Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 87
(1971)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sente Mey(e)Het Mnl. W. kent naast MEYE ‘bloeimaand’ nog een homoniem dat op drie plaatsen voorkomt maar niet wordt verklaard. Ik citeer Verdams kort artikel (deel IV, 1899, kol. 1336) in zijn geheel: MEYE (MEY), znw. m. ‖ Semmi die goede Meye, Ferg. 658. Bi Sente Meye, 2830. Bi den goeden Sente Mey, Couchy II, 483. - Op de tweede plaats uit Ferg. heeft het Fra. Saint Mangon, waarmede misschien de Schotsche heilige Mungo wordt bedoeld. Doch de mnl. vorm blijft vreemd. De versregel uit Couchy, door M. de Vries in TNTL 7,175 zonder verklaring gelaten, heeft bij mijn weten sindsdien geen aandacht meer gekregen. De twee plaatsen uit Ferguut hebben wel de achtereenvolgende uitgevers beziggehouden. In zijn editie van 1908 voegt Verdam aan zijn woordenboekartikel nog de volgende kommentaar toe (p. 286): ‘het mnl. woord kan toch moeilijk daarmede (nl. met Saint Mangon) worden overeengebracht: daarvoor is de afstand tusschen de beide vormen te groot. Ook hier is waarschijnlijk rijmdwang (: Keye) de aanleiding tot den willekeurigen naamsvorm.’ Wel werden de laatste tijd om de meest diverse redenen vele heiligen van de rooms-katolieke kalender afgevoerd, maar geen van hen omdat hij uit rijmdwang was ontstaan. - Overdiep grijpt in 1925 (p. CXVIII en 175) terug naar de mening van Halbertsma uit 1840, zonder zich overigens te binden: ‘Halbertsma nam een verandering van den naam “Maria” aan. De naam van de maand is alleen in 658 mogelijk.’. - A.C. Bouman tenslotte in de Zwolse klassieken nr 18 (1962) sluit zich daarbij aan en vertaalt v. 658 aldus: ‘Zo helpe mij de goede Maria’ en plaatst als voetnoot bij v. 2830: ‘Meye: Maria.’ Deze verklaring acht ik weinig waarschijnlijk omdat deze variante van de naam Maria elders niet is gevonden en vooral omdat de auteur van Couchy er een mannelijk lidwoord bij gebruikt. Het is dus zaak naar een betere interpretatie te zoeken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Franse tekst kan ons daarbij geen hulp verlenen. De heiligennamen in Ferguut doen praktisch overal als stoplap dienstGa naar voetnoot1). Ik tel er tien verschillende en ze komen telkens, dit is vijftien maal, in rijmpositie voor; alleen v. 3493 Wel quaden dach Geve di sente Marien sone (: gewone) vormt daarop een uitzondering. De bewering van Verdam - op p. XXXIII, ter bestrijding van een mogelijk dubbel auteurschap - dat de aanroeping der heiligen in de beide delen ingevlochten is, zal ik niet betwisten, maar hij heeft niet opgemerkt dat er tussen de eerste en de tweede helft een proportioneel vrij groot verschil bestaat, nl. 3:13; ook hieruit blijkt dus dat Ferguut na v. 2592 met minder rijmvaardigheid is bewerkt. Meye is daar eveneens tweemaal duidelijk een verlegenheidsoplossing na het moeilijk rijmwoord Keye, dat ook elders - in romans waarin deze ‘held’ nochtans een hoofdrol vervult - aan het einde van de versregel wordt gemeden. In de 3.668 verzen van Walewein ende Keye b.v. ontmoeten we slechts één uitzondering: op Keyen...in dire valeienGa naar voetnoot2); in Walewein slechts twee: 281 den here Keyen: verneyen en 5056 van minen verneye: mijn here Keye, telkenmale dus verbonden met vrij ongewone nevenvormen van vernooy(en), zie Franck § 119.
