Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 88
(1972)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Razdom rodjand niujaimIn zijn door de Oxford University Press uitgegeven boek The Gothic Version of the Gospels. A Study of its Style and Textual History schrijft G.W.S. Friedrichsen in zijn ‘Conclusion’ op blz. 248 de volgende woorden: ‘The discovery of the Giessen Fragment (t.w. in 1907 in Egypte) has raised the hope that yet other, haply more substantial portions of the Gothic Gospels may one day be restored to us’. Deze woorden van hoop, in 1926 gedrukt, werden vierenveertig jaar later tot werkelijkheid. In de maand oktober van het jaar 1970, bij de restauratie van de Sint-Afrakapel in de dom van Spiers, kwam een houten kist te voorschijn, die daar meer dan een eeuw geleden, t.w. op 25 november 1859, op bevel van de toenmalige bisschop van Spiers, Nikolaus von Weis, in de nabijheid van het altaar begraven werd. Deze kist bevatte vele relikwieën, waarvan de authenticiteit, zoals dat zo vaak het geval is, niet geheel vast te stellen was. Onder deze relikwieën die vermoedelijk gedurende of kort na de Franse Revolutie een toevlucht te Spiers gevonden hadden, ontdekte dr. Franz Haffner, ‘Domvikar’ en archivaris van het bisdom, in een zak verschillende grote beenderen die, volgens een opschrift uit de 14-15de eeuw op een stukje perkament, de ‘Reliquiae S. Erasmi’ waren, d.w.z. afkomstig zouden zijn van de in het begin der 4de eeuw gestorven bisschop Erasmus van Antiochië. Bij die beenderen bevond zich als toegift ook een handschrift, en wel een blad perkament dat om een 23,1 cm lang houtje gewikkeld was. Het blad perkament werd beschermd door een omhulsel van papier, met een uit de eerste helft van de 16de eeuw stammend opschrift ‘Rotula Grecis l(itte)ris exarata’.
De ontdekker dacht eerst dat dit blad perkament een in het Grieks geschreven, door een Byzantijnse keizer uitgevaardigde bevestiging van de echtheid der relikwieën van de heilige Erasmus zou zijn. Uit bij het Byzantijnse seminarie van de universiteit München ingewonnen informaties bleek echter dat deze hypothese onhoudbaar was. De oriëntalist | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Professor dr. Julius Assfalg in München bracht de ‘Domvikar’ van Spiers echter op het goede spoor. In een artikel getiteld ‘Fragment der Ulfilas Bibel in Speyer’, verschenen in de eerste aflevering (31 maart 1971) van jaargang 22 van het tijdschrift Pfälzer Heimat, heeft dr. Franz Haffner zijn vondst wereldkundig gemaakt.
Het handschrift bleek namelijk niets anders te zijn dan een van de 149, blijkbaar reeds in of voor de 16de eeuw verloren gegane bladen, die eens samen met de 187 te Uppsala bewaarde, de volledige 336 bladenGa naar voetnoot1) tellende Gotische Codex ArgenteusGa naar voetnoot2) gevormd hebben. Tot deze conclusie zou stellig elke eerstejaarsstudent Gotisch met een enkele oogopslag gekomen zijn. De gouden monogrammen van de vier evangelisten MK (Markus), Mþ (Mattheus), Joh (Johannes) en Luk (Lukas) onder zilveren bogen, maken de identificatie van het teruggevonden handschrift tot een eenvoudige zaak. Hoewel het blad meer dan een eeuw geleden heeft van vocht, en hoewel wormen tal van gaten in het perkament gevreten hebben, is