Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 89
(1973)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 275]
| |||||||||||||||
Middelnederlandse LucidariusboekenDe vondst van de Kampse fragmenten van de Dietsche LucidariusGa naar voetnoot1) is een goede aanleiding om de Middelnederlandse Lucidariusboeken, waarover tot nu toe betrekkelijk weinig geschreven is, in een breder literair-historisch verband te beschouwen. Als zodanig betekent Lucidarius of Elucidarius eenvoudig ‘liber in quo multa elucidantur’Ga naar voetnoot2). Onder deze titel zijn echter verschillende geschriften te onderscheiden:
De onder 4-7 vermelde geschriften hebben met elkaar en met de eerste drie weinig meer gemeen dan de titel. De Elucidarius carminum of Elucidarius poeticusGa naar voetnoot3), het Lucidarium SororumGa naar voetnoot4) en de Lucidarius | |||||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||||
super omnes libros bibliaeGa naar voetnoot5) zijn boeken, waarin ‘multa elucidantur’. De gedichten I-X van Seifried Helbling (13de eeuw) bevatten vijftien satirische poëmen, die samen de kleine Lucidarius of de Lucidariusgedichten worden genoemd, omdat de dichter de vorm van het Latijnse Elucidarium of van de Duitse Lucidarius, namelijk de dialoog tussen meester en leerling, aanwenddeGa naar voetnoot6). Het Elucidarium elucidarii van de Catalaanse dominicaan en inquisiteur Nicolas Eymeric (ca. 1320-1399) werd in 1393 geschreven en zet in 31 artikelen een aantal dubbelzinnige en ketterse stellingen van het Elucidarium rechtGa naar voetnoot7). Voor de beschouwing van de Middelnederlandse Lucidariusboeken zijn alleen het Latijnse Elucidarium en de Duitse Lucidarius van belang. | |||||||||||||||
1. Het Latijnse ElucidariumOok het Latijnse Elucidarium is een verlichtingsboek, dat de auteur zo genoemd heeft, ‘quia in eo obscuritas diversarum rerum elucidatur’Ga naar voetnoot8). Het behoort tot het genre der middeleeuwse summa's en is te beschouwen als een catechetisch compendium van de voornaamste christelijke geloofspunten. Van de meeste summa's, die als genre hun hoogtepunt vonden in het werk van Thomas van Aquino en Vincentius van Beauvais, onderscheidt het zich door zijn beknoptheid en door het gebruik van de catechetische dialoogGa naar voetnoot9). Het gesprek tussen de magister en de discipulus is vastgelegd in drie boeken, die door de auteur zelf | |||||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||||
onderscheiden worden: ‘...Elucidarium in tribus libellis; primum de Christo, secundum de ecclesia, tertium de futura vita distinxit’Ga naar voetnoot10). Het Elucidarium gaat onder verschillende titels schuil, zoals de varianten Elucidarius, Lucidarium en Lucidarius, maar ook onder titels als Liber florum de rebus divinis qui vocatur elucidarius, Dialogus de creatione mundi et ejus redemptione en Dialogus de summa totius christianae theologiae. Het auteurschap werd lange tijd toegeschreven aan Anselmus van Kantelberg, op wiens naam G. Gerberon het Elucidarium uitgafGa naar voetnoot11). J.-A. Giles bezorgde een editie op naam van LanfrancusGa naar voetnoot12). Ook aan Abaelardus en Gregorius werd het werk toegeschreven, totdat J.-P. Migne een uitgave bezorgde op naam van Honorius AugustodunensisGa naar voetnoot13). Ook de laatste uitgever, Y. Lefèvre, die het geschrift voor het eerst kritisch editeerde, beschouwt deze Honorius als de auteur van het ElucidariumGa naar voetnoot14). Diens auteurschap wordt thans, zij het na een langdurige discussie, vrijwel algemeen aanvaardGa naar voetnoot15). Omtrent zijn identiteit bestaan echter nog vragen, waarin wij ons niet zullen mengenGa naar voetnoot16). Voor ons is slechts van belang, dat | |||||||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||||||