Nu we bij het Frans geen aansluiting hoeven te zoeken, zijn we meteen veel vrijer in onze keuze en ik zou willen voorstellen een beroep te doen op Sint Remigius, de beroemde bisschop van Reims; onder deze kerkprovincie stonden de bisdommen Doornik, Terwaan en Kamerijk, die het geestelijk gezag uitoefenden over het graafschap Vlaanderen en een gedeelte van het hertogdom Brabant. Zijn feest werd op 1 oktober gevierd, maar onze pachters zagen deze belangrijke vervaldag met gemengde gevoelens tegemoet. Zijn naam komt in het Mnl. in verschillende vormen voor. Ik noem deze nu op zonder mij aan een etymologie te wagen. Zo weinig is nog | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
onderzocht op het gebied van de volkse vervormingen der heiligennamen. Wel is duidelijk dat we hier en daar met Franse invloed rekening zullen moeten houden en dat dialektgeografisch Remi naar het Westen, Remei naar het Oosten wijst. Ik heb hoofdzakelijk de volgende bronnen gebruikt:
1o REMIGIUS (REMEGIUS)
2o REMIGE en REMIJG
3o REMI en REMIJ
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
4o REMIJS
N.B. Bij de genitieven REMIJS en ROMIJS is het niet meer uit te maken of zij tot 3o dan wel tot 4o behoren:
5o REMIJN
6o REMEYNGa naar voetnoot3)
7o REMEY en RAMEI
8o REMEIS
N.B. Bij de genitiefvormen REMEIS en RIMEIS is niet meer met zekerheid te zeggen of ze van Remei (7o) dan wel van Remeis (8o) zijn afgeleid:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
9o MEI(S)
N.B. Het betreft hier helaas allemaal genitiefvormen. Wanneer we denken aan Remi (zie boven bij 3o) naast Remijs (4o) en aan Remei (7o) naast Remeis (8o), mogen we - teoretisch althans - als nominatief zowel SENTE MEI als SENTE MEIS rekonstrueren. Zo eenvoudig is het echter volgens Mevr. Jansen niet. Zij stelt vast dat in haar overvloedig materiaal de keuze alleen bestond tussen (a) sente + de volledige voornaam (b.v. sente Servaes, sente Remeis, sente Remakel) en (b) sente + geagglutineerde onbeklemtoonde eerste syllabe + de verkorte naam (b.v. senter Voes, senter Meis, senter Makel); nergens treft zij na sente een geprokopeerde heiligennaam aan; dus geen sente Vaes, geen sente Meis, geen sente Makel. Dit struktureel verband kan zeker niet ontkend worden, maar anderzijds stel ik toch vast dat dit systeem van verschillende zijden werd aangevochten. Mevr. Jansen wees er reeds op (p. 121-2) dat Sint Niklaas sinds de XVde eeuw daarop een uitzondering vormt; haar oudste voorbeelden zijn: van sinte claes [Amsterdam, 1410] en van Sinter nyclaes capelle [Amsterdam, 1423]. Maar het verschijnsel is ouder (a) en gebeurde op ruimer schaal (b), al is het natuurlijk zo dat verkorte voornamen, zoals deze door vrienden en bekenden in de vertrouwelijke omgang werden gebezigd - Vaes, Claes, Stasse, Maes enz. -, de neiging vertoonden weer volledig te worden wanneer zij het min of meer officiële, plechtige en liturgische sente onder ogen kwamen. De onderstaande voorbeelden vond ik dan ook hoofdzakelijk in kalenders van volksdevotieboekjes en in de toponimie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
(a) NICOLAUS
(b) ANDERE HEILIGEN
Zou Sint Remigius nu minder machtig zijn en niet vermogen wat deze heiligen kunnen? Ik heb daarvoor één zeker bewijs, maar het is vrij laat: ‘Mey, Meyke, Remigius’ in een naamlijst van Pater Rosweyde uit 1619, gepubliceerd in Vaderlandsch Museum 1, 1855, p. 212. Drie veel oudere bewijsplaatsen zijn m.i. te vinden in de bij het begin van deze bijdrage geciteerde verzen uit Ferguut en Couchy. Verbindingen als Sinte Mey zijn niets anders dan rebelse vormen, die zich aan het oude alternatief sinte Remei / sinter Mei hebben los gemaakt, hetzij door indringing na sinte van een in vertrouwelijke sfeer ontstaan Mei, hetzij door het (op hyperkorrekte wijze) weer in het gewone grammatikale spoor brengen van een niet meer begrepen senter. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat sinte Mey juist in episch verband meer speelruimte kreeg en zich vrijer ging ontwikkelen is niet zo verwonderlijk wanneer men o.m. denkt aan de homonymie met meie ‘bloeimaand’, die in kalenders en belastingregisters reële gevaren opleverde. Het goederenregister van Oudenbiezen b.v. voorkomt verwarring door boven de lijst der belastingplichtigen als vervaldatum te schrijven: Remigi(i) - in zijn Latijnse vorm - voor 1 oktober (zie p. 312, 337), Mey voor 15 mei (zie p. 323, 331, 340).
Postcriptum. Mogelijk biedt het bovenstaande ook de sleutel tot een bevredigende verklaring van Reinaert A 2639: Alse van colne tote meye. Stracke dacht aan het riviertje de Maye in Pikardië, Muller (in navolging van Balduinus Iuvenis) veeleer aan de maand mei. Dat tegenover Keulen een onbekende beek of een opzettelijk onzinnige tijdsbepaling zou worden geplaatst, kan ik in deze kontekst moeilijk aannemen. Naast Keulen, de metropolitane zetel waaronder de diocesen Luik en Utrecht ressorteerden, past het juiste ekwivalent Reims, dat over Vlaanderen het hoogste geestelijke gezag uitoefende.Ga naar voetnoot4) Nobel twijfelt: ‘Van Aken en Parijs heb ik reeds horen spreken, maar hoe zal ik Kriekeput ooit vinden? Maakt U mij niets wijs?’ En Reinaert antwoordt boos: ‘U bent er zo ver naast als de afstand tussen Keulen en Reims (twee steden, die U ook wel kent).’ We moeten ons dan een parallelle ontwikkeling voorstellen als vanuit sente Remey naar sente mey: tote Remeye > toter meye > tote meye. Toch blijven er, net als bij de twee andere verklaringen, reële bezwaren. We weten nl. niet of het mnl. Remey ooit Reims heeft betekend; dat b.v. in het Franse Remis het toponiem en het antroponiem zijn samengevallen kan echter het dooreenlopen van deze twee bevorderd hebben. In elk geval gebruikt Maerlant Riemen (zie boven sub 4o) en volgt de Brabander Boendale hierin zijn voorbeeld (Lekensp. II, c.48, v. 617).
Korbeek-Lo R. Lievens |
|