het toch van relatief goede kwaliteit. Franz Haffner meent zelfs, dat het ‘wohl am besten die Zeiten überdauert hat’Ga naar voetnoot3). Het formaat van de codex van Spiers (21,7 cm | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij 26,6 cm) is oorspronkelijker dan dat van de in Uppsala bewaarde bladen (19,75 à 20 cm breed bij 24,25 à 24,5 cm hoogGa naar voetnoot4). Het fragment van Spiers moet ook eens hebben behoord tot de codex die, naar men zegt, door Liudger aan de door hem vóór het jaar 800 gestichte (vroegere) benediktijnenabdij Werden aan de Ruhr geschonken werd. Zeker is, dat het beroemde handschrift zich sinds de vroege middeleeuwen in Werden bevond en al dan niet zonder schade de kloosterbranden van 1119 en 1256 overleefd heeftGa naar voetnoot5). Heinrich Duden, abt van Werden tussen 26 januari 1573 en 5 april 1601, schijnt, ter aflossing van belastingschulden, de kostbare codex aan de keizerlijke legaat Ludwig de Hoyos overgedragen te hebben als een geschenk voor keizer Rudolf IIGa naar voetnoot6). Voor november 1600 bevond het handschrift zich al op de burcht in PraagGa naar voetnoot7). Een halve eeuw later, t.w. op 15 juli 1648, zou het, bij de verovering van de zgn. ‘Malá Strana’, de ‘kleine zijde’ van Praag met het Hradschin, door de Zweedse veldheer Hans Christoffer von Königsmarck, voorgoed, op een klein Nederlands intermezzo (Isaac Vossius) in 1654-1662 na, in Zweedse handen overgaan. Het is dus zeer waarschijnlijk om niet te zeggen zeker, dat het blad van Spiers voor 15 juli 1648, van de rest van het handschrift gescheiden moet zijn geweest. We weten trouwens, door het getuigenis van Arnold Mercator (gestorven 1587), dat de toenmalige codex van Werden niet meer compleet wasGa naar voetnoot8). Franz Haffner heeft het waarschijnlijk bij het rechte eind waar hij schrijft ‘Die Vermutung liegt nahe, daß schon im Mittelalter bei Auslagerungen der Klosterbibliothek von Werden aus der Prachthandschrift Teile entfernt wurden, zumal unser Blatt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eine Schutzhülle aus Papier aufweist, die nach paläographischer Untersuchung eine spätestens aus der ersten Hälfte des 16. Jahrhunderts stammende Inschrift ‘Rotula grecis l(itte)ris exarata’ zeigtGa naar voetnoot9). Tot zover de historische bijzonderheden over het Gotische bijbelfragment, zoals die grotendeels ook in het reeds genoemde artikel van Dr. Franz Haffner te vinden zijn. Wat ons echter in de eerste plaats interesseert, is uiteraard de Gotische tekst zelf. Alleen de voorkant van het blad van Spiers is tot nog toe toegankelijk, t.w. door de fotografische, enigszins verkleinde reproduktie op de eerste bladzijde van de hierboven genoemde publikatie van dr. Franz Haffner. Een maand later, t.w. op 3 mei 1971, publiceerde ook Der Spiegel op blz. 175-177 een artikel over de vondst van Spiers, met een kleine maar toch goed leesbare reproduktie van de rectozijde van het handschrift. De kunstredactie van NRC-Handelsblad had intussen op donderdag 29 april reeds een iets grotere foto van de rectozijde gepubliceerd. Deze foto, die op zijn kop stond, ging gepaard met de mededeling dat dit zou zijn: ‘bladzijde 188 van de zogenaamde Ulfilasbijbel’! De voorzijde van het blad van Spiers bevat, zoals