Honorius omstreeks 1080 geboren is, enige tijd bij Anselmus van Kantelberg gestudeerd heeft, vóór 1099 Engeland verlaten heeft, zich waarschijnlijk heeft aangesloten bij een communiteit van Ierse monniken bij Regensburg (de heuvel Augustodunum?), vóór 1108 op verzoek van medeleerlingen het Elucidarium heeft geschreven en rond 1150 gestorven is. Het Elucidarium is weinig oorspronkelijk en steunt vooral op de heilige Schrift, apocriefe geschriften, werken van Augustinus, Gregorius de Grote, Anselmus en diens persoonlijk schrijver Eadmerus. Oorspronkelijk is het werk in de bondige wijze, waarop Honorius het theologisch weten van zijn tijd wist samen te vatten. Daardoor kon dit werk een dogmatisch handboek worden, dat grote invloed gehad moet hebben. Van die invloed getuigen de vele handschriften, van de twaalfde tot de vijftiende eeuw, waarin het Elucidarium en vertalingen of bewerkingen ervan bewaard gebleven zijn. Een volledig inzicht in de overlevering van dit geschrift binnen de Europese literatuur ontbreekt ons nog, omdat nog te weinig de handschriften zelf bestudeerd zijnGa naar voetnoot17). Bovendien hebben de onderzoekingen ‘sich bisher hauptsächlich auf die lebhafte Diskussion über die Autorfrage erstreckt’Ga naar voetnoot18). Toch zullen wel nooit alle feiten en data ten aanzien van dit geschrift aan het licht gebracht kunnen worden, omdat veel handschriften in de loop der eeuwen door brand en vernietiging of onder het boekbindersmes verdwenen zijn. Ook de middeleeuwse bibliotheekcatalogen hebben in dit opzicht een betrekkelijke waarde, omdat ze vóór alles opgave verstrekken van volumina, niet van opera en dus meestal slechts het eerste werk in de betreffende codices vermeldenGa naar voetnoot19). Dat het Elucidarium een brede verspreiding gehad moet hebben, | |||||||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||||||
behoeft intussen niet te worden betwijfeld. Nicolas Eymeric erkende reeds, dat het Elucidarium ‘est liber multum antiquatus, liber multum publicatus, liber in librariis communibus positus, liber cunctis expositus...’Ga naar voetnoot20). Na K. SchorbachGa naar voetnoot21) heeft vooral Y. Lefèvre de kennis omtrent de verspreiding van dit boek vermeerderdGa naar voetnoot22). Hij bestudeerde een zestigtal Franse handschriften, die merendeels gewone gebruiksboeken blijken te zijn, met een gevarieerde, meestal didactisch bedoelde inhoud, waarin het Elucidarium doorgaans het dogmatisch element vormt. De tekst is in vele handschriften van nota's voorzien, die doen vermoeden dat het Elucidarium voor de gebruikers had ‘la valeur d'un aide-mémoire, d'un texte d'enseignement et de référence’Ga naar voetnoot23). Voor het overige bevatten de handschriften in het algemeen tamelijk elementaire werken, tezamen ongeveer de basiskennis van de geestelijken en de ontwikkelde leken in de latere middeleeuwen omvattend. In zijn Latijnse redactie bleef het Elucidarium vrijwel tot clericale kringen beperkt. Een meer directe invloed op het christelijk volksleven van de middeleeuwen heeft het werk vooral in zijn vele vertalingen en bewerkingen gehad. Zo kennen wij de Franse Lucidaire, de Provençaalse Lucidari, de Italiaanse Lucidario, de Welse Hystoria Lucidar, de Engelse Lucidary, de IJslandse Elucidarius, de Zweedse Lucidarius, de Duitse Elucidarius en de Nederlandse LucidariusGa naar voetnoot24). Indirecte invloed had het Elucidarium bovendien door gedeeltelijke ontleningen in volksboeken, zoals de Sermo de Sapientia, de berijmde Lucidaire van de cisterciënser Gillebert de Cambres, het Anglo-normandische leerdicht Lumiere as lais van Pierre de Peckham en de SidracGa naar voetnoot25). Zijn voornaamste toepassing vond het Elucidarium in de | |||||||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||||||
