde penitentie (evenals in vs. 1173 Jonathas). Het bevestigt tevens dat in het ontbrekende stuk een sterke aarzeling overwonnen moest worden. Theophilus, Beatrijs en ook Mariken hadden herhaaldelijk tot Maria gebeden om hulp. Rosafier, zoals wij zagen, pas eenmaal en op aandrang van Jonathas. Het lijkt vrijwel zeker, dat een dergelijke bede nog eens plaats vindt. Dit wordt hier dan nog weer gecompliceerder, doordat Jonathas, op wiens deugdzaamheid herhaaldelijk de aandacht wordt gevestigd, voor Rosafier de weg effent tot Maria. Behalve een debat om de aarzeling van Rosafier te overwinnen, kunnen we dus aannemen, dat Jonathas Rosafier nóg eens moet overhalen om in volledige overgave te bidden. Daar is hij nog mee bezig als het verhaal weer begint op blad 1b. Inmiddels is Maria in een visioen verschenen. Dat blijkt duidelijk uit 4a, 11-14 Maria liet die tale staen
Met groter claerheit sciet si van daen
Doen ontspranc die ridder koen
Wt eenen schonen visioen
Ook dit motief is bekend. Bijvoorbeeld uit de Beatrijs en de Theophilus. Samenvattend mogen we, dunkt mij zeggen, dat dít de elementen zijn waarmee de ontbrekende 125 verzen waarschijnlijk gevuld geweest zijn: de schroom van Rosafier en de overwinning daarvan door Jonathas, de bemiddeling van Jonathas bij Maria, misschien het in slaap vallen bij aanhoudend gebed, de verschijning van Maria in een visioen en tenslotte de bede van Jonathas aan Maria ten gunste van Rosafier. In het einde van dit laatste begint de tekst weer bij 1b, 1. In aansluiting hierop mogen wij misschien nog een veronderstelling wagen over het verdere verloop van het verhaal, nadat het handschrift ophoudt bij De Pauw vs. 1208. Wij kunnen alleen met zekerheid zeggen, dat in het vervolg van de katern, waarvan wij het aantal bladen hebben kunnen reconstrueren, plaats is voor nog 7 maal ± 50, dus ± 350 verzen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wanneer Maria tenslotte na 40 dagen de zielen van Jonathas en diens vrouw komt halen en ook in het klooster komt om Rosafier, is deze niet bereid mee te gaan. De laatste regels luiden (De Pauw, vs. 1205-eind) ‘Vrouwe, soe waer ic dat quaeste wijf
Die nie ontfinc van moeder dlijf,
Constic minen wader laten
Ind...sake,
Men mag aannemen dat tenslotte ook deze vader met de anderen in de hemel komt. Daar is echter wel iets voor nodig. Hij heeft zware zonde op zich geladen door zich aan de duivel te verkopen (De Pauw, vs. 535 vlg.) om in staat te zijn zijn dochter te schenden. Om vergeving van zonden te bereiken is zeer zeker een volledige contritio cordis, confessio, absolutio en penitentia vereist. Hierbij zou ook de biecht en absolutie van Rosafier een plaats kunnen krijgen. Immers voor een vrij laat werk als de Jonathas ende Rosafier zou het wel vreemd zijn indien dit ontbrak. Aan de oorspronkelijke Beatrijs ontbrak de biecht, maar die is later toegevoegd, omdat het verhaal zonder die biecht niet acceptabel was. Ook in de Theophilus en de Mariken worden de biecht en de boetedoening uitgebreid getekend. Dit vervolg zou eventueel met ± 350 verzen de nog beschikbare ruimte kunnen innemen. Aan het einde van dit gedeelte van mijn betoog nog een enkele opmerking. De Jonathas ende Rosafier wordt in de literatuurgeschiedenissen niet zeer hoog gewaardeerd. Ik wil er alleen op wijzen, dat men het oorspronkelijke werk zelf niet geheel mag beoordelen naar de fragmentarische vorm waarin het tot nu toe was overgeleverd. Wij hebben duidelijk geconstateerd dat de copiist tevens bewerker was. Wij hebben nu de oorspronkelijke vorm enigszins kunnen herstellen en dat wel op een der essentiële punten in het verhaal. Wij moeten nu deze vorm als grondslag voor een beoordeling nemen. Ik vestig, hoe men verder over het stuk wil denken, de aandacht op de volgende punten:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wij moeten nu proberen de datering te vinden van het volksboek waaruit de schutbladen afkomstig zijn. De Vocabularius utriusque Iuris waarin de schutbladen bij het binden in zijn aangebracht, is gedrukt te Parijs in 1514. Ook de datum van voltooiing is opgegeven, namelijk 21 augustus. Binnen op de achterste perkamenten band staat geschreven: ‘Regnerus Alardi possessor est huius libri comparati 1545’. Wij kunnen dus met absolute zekerheid zeggen dat tussen 1514 en 1545 het boek in de huidige band is gebonden. Binnen de voorste pagina van de band staan drie