dat in de Codex Argenteus gebruikelijk is, twintig regels tekst. Deze sluit precies aan bij Markus XVI, vs. 12, t.w. bij de woorden afaruh þan þata, waarmee de codex van Uppsala, ook al in de oudste uitgave van 1665 door Franciscus Junius, eindigtGa naar voetnoot10). De tekst van de recto-zijde van het blad van Spiers houdt midden in vers 18 op. Op de achterkant volgt dan de rest van vers 18 alsmede de verzen 19 en 20 en de monogrammen der vier EvangelistenGa naar voetnoot11). Dit betekent dus dat hiermee het slotblad van de Codex Argenteus te voorschijn is gekomen. In het artikel in Der Spiegel werd gesuggereerd, dat op de achterkant van het fragment van Spiers wellicht allerlei interessante aan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
duidingen te vinden zouden zijn over de schrijver van het handschrift, over opdrachtgever en over de tijd van ontstaan. ‘Möglicherweise könnte anhand des Speyerer Pergaments geklärt werden, ob der Codex Argenteus tatsächlich - wie bisher vermutet - von einem Schreiber in Brixen (Südtirol) zur Regierungszeit des Gotenkönigs Theodorichs des Großen (471 bis 526) geschaffen worden ist’. Of aan dit journalistieke ‘wishful thinking’ uiteindelijk enig positief resultaat zal beantwoorden, moet worden afgewacht. Dr. Haffner is zo vriendelijk geweest me enkele mooie fotografische reprodukties van de voorkant van het blad van Spiers te bezorgen. Toen ik op 17 mei 1971 vroeg of hij me ook opnamen van de achterkant kon bezorgen, antwoordde Dr. Haffner op 21 mei, dat hij het handschrift persoonlijk naar München wilde brengen om het te laten restaureren. ‘Dabei’, zo schreef hij, ‘werden auch entsprechende Aufnahmen von der Rückseite gefertigt werden. Da sich das Bibelfragment unter Glas befindet und bei Wegname des Glases aufgrund des jahrhundertelangen Zusammengerolltseins die Tendenz hat, sich wieder zusammenzurollen wobei bei jeder Gewaltanwendung eine Beschädigung des Blattes eintreten würde, kann deshalb die Rückseite zum jetzigen Zeitpunkt nicht fotographiert werden’. De tekst van de rectozijde van het blad van Spiers (met daarnaast de Griekse tekst volgens E. Nestle, Novum Testamentum Graece24 (1960)) luidt als volgt: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘In nieuwe tongen zullen zij spreken’! In hoeverre is dit bijbelwoord taalkundig gezien van toepassing op het nieuw ontdekte blad van Spiers? Zolang we geen volledige woordvormindex op de Gotische bijbel tot onze beschikking hebben, zullen we, bij het antwoord op onze vraag een slag om de arm moeten houden. Wij zijn immers nog steeds aangewezen op het glossarium van Streitberg dat zich, niet zonder aanmatiging, noemt ‘Gotisch-Griechisch-Deutsches Wörterbuch’ en op het in 1843 bij F.A. Broekhaus te Leipzig verschenen Glossarium der Gothischen Sprache van H.C. von der Gabelentz en dr. J. Loebe, dat aan het eind ook nog een Grieksch-Gotisch glossarium bevat. Verder is er gelukkig ook Ernst Schulze, Gotisches Glossar, het volledigste Gotische woordenboek met vermelding van de vindplaatsen. Van dit laatste, in 1847 te Magdeburg, met een voorrede van Jakob Grimm verschenen werk, is in 1971 een herdruk bezorgd door Georg Olms te Hildesheim. Thans volgt de bespreking van nieuwe woorden en woordvormen.