Duitse Lucidarius - niet te verwarren met de Duitse Elucidarius -, die met Honorius' geschrift de titel, de dialoogvorm, een groot deel van de inhoud en het gehele derde boek gemeen heeft. | |||||||||||||||
2. De Duitse LucidariusDit werk is door een onbekende auteur tussen 1190 en 1195 geschreven, waarschijnlijk aan het hof van Hendrik de Leeuw van Brunswijk, die zich voor de volksontwikkeling in de twaalfde eeuw bizonder verdienstelijk heeft gemaaktGa naar voetnoot26). Terwijl het Latijnse Elucidarium een zuiver theologische summa bleef, vonden in de Duitse Lucidarius ook profane wetenschappen ingang, zodat dit boek het best te beschouwen is als een ‘Kompendium theologischen und allgemeinen Wissens’Ga naar voetnoot27). ‘Die Verbindung von theologischer Summa und Realiensumma, auf die die Linien der Entwicklung hinstrebten, ist durch den Lucidarius zum erstenmal geleistet’Ga naar voetnoot28), zodat dit geschrift, van meet af voor leken bestemd, het eerste Duitse prozawerk met grote invloed kon worden. Het eerste boek behandelt schepping en zondeval, hemel en hel, Azië, Europa en Afrika, astrologische en kosmische verschijnselen en het ontstaan van het menselijk leven. Het tweede boek beantwoordt een aantal praktische vragen van algemeen religieuze en christelijke aard. Het derde boek ten slotte handelt over de eindtijd, zoals het overeenkomstige boek van het Elucidarium. Behalve het Elucidarium van Honorius Augustodunensis dienden de Duitse Lucidarius tot bron: de Imago mundi van dezelfde Honorius, de Philosophia mundi van Guillaume de Conches en De divinis officiis van Rupert von DeutzGa naar voetnoot29). Het is waarschijnlijk, dat verder onderzoek | |||||||||||||||
[pagina 281]
| |||||||||||||||
nog andere bronnen aan het licht zal brengenGa naar voetnoot30). Voor onze kennis van de Lucidarius zijn wij vooral aangewezen op de studies van K. SchorbachGa naar voetnoot31), F. HeidlaufGa naar voetnoot32) en G. GlognerGa naar voetnoot33). F. Heidlauf bezorgde een uitgave van het beste handschrift waarin het boek is overgeleverdGa naar voetnoot34). Evenals het Elucidarium genoot ook de Lucidarius in de middeleeuwen grote populariteit. Maar in tegenstelling tot Honorius' werk bleef de belangstelling tot het Duitse boek ook na de middeleeuwen bestaan, wellicht vooral omdat het een meer universeel compendium was dan het zuiver theologisch Elucidarium. Ondanks het bibliografisch pionierswerk van K. Schorbach is ‘die Überlieferungsgeschichte des Lucidarius ( ) noch nicht eindeutig überschaubar’Ga naar voetnoot35). Er zijn tot nu toe 54 handschriften en 85 drukken bekendGa naar voetnoot36). Sinds 1655 verscheen de Lucidarius onder de titel Kleine CosmographiaGa naar voetnoot37). In tegenstelling tot het Elucidarium bleef echter het aantal vertalingen en bewerkingen beperkt. Wij kennen slechts een Deense Lucidarius, een Boheemse Lucidarz en een Nederlandse LucidariusGa naar voetnoot38). | |||||||||||||||
3. Middelnederlandse LucidariusboekenZowel van het Latijnse Elucidarium als van de Duitse Lucidarius | |||||||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||||||
bestaan Middelnederlandse vertalingen of bewerkingen. Er zijn geen drukken van bekend, alleen enkele handschriften en tekstuitgaven, waarvan hier een overzicht volgt: | |||||||||||||||
1. Lucidariusboeken die afhankelijk zijn van het Latijnse Elucidarium:
| |||||||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||||||
2. Lucidariusboeken die afhankelijk zijn van de Duitse Lucidarius:
| |||||||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||||||
