Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 87
(1971)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 204]
| |
Sente MeyeDe naam van de nog niet geïdentificeerde heilige Sente Meye komt, voor zover bekend, in de middelnederlandse literatuur voor op drie plaatsen: in de Ferguut, Semmi die goede Meye v. 658, Dien radic wel, bi sente Meye v. 2830 en in Van den Borchgrave van Couchi II Biden goeden sente Mey v. 483. Sente Mey werd tot nu toe veelal geïnterpreteerd met MARIA. In de Ferguut van dr. Eelco Verwijs en dr. J. Verdam opnieuw bewerkt en uitgegeven door dr. G.S. OverdiepGa naar voetnoot1) staat in de Lijst der Namen: ‘Meye (Sente), 2830; die goede Meye 658; in het Ofra. “Saint Mangon”) maar het Mnl. woord is een heel ander. Halbertsma nam een verandering van den naam “Maria” aan.’ W. van den Ent tekent bij v. 658 aan: ‘zowaar helpe mij de goede Meye (een heilige, misschien Maria?)’. 2830 komt in deze verkorte editie niet voor.Ga naar voetnoot2) A.C. Bouman in zijn Ferguut-uitgave van 1962, blz. 50: ‘Semmi die goede Meye! = Zo helpe mij de goede Maria!’, blz. 126 ‘Meye = Maria.’ Dat op de parallelle plaats in de oudfranse Fergus, naar men aanneemt het voorbeeld voor de mnl. Ferguut, de heiligennaam Saint Mangon staat, dient te worden tegengesproken. De ofr. tekstGa naar voetnoot3) geeft voor ons Sente Meye in v. 658 niet Saint Mangon, maar saint esperit, ‘Foi que je doi saint esperit,’ Fergus v. 806. Saint Mangon staat pas later, in ander verband, in de ofr. tekst: ‘Et dist ‘Foi que doi saint Mangon’, Fergus v. 823. Het Mnl. Wdb. IV 1336 noemt de plaatsen Meye, Mey uit de Ferguut en Van den Borchggrave van Couchi en voegt er eveneens aan toe: ‘op de tweede plaats uit Ferguut heeft het Fra. Saint Mangon, waarmede misschien de Schotsche heilige Mungo wordt bedoeld. Doch | |
[pagina 205]
| |
de mnl. vorm blijft vreemd.’ Onduidelijk is hierbij ‘op de tweede plaats uit Ferguut’ Op deze tweede Meye-plaats in de mnl. Ferguut staat nl. in de oudfranse Fergus: ‘De damediu l'esperital’. De derde keer dat wij de sainte Esperite in de ofr. tekst aantreffen is in vers: ‘Foi que tu dois sainte Esperite’ (rijmdwang voorgaand vr. subst. Cose petite), Martin's editie blz. 102, 26. In het Middelnederlands staat ditmaal Die heilegeest, v. 3096: ‘Ferguut sprac: ‘Die heilegeest.’ Hier, waar hij niet gebonden is aan het rijmwoord Keye, kan de bewerker van de Ferguut het ofr. sainte Esperite met de ware betekenis Heilige Geest weergeven. In verband met de hierboven vermelde gevonden gegevens meen ik dat de toch al onzekere interpretatie Sente Meye = Maria niet langer kan worden gehandhaafd. Aannemelijk zou nu kunnen lijken dat met Sente Meye de Heilige Geest verondersteld wordt, waartegen zich echter verzet het feit, dat op andere plaatsen met Meye zeer bepaald CHRISTUS wordt bedoeld. Ik citeer uit: Een deuoot ende Profitelyck Boecxken inhoudende veel ghestelijke Liedekens ende Leysenen, diemen tot deser tijt toe heeft connen ghevinden in prente oft in ghescrifteGa naar voetnoot4), lied CXLIII: 1.[regelnummer]
Den lusteliken mey Cristus playsant
4.[regelnummer]
Desen meyboom Christus so iuechdich bloeyt
7.[regelnummer]
Christus dien eewighen mey.
8.[regelnummer]
O Prinche Ihesu/meyboom ghebenedijt
en lied CLXIV: 5.[regelnummer]
Ick hadde der werelt meye
Int herte mijn gheplant
This recht dat ic mi bescreye
want ic mi bedroghen vant
Een ander mey boot mi die hant
Ende gaf mi sijn gheleye
Te comen in dat beloefde lant.
sijt vrolijc metten meye / den meye
| |
[pagina 206]
| |
In zijn Inleiding zegt D.F. Scheurleer: ‘In het Dev. ende Prof. Boecxken hebben wij met voortbrengselen van een tijdvak te doen, waarin het volk nog geheel op den bodem van het katholieken kerkgeloof stond’, blz. XIV, en ‘Wij hebben dus een verzameling voor ons van oude en toenmalige nieuwe gedichten. Dat er vele oude bij zijn bewijst ons niet alleen hun voorkomen in vroegere bundels of handschriften maar ook de verminkte staat waarin vele liederen voorkomen’, blz. XI. Behalve Mey, Meye, Meyboom = Christus in het Dev. ende Prof. Boecxken uit 1539 vind ik nog de volgende gelijkstelling in de boektitel: ‘Eenen zeer schoonen gheestlicken Mey, die den Heere Jesus is’ (ao. 1598), in Nav. 34, 303. De vraag of Christus ook wel de Heilige Geest wordt genoemd zou ik bevestigend willen beantwoorden. De bijbel zelf geeft daar aanleiding toe. Vgl. het artikel ‘Heiliger Geist’ in der Grosse BrockhausGa naar voetnoot5) ‘...Im Neuen Testament ist zunächst Jesus selbst der Träger des H.G., sei es durch das Herabkommen des H.G. bei seiner Taufe, sei es durch die wunderbare Empfängnis der Maria; er ist selbst als der Christus ‘der Geist’, 2. Kor. 3, 17. (2 Cor. 3:17: ‘De Heere nu is de Geest.’). Deze gelijkstelling komt in de bijbel vaker voor: 1 Cor. 15:45 De eerste mens (Adam) werd een levend wezen, de tweede mens (Christus) een levendmakende geest; Rom. 8:9 de Geest van God woont in U, 8:10 Christus woont in U; Openbaring 21:9 ik zal U tonen de Bruid, de vrouw des Lams, 22:17 En de Geest en de Bruid zeggen. Nog in Joh. 14:16 een andere parakleet, de geest der waarheid. Ik kom daarom tot de conclusie dat met de goede Meye, de sente Meye uit de Ferguut en de goede sente Mey uit Van den Borchgrave van Couchi, in overeenstemming met de mey in Een Deuoot ende Profitelyck Boecxken, CHRISTUS bedoeld is. Zuidzande
E. Cramer-Peeters |
|