Vers 12: farwa (gr. μορφῇ): dat. sg. van de langsyllabige ntr. wa-st. farw, resp. m. wa-st. farws (ook een m. i-stam is theoretisch denkbaar), een substantief dat tot nog toe niet in het Gotisch was opgetekend. Opvallend is het neutrale of masculine genus, tegenover de feminina: ohd. farawa, een ô-stam, ofri. ferwe, oorspronkelijk blijkbaar eveneens een ô-stamGa naar voetnoot12), mnl. verwe. Er is ook os. farawi, volgens E. Wadstein, Kleinere altsächsische Sprachdenkmäler 237 [1899] ‘(a)s’ d.w.z. acc. sg. als weergave van lat. faciem; de Nieuwhoogduitse vertaling luidt ‘farbe, aussehen’. Een genus geeft Wadstein niet op, evenmin als Van Wijk [1912], die os. farawi vertaalt met ‘uiterlijk’; F. Holthausen, Altsächsisches Wörterbuch [1954] noemt far(a)wi f. en vertaalt het met ‘Farbe’. Volgens Wadstein staat de Oudsaksische glosse ‘auf rasur’. Ze fungeert als vertaling van lat. faciem in Matth. 16, 3 (niet 16, 4 zoals bij Wadstein): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
faciem ergo caeli diiudicare nostis ‘het aanzien van de lucht weet gij te onderscheiden’. Farawi is blijkbaar een acc. sg. f. - ook een acc. sg. m. en n. is formeel mogelijk - die de verbuiging volgt der kortsyllabige i-stammen (os. stiki m.), waartoe ook meersyllabige behoren zoals missi-buri ‘noodlot’ m., urlėgi n. ‘oorlog’ en hėrdisli f. ‘kracht’. Het in Van Wijk [1922] eveneens genoemde ae. foerbu f. ‘kleur’ moet echter geschrapt worden; daar heeft Van Haeringen 181 [1936], in zijn tussen Vinnig en Vink verstopt lemma Verf, reeds op gewezen.
Vers 13: niþþaim: van de assimilatie van -h + þ- geven von der Gabelentz en Loebe, Schulze en Streitberg slechts plaatsen op waar niþþan te vinden is. We mogen dus waarschijnlijk wel aannemen dat de assimilatie niþþaim nooit eerder vertoond is. Weliswaar schrijft Braune, Gotische Grammatik16-17 [1961-1966] in § 62, Anm. 3, dat de h in -uh, jah, nih, nuh assimileert ‘vor Partikeln und Pronom., die mit þ anlauten’. Intussen geeft Streitberg in zijn Gotisches Elementarbuch5-6 § 26 [1920] slechts als voorbeelden van de assimilatie -h + þ- > -þþ- na nih: niþþan en niþþateiGa naar voetnoot13). Dit laatste voorbeeld ontbreekt zelfs in Braune, Gotische Grammatik16-17 [1961-1966] en W. Krause, Handbuch des Gotischen1-3 § 110 [1953-1968]. Zover ik zie, noemt Hermann Jacobsohn in zijn artikel Zum gotischen Satzsandhi (K.Z. 49, 132 volg. [1920]) het geval niþþaim ook niet.
Vers 14: bi spedistin (þan): spedistin de zwakke dat. sg. m. en n. van de superlatief spedists was, blijkens de voorbeelden bij Schulze, al eerder opgetekend. De adverbiale combinatie bi spedistin ‘tenslotte’, gr. ὕστερον (δὲ) schijnt hier echter voor het eerst voor te komen. idweitida: 3de p. sg. praet. van het zw. ww. idweitjan ‘smaden’, ter | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vertaling van gr. ὠνείδισεν 3de p. sg. aor. act. van ὀνειδίζω, was tot nog toe niet opgetekend. Dit werkwoord regeert hier, evenals in het Grieks, de acc.; in Mk. 15, 32 echter (idweitidedun imma) de datief. ungalaubein: (gr. ἀπιστίαν): acc. sg. van de f. i/ô-stam ungalaubeins; niet eerder opgetekend; wel echter dezelfde casusvorm bij galaubeins. gasaihvandam: dat. pl. m. van part. praes. gasaihvands, vertaalt gr. ϑεασαμένοις, dat. pl. part. aor. van een deponens medii; dus weer te geven als: ‘hun