Wellicht misleid door de overeenkomsten, hebben literatuurhistorici en filologen, ook ten onzent, de beide Lucidariusboeken niet altijd scherp onderscheiden. F.J. Mone vermeldt alleen de Dietsche Lucidarius, ofschoon de inhoud van het Londense handschrift hem bekend wasGa naar voetnoot48). Ph. Blommaert maakt geen onderscheid, waar hij in de inleiding op zijn tekstuitgave van de Dietsche Lucidarius het Londense handschrift met de proza-Lucidarius en de gedeeltelijke uitgave van L.Ph.C. van den Bergh vermeldtGa naar voetnoot49). L.D. Petit plaatst alle hem bekende bibliografische gegevens betreffende de Lucidarius onder één hoofd en kende het onderscheid klaarblijkelijk evenminGa naar voetnoot50). W.J.A. Jonckbloet beschrijft alleen de Dietsche LucidariusGa naar voetnoot51). J. te Winkel was de eerste die, in de eerste druk van zijn Ontwikkelingsgang, melding maakte van ‘twee Lucidariën of “verlichters”, één in verzen naar het Latijn (van Honorius Augustodunensis) en één in proza, naar eene Duitsche navolging daarvan’Ga naar voetnoot52). J. te Winkel had dan ook aan het baanbrekend bibliografisch werk van K. Schorbach een recensie gewijdGa naar voetnoot53). In de tweede druk van zijn Ontwikkelingsgang heeft J. te Winkel het onderscheid tussen beide Lucidariusboeken nog duidelijker geformuleerdGa naar voetnoot54). Sindsdien zijn beide teksten voldoende onderscheidenGa naar voetnoot55). Voor het ontstaan van de met het Latijnse Elucidarium verwante | |||||||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||||||
berijmde Dietsche Lucidarius leveren enkele opvallende gelijkenissen met passages in Jacob van Maerlants Rijmbijbel en Spiegel Historiael een aanvaardbare terminus post quem. Deze werken werden namelijk in respectievelijk 1271 en 1286 voltooid, zodat ons leerdicht in ieder geval niet vóór 1286 geschreven kan zijnGa naar voetnoot56). J. van Mierlo meent, dat de Dietsche Lucidarius niet vóór 1330 ontstaan kan zijn, omdat de dichter ruimschoots gebruik heeft gemaakt van de SidracGa naar voetnoot57). Hij steunt hierbij op L. Willems, die constateerde ‘dat de bewerker van onze Lucidaris insgelijks van den Sidrac gebruik heeft gemaakt’Ga naar voetnoot58). J.F.J. van Tol neemt aan, dat de Sidrac in 1318 te Antwerpen verdietst isGa naar voetnoot59). Hij ontkent echter, ‘dat de auteur van de Dietsche Lucidarius ook van de Sidrac gebruik heeft gemaakt’Ga naar voetnoot60). Ook S. Schreiber acht de veronderstelling van L. Willems onhoudbaarGa naar voetnoot61). Ook de Sidrac putte namelijk uit het Elucidarium en toont er meestal grotere verwantschap mee dan de Dietsche Lucidarius, zodat het argument van de afhankelijkheid vrijwel onbewezen isGa naar voetnoot62). Als terminus ante quem voor het ontstaan van de Dietsche Lucidarius wordt veelal het jaar 1353 genoemd. Dit berust op een mededeling van N. de Pauw, die een Lucidaris aantrof onder de vijf Vlaamse boeken, welke Lodewijcxkin, zoon van het Gentse schoenmakersechtpaar Jan de Beere en Mergriete van Wachtbeke, op 3 maart 1353 uit de nalatenschap van zijn moeder ontvingGa naar voetnoot63). L. Willems meende, dat hiermee de Middelnederlandse proza-Lucidarius niet bedoeld kon zijnGa naar voetnoot64). Hs. Groningen, Universiteitsbibliotheek, 405, dat een fragment van dit | |||||||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||||||
prozawerk bevat, is echter in 1339 te 's-Hertogenbosch geschrevenGa naar voetnoot65). De Duitse Lucidarius was dus reeds vóór 1339 verdietst. Ook volgens K. Schorbach was deze tekst ‘schon in der ersten Hälfte des 14. Jahrhunderts verbreitet’Ga naar voetnoot66). De Lucidaris van Lodewijcxkin de Beere kan dus een vertaling geweest zijn ofwel van het Latijnse Elucidarium, ofwel van de Duitse Lucidarius. Is het jaar 1339 in ieder geval voor de proza-Lucidarius een aanvaardbare terminus ante quem, over een terminus post quem ten aanzien van het ontstaan ervan tasten wij voorlopig nog in het duister. | |||||||||||||||
BijlageHet Brusselse handschrift met de Dietsche Lucidarius (hs. b)Ga naar voetnoot67).
