Wnt verbeuren (kol. 489)
Het is alweer enige jaren geleden dat een medewerker van het WNT mij raadpleegde over een passage in de brief van Huygens aan Hooft van 15 juli 1628 (origineel, KA CLXXIac 48), die aldus luidt:
Ten deele hebb ick 't (nl. dit nieuwe staaltje van mijn gebrekkig dichten aan U voorleggen) moeten doen, vindende ten einde, hoe diep ick mij in de hergedachtenisse van V.E. onthael genoechsaem ongevoelijcken, verwert hadde, ende soo veel regulen aen Muyden alleen gehangen als aen vele grooter Steden.
Het WNT echter legde mij een tekst voor, aan Van Vloten ontleend, waarin in plaats van verwert, verbeurt staat, een van de talloze slordige lezingen in Van Vlotens brievenuitgave. Deze mislezing is zeker niet te excuseren, aangezien het hs zeer helder is en hier onmiskenbaar verwert heeft.
Het is te begrijpen dat het WNT met deze corrupte tekst niet goed raad wist. Ik heb mij toen ingespannen voor een ‘redelijke’ interpretatie, die in het WNT verbeuren 489 onder, 490 boven, overgenomen is. Deze toch geforceerde verklaring komt derhalve geheel te vervallen. Huygens heeft hier niet (en voor zover mij bekend nergens) reflexief verbeuren in deze zin gebruikt. Wat hij aan Hooft meedeelt is het volgende: Het minder gunstige oordeel over Vondels Deensche Gedichten moet ook over de mijne geveld worden. Gij kent ze door lange ondervinding. Toch waag ik het erop U een nieuw staal ervan bij dezen toe te sturen (nl. zijn Speelreise...Worp, Ged. II, 194, waarin hij een dichterlijk verslag geeft van een plezierreisje met zijn vrouw Suzanna, broer Maurits en zusters Geertruid en Constantia, dat hem over vele plaatsen in Holland voerde en dat eindigde in Amsterdam, vanwaar hij nog enige uitstapjes maakte alvorens op 6 juli naar Den Haag te vertrekken). ‘Ten dele heb ik het móeten doen (vgl. boven, moeten contrasterend met derven), aangezien ik aan het eind van mijn gedicht constateerde, hoe diep ik mij vrijwel zonder het te merken verwikkeld