die aanschouwd hadden’. Niet eerder opgetekend. Vers 15: gaskaftai (gr. ϰτίσει): dat. sg. van de f. i-stam gaskafts ‘schepping’. Deze casusvorm is niet eerder opgetekend. Vers 16: ufdaupiþs: nom. sg. m. part. praet. van perfektieve ww. ufdaupjan ‘dopen’, ter vertaling van gr. part. aor. pass. βαπτισϑεὶς. De vorm is niet eerder opgetekend. afdomjada: 3e p. sg. praes. ind. pass., als vertaling van gr. ϰαταϰριϑήσεται, 3e p. sg. fut. ind. pass. Niet eerder opgetekend. Wel opgetekend was 2e p. pl. praes. ind. pass. afdomjanda als vertaling van gr. ϰαταδιϰασϑῆτε, 2e p. pl. aor. conj. pass. Vers 17: afargaggiþ: 3e p. sg. praes. ind. act., als vertaling van gr. παραϰολουϑήσει, 3e p. sg. fut ind. act. Niet eerder opgetekend. niujaim: dat. f. pl. van adj. niujis (ja-st.), als vertaling van gr. ϰαιναῖς. De vorm is niet eerder opgetekend. Vers 18: waurmans (gr. ὄφεις): acc. pl. van waurms ‘slang’. Van het Gotische woord was slechts opgetekend een nom. sg. en een gen. pl., zodat Streitberg in zijn glossarium zich er niet over uitliet of we te maken hadden met een a-stam dan wel met een i-stam. W. Krause, Handbuch des Gotischen1-2 [1953-1963] p. 304a (in de 3de druk [1968] eveneens in § 119) koos echter voor een a-stam, wat nu achteraf door de nieuwe vorm bevestigd wordt.
ingibe (hva): part. gen. pl. van een niet eerder opgetekende f. i-stam ingifs ‘gif’, die, zonder ti-suffix (verg. fra-gifts), met het vocalisme der vierde categorie, direct afgeleid is van giban. I.v.m. het genus wijst prof. W.J.H. Caron me op het genusverschil tussen garuns f. i-stam en runs m. i-stam. Het got. ingibe hva is een vertaling van gr. ϑανασίμον | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
τι ‘iets dodelijks’. In de veronderstelling dat Wulfila deze Griekse lezing als ‘Vorlage’ heeft gehad, is de vertaling ingibe hva erg vrij t.o.v. de grondtekst; men vergelijke echter voor de betekenisontwikkeling hd. Gift, fr. poison. drigkaina: 3e p. pl. praes. opt. act. van het ww. drigkan; vertaling van gr. πίωσιν, 3e p. pl. aor. conj. van πίνω. De vorm drigkaina is niet eerder opgetekend. agljai: 3e p. sg. praes. opt. act. van het denominatieve, van het bnw. agls ‘schandelijk’, afgeieide agljan ‘schade doen’, een zw. simplex dat niet eerder is opgetekend, zulks in tegenstelling tot het compositum usagljan, dat Streitberg vertaalt met ‘(ins Gesicht schlagen) bedrängen L 18, 5’. Agljai is de vertaling van gr. βλάψῃ, 3e. p. sg. aor. indic. act. van βλάπτω ‘ik schaad’.
Als we samenvatten wat we aan ‘razdos niujos’ hebben, dan stellen we vast dat de rectozijde van het fragment van Spiers bevat:
We zullen nog even geduld moeten hebben tot we weten, hoe de laatste verzen van het evangelie van Markus in de vertaling van Wulfila hebben geluid. Dan pas zullen we een definitieve balans van aanwinsten kunnen opmaken. Het is een aardige oefening, of als men wil een spelletje, om te voorspellen hoe Wulfila's Gotische vertaling van de Griekse tekst is geweest. De tweede helft van vers 18, in het Grieks ἐπὶ ἀρρώστους χεῖρας ἐπιϑήσονσιν, ϰαι ϰαλῶς ἔξουσιν, in de vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap [1954]: ‘op zieken zullen zij de handen leggen en zij zullen genezen worden’, zou in het Gotisch kunnen hebben geluid: ‘siukaim handuns lagjand jah gahailnand’.
22 september 1971 F. de Tollenaere |
|