Hs. Brussel, Koninklijke Bibliotheek, 15642-51 is tot nu toe slechts terloops en onvoldoende beschrevenGa naar voetnoot68). De hierna volgende beschrijving moge in deze leemte voorzien. | |||||||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||||||
De codex heeft zes katernen van perkament en papier. Het eerste bestaat uit tien vellen, waarvan het buitenste perkament en de rest papier is. Het tweede heeft eveneens tien vellen, waarvan het buitenste en het binnenste perkament en de overige vellen papier zijn. Dan volgen drie sexternionen, waarvan het buitenste vel perkament en de rest papier is, terwijl telkens in het midden van deze katernen een quaternio is ingenaaid, waarvan het binnenste vel perkament en de rest papier is. Het zesde katern is samengesteld zoals het tweede. Tezamen zijn het 1 ongenummerd + 119 genummerde bladen, in formule: 2 X (39), 3 [VI + IV] (99), X (119). Watermerken: een keer een jachthoorn (f. 8), gelijkend op Briquet 7715 (1375-1379), overigens een anker, gelijkend op Briquet 353 (1428-1445). Signaturen op ieder blad; in het eerste katern a, b, c enz.; in de volgende katernen ai, aij, aiij enz. Reclamen alleen op de versozijde van het laatste blad van iedere katern. Blad 289 × 104 mm; de perkamenten bladen zijn doorgaans iets korter. Bladspiegel 227 × 63 mm. Afschrijvingen en liniëringen in potlood; alleen op het perkament hier en daar nog zichtbaar. Op ieder blad is het bovenste en onderste paar horizontale lijnen doorlopend, terwijl de spiegel links door drie en rechts door twee verticale lijnen, eveneens doorlopend, begrensd wordt. Prickings voor afschrijving en liniëring zijn overal zichtbaar. 1 kolom, 52 regels. Moderne potloodfoliëring. Band 297 × 115 mm. Blokdikte 33 mm. Papieren band uit 19de eeuw, met schutbladen uit dezelfde tijd. Perkamenten rug, zonder ribben. De rug is aan de bovenzijde voorzien van een etiket met de signatuur: 15642/15651; aan de onderzijde een zwart stempel met de signatuur: 15642-51. Het schrift is een littera cursiva, in bruine tot donkerbruine inkt, door één hand, die vanaf f. 101 onregelmatiger wordt. Rode opschriften en verwijzingstekens. De reclamen en sommige tekstregels zijn rood onderstreept. Rode en zwarte doorhalingen. Geminieerd paragraafteken. Afzonderlijk geminieerde, in aparte kolom geplaatste kapitalen. Rode, één regel hoge lombarden. Rode, vrijwel onversierde initialen op f. 1r (H, 6 rr. hoog), f. 62r (G, 9 rr. hoog), f. 87v (H, 6 rr. hoog), f. 93v (W, 6 rr. hoog), f. 99r (O, 5 rr. hoog), f. 102r (S, 4 rr. hoog), f. 104v (D, 5 rr. hoog), f. 106v (S, 4 rr. hoog), f. 116v (H, 5 rr. hoog) en f. 119r (A, 4 rr. hoog). Tot en met f. 99r zijn de initialen opengewerkt; vanaf f. 102r zijn ze gevuld en van een andere stijl. Slechts hier en daar zijn representanten zichtbaar; vanaf f. 116v zijn voor de lombarden overal representanten te vinden. Op sommige plaatsen zijn in margine toevoegingen aangebracht door dezelfde hand in lichtbruine inkt; de paragraaftekens hierin zijn echter niet geminieerd. | |||||||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||||||
Over de herkomst van de codex is niets bekend. C. van Hulthem kocht hem in 1811Ga naar voetnoot69). Zijn ex-libris (Minerva) vinden wij aan de binnenzijde van het voorplat; op f. (1)r staat rechts boven: C. van Hulthem / 1811. In 1835 kwam het handschrift bij de verkoop van zijn collectie in bezit van de Koninklijke Bibliotheek te Brussel. Inhoud:
Ga naar margenoot+ [1. Die Dietsche Lucidarius]Ga naar voetnoot70)
Dit is die dietsche lucidarius hoe die
clerc den meester vraecht ende di meester antwort
HElpt maria edel coninghinne
Ende verclaert mine sinne
Jhesu Christo ics oec vermane
Vrouwe uwen heylighen sone
Die verloste den sondare
Met siinre passien sware
Doen hi aenden cruce staerf
Ende minschelike daer aen bedaerf
Ga naar margenoot+ Des jonne ons die hemelsche vader
Nv segt amen alle gader
[2. Jan de Weert, Nieuwe Doctrinael of Spiegel der Sonden]Ga naar voetnoot71)
Hier beghint een goet boec vanden vij
dootsonden ende vanden x gheboden
Ga naar margenoot+ GOde biddic in mijn beghin
Dat hi verclare minen sin
Ende crachte dat ic volcomen
Te dichten dat ic heb an ghe
nien. In dutscher talen
vten latine.