citaten: uit Horatius, uit Juvenalis en een onduidelijk citaat. Deze helpen echter niet bij de datering, evenmin als een citaat na het Finis vocabularii op fol. L 111 vo. Verder staat op de blanco pagina 4 van de katern van 4 bladen met titel enz., die vóór het eigenlijke boek is gebonden: ‘ċ 1527;’ en daaronder met dezelfde inkt: summum ius, summa iniuria. Daaronder met een andere hand die er veel op lijkt, dezelfde spreuk, maar anders geschreven en met andere inkt. Bij vergelijking van de letters en de afkortingen e.d. lijkt de onderste hand wel duidelijk van later datum. Men zou kunnen denken dat het eerste teken ċ circa betekende en de tweede; zou men op gedwongen wijze misschien kunnen interpreteren als een vraagteken. Dan zou deze datum er later in gezet zijn en misschien slaan op het tijdstip waarop het boek was gekocht of gebonden. Dat komt voor de datering overigens op hetzelfde neer. Het lijkt er echter meer op, dat het jaartal tussen ornamentjes is begrensd, vooral omdat ook de onderstaande spreuk met een verticaal streepje is afgesloten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit kan er op wijzen dat het boek zich in 1527 in gebonden staat bevond. Immers is het onwaarschijnlijk dat de bezitter zijn spreuk op een los vel heeft gezet, toen het boek nog niet gebonden was. Hij zou zich dan al zorgvuldig rekenschap hebben moeten geven dat het schrift niet op de kop kwam te staan na het binden. Het is dus zeer waarschijnlijk dat het boek in 1527 gebonden was. Men krijgt de indruk uit de toestand van het boek dat de huidige band de eerste is. Als de band oorspronkelijk is, zijn ook de schutbladen er bij het eerste binden ingezet. En op grond daarvan zou men deze kunnen proberen te dateren. Men zou dan ten naaste bij een bepaalde tijd kunnen schatten die het boek nodig heeft gehad om van Parijs naar Vlaanderen te komen. Want daar is het gebonden blijkens de Nederlandse schutbladen. Dat de schutbladen van Vlaanderen naar Frankrijk zouden zijn gekomen en er daar in gezet, is veel minder waarschijnlijk. Bezat de binder de schutbladen in de vorm van losse vellen, dan zouden dit waarschijnlijk overgeschoten restanten zijn, waardoor ze bij benadering vroeger te dateren zouden zijn. Door op deze wijze te combineren zou men kunnen komen tot een datum van 1515 tot 1520. Heeft de binder de schutbladen uit een bestaand boek gedepouilleerd, dan zou men ze op nog wat vroeger kunnen dateren. Met kan met goed recht op de volgende mogelijkheden wijzen:
Dat het boek niet lang bij de koper in ongebonden staat is gebleven ligt zeer voor de hand, omdat het een woordenboek is, een werk dat men niet koopt om het niet terstond te gebruiken. Dit zou weer op een vroege datering kunnen wijzen, maar zo iets zou natuurlijk weer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op losse schroeven worden gezet, wanneer de schutbladen bij herbinding aangebracht zouden zijn. Wij blijven dan in laatste instantie aangewezen op het lettertype. Dit is het Hendrik Lettersnider type, M 75/98. Mijn kennis is niet toereikend uit nuanceringen hiervan een nauwkeuriger tijdsbepaling te geven. Uit het geheel van gegevens, waarschijnlijkheden en mogelijkheden komt bij mij de voorstelling op dat wij met een datering van 1510 à 1515 niet te ver van huis zullen zijn. Wij mogen dan ook, dunkt mij, wel met een gerust hart overtuigd zijn, dat wij hier voor ons hebben een fragment van een onbekende postincunabel. Wel zelden komt het voor dat het vinden van een onbekend tekstfragment de mogelijkheid verschaft zo vele en vergaande combinaties en gevolgtrekkingen te maken, als hier het geval is.
D.J. Huizinga † | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
NaschriftBij controle van de gegevens bleek dat in de huidige staat van de Vocabularius utriusque Iuris...de plaats van de fragmenten omgekeerd is: het voorste schutblad (bevattende de tekst van 1a, 1b, 2a, 2b) zit nu achter in het boek; het achterste schutblad (met de teksten van 3a, 3b, 4a, 4b) bevindt zich nu voor in. Bij het herbinden van het boek (volgens mededeling van UB A'dam in 1965 gebeurd) heeft men kennelijk de schutbladen verwisseld. Wie de fragmenten raadpleegt, dient er rekening mee te houden dat de bovenzijde van het huidige voorste schutblad zich bij de rug van het boek bevindt en die van het huidige achterste schutblad bij de snede. B.-J. van Delden en M.J.M. de Haan |
|