Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 89
(1973)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 292]
| |
Pamphilus. welke?Onder de geestelijke gedichten, twee decennia her uit een Tongers handschrift aan het licht gebracht, vinden wij nieuw als nr. VIII Teghen die quade droefheitGa naar voetnoot1). Daar ik het heb betreurd, dat de uitgever ons behalve door zijn editie niet ook nog door het aanwijzen van de vindplaatsen der autoriteiten heeft verplicht, moge ik trachten, in deze leemte te voorzien. Wat Salomon ghewaecht in 6-10, stamt uit Proverbia 25, 20: sicut tinea vestimento et vermis ligno, ita tristitia viri nocet cordi: Ghelijc als die motte doercnaecht
Die cleder menichvout
Ende die worme eten thout,
Alsoe verteert meer noch min
10[regelnummer]
Bedroefheit des menschen sin.
De Ecclesiasticus inspireerde 19-21: Jhesus, Zydrachs zoene, seyt al bloet
20[regelnummer]
Dat droefheyt heeft den menighen doet,
Egheen oerber en es daer an.,
38, 19 vers 20 A tristitia enim festinat mors, vers 21 even verder 38, 22 et huic nihil proderis. Den auteur van Spreuken en dien van het verzamelde door Zydrachs zoene identificeert ook onze anonymus in 22-24: Voert sprict der selve man
Dat des menschen blide moet
Sijn leven vergroyen doet.;
Proverbia 17, 22 immers begint aldus: animus gaudens aetatem floridam facit. | |
[pagina 293]
| |
Hoe noodzakelijk het is, vóór het constitueren van den tekst in een geval als het onze te zoeken naar de bron, blijkt uit wat Indestege daarop leest in 25-26: 25[regelnummer]
Die droef gheyt alleene
Verdroecht merch ende beene.
Hij tekent hierbij aan: ‘25 Die droef gheyt: misschien een verschrijving voor droefheit, maar ook te verklaren als de droeve gaat alleen’. In werkelijkheid moeten wij emenderen: 25[regelnummer]
Die droef gheyst alleene;
vertaald is namelijk Proverbia 17, 22 de tweede helft: spiritus tristis exsiccat ossa. Volgt beroep op een buitenbijbels schrijver in 27-29: Senecca maect ons ghewes
Dat gheyn dinc sotter en es
Dan te ghewinnen droeven name,
weergave van Epistul. 99, 18 stultius vero nihil est quam famam captare tristitiae. Na enige Stoïsche trivialiteit, waarin alleen bedroefdheid om zonden tolerabel wordt verklaard (ten einde Klaagliederen 3, 39 niet te weerspreken), komt er nu een litterairhistorisch belangwekkende uitspraak: Verliest een mensche vrient of goet
40[regelnummer]
Ende daeromme hevet droven moet,
Het mach hem rouwen dat hi levet
Want hi der scaden dan twe hevet,
Ghelijc als Pamphilus oec leert
Ende Seneca wel confirmeert.
Inderdaad is het Seneca's doorlopende leer: het verlies van iemand uit onzen kring is een damnum (Epistul. 99, 3); reageren wij hierop met dolor, zo cumuleren wij slechts het incommodum (Epistul. 99, 13); wat wij dan doen, is mala...augere (Consolatio ad Marciam 3, 4). Maar waarop doelt de dichter met 43: Ghelijc als Pamphilus oec leert?
| |
[pagina 294]
| |
Indestege is van oordeel: ‘waarschijnlijk wordt hier bedoeld de Griekse martelaar Pamphilos (omstreeks 250-308), die onder meer een apologie van Origines schreef. Zijn feestdag wordt gevierd op 1 Juni’. Het is waar, dat Pamphilus van Caesarea († 310), bijgestaan door zijn leerling Eusebius (± 260-340), in de Griekse taal 5 boeken schreef, waarin hij den kerkleraar Origenes (± 184-253) heeft vrijgepleit van heterodoxie; hiervan is echter alleen het 1e boek over, in de Latijnse vertaling (uit 398) van RufinusGa naar voetnoot2); de door onzen dichter genoemde leer ontbreekt daarin. Mijn eerste vermoeden ging veeleer uit naar de comoedia Pamphilus de amore, 780 verzen in elegische maatGa naar voetnoot3), waaruit men op de scholen nevens Latijn het pulcras invenire puellas leerdeGa naar voetnoot4) en spreukgezegden excerpeerdeGa naar voetnoot5). Maar ook ik ving bot. De ware bron is een andere comoedia, van 104 disticha, Pamphilus, Gliscerium et BirriaGa naar voetnoot6). Birria, onachtzame slaaf, heeft, 's nachts in de herberg schransend, het huurpaard van zijn meester buiten in de kou laten doodvriezen. Als hij dit den volgenden ochtend constateert en het aan Pamphilus luchtig terloops rapporteert, kan deze zijn oren niet geloven, maar (145-148) 145[regelnummer]
ille: ‘Videto:
Si non vis verbo credere, crede rei;
| |
[pagina 295]
| |
Nunc animi rex esto tui: moderare dolorem;
Nemo doloris ope dampna levare potest’.
De laatste regel Seneca's doctrine in geconcentreerden vorm! Op deze tweede comoedia vond men totnogtoe toespeling in geen enkelen ‘texte ancien’Ga naar voetnoot7). Ziehier dan de eerste allusie, van nogal onverwachte zijde.
Amsterdam D. Kuijper Fzn. |
|