Ga naar margenoot+ So heuet bestiert dat ic dit werc
| |||||||||||||||
[pagina 289]
| |||||||||||||||
Volbracht hebbe arme sondighe clerc
Bi sijnre ghenaden met mijnre pinen
Als ic best can na den latine
Twelke in heeft ende albi sondert
Der verse xxix hondert
[3. Augustijnken van Dordt, Van den scepe]Ga naar voetnoot72)
Dits van augustiinkens sceepkene
Hi dunct mi wesen wael
gheleert Die sijn ghe-
nuecht in duechden keert
Want sonder ghenuecht
in desen leuen Es luttel
yemant vroylijc bleuen
Ga naar margenoot+ Her wie op erden sayt sijn saet
Hem es doch lief dat wel op gaet
[4. Berijmde zedeleer]Ga naar voetnoot73)
Wie soe der wijsheit wille volghen
Ende wille bliken onverbolghen
Ende met rechten reden leuen
Die moet sijn herte daertoe gheuen
Ga naar margenoot+ Die vroede ende wil niemen bedrieghen
Noch niemen en mach wachte lieghen
[5. Augustijnken van Dordt, De schepping]Ga naar voetnoot74)
O Heylige gheest vader ende sone
Die een god es in drien persone
Een ewech wesen dat cuischt mijn sin
voir al die werelt een beghin
Ga naar margenoot+ In liden suldi v verbliden
Ende leuen in verduldecheit
Dit es tfolc der driuoldicheit
| |||||||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||||||
[6. Van ses vaerwen]Ga naar voetnoot75)
Dit is van vj vaerwen ende xij outheyden deen metten anderen bediedt.
Ses varuwen sijn op erden
die god op erden liet gewerden
Ga naar margenoot+ Inden hemel ende op der erden
Sal uwe name ghemeert werden
[7. Van den viere vingheren]Ga naar voetnoot76)
Dit is en expositie vanden viere vingheren ende vanden dume
Daer staet ghescreuen in venite
In manu eius sunt fines omnes terre
Ga naar margenoot+ Soe saltu leuen emmermee
In manu eius sunt omnes fines terre
[8. Augustijnken van Dordt, Commentaar op het evangelie van Joannes]Ga naar voetnoot77)
Dit is sinte Jans ewangelium alsoet augustiinken gheexponeert heeft
Sinte ian ewangeliste
Die met gods gracien wiste
Vander godliker verholentheit
Die heeft ghescreuen ende gheseit
Een ewangelium rechte [ende] claer
Ghelijc dat hier volghet naer
Ga naar margenoot+ Des biddic hem dat hi ons gheue
Ga naar margenoot+ Macht ende wille dat worde anschijn
Dat wi doen den wille sijn
[9. Hein van Aken, Hugo van Tyberien]Ga naar voetnoot78)
Dit is van her hughen van tybe- / rien hoe hi den coninc saladijn rid- / der maecte doen hem die coninc ghe- / vanghen hadde in sijn lant
| |||||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||||
HEt es goet aenden vroeden leren
Want mer alle wijsheit an verscaet
Die hem ter vroetheit wilt keren
Alle wijsheit hi begaet
Ga naar margenoot+ Hi soude in hemelrike geraken
Die heeft gedicht te loue ende te eren
Allen ridderen hein van aken
hier gheet wt van her hughelijn van tyberien
[10. Acrostichon]Ga naar voetnoot79)
Hier beghint den ab recht ende auerecht / op elc littere een vers
Aaensiet dese vrouwen hoe si gaen
Besiet hoe haer tuten staen
Claer dat si hen blanketten
Di cleeder soe lanc dat si hen letten
Ga naar margenoot+ Bier broet vleesch ende ham
Aldus verliest die arbeydere sijn <...>
Nijmegen R.Th.M. van Dijk |
|