Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 86
(1970)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 304]
| |
De minste teeckensIn zijn Bede, Aen de Opper Vyanden van de Voorstanders der Vryheydt tot Leyden (1626) voegt VondelGa naar voetnoot1) gewetens-beulen, die, vermomt in rechters rocken, de zielen by glimp van staats decreten dwingen, ontmaskerend toe (17/24): Gods suyv're vinger treckt de schubben van uw' oogen,
Sie daar het schijn-recht, nu 't de grijns is afghetoghen,
Betast't ghedrogt ter deeg: 't is zielen tyranny,
20[regelnummer]
Ghesmeet op't aan-beeld van de Kerck'lijcke heerschappy;
De minste teeckens doen dees vuyle prije stincken,
Dats' yder ruyckt, ey! sie die purp're tabbaards blincken,
De doemklock werd verstomt, 's gherechts roe breeckt in tween,
En 't Christdom roept al-om: de bloed-raed valt daer heen.
Hier heeft H.W.E. MollerGa naar voetnoot2) op vers 21 den volgenden commentaar geleverd: ‘21 De minste aanwijzingen laten zien wat die vuile gruwel eigelik is, tonen z'n ware aard; prije: kreng (letterlik: de minste aanraking doet dat vuile kreng stinken, laat 't z'n stank verspreien)’. Dat wij in dezen uitleg niet mogen berusten, is duidelijk: teeckens betekent niet letterlijk ‘aanraking’ en de overgang vandaar naar het zogenaamd vrijere ‘aanwijzingen’ is in feite juist een sprong terug in verbalistisch duister. Moller wil blijkbaar toewerken op een adagium: hoe meer men aas roert, hoe sterker het stinkt; maar teeckens laat dit niet toe. M.i. heeft Vondel met zijn vuyle prije voor even gering deel een concreet cadaver voor ogen als hedentijdse schelders met hun kreng. Prije is in zijn dagen een clichébenaming o.a. voor ‘monsterachtige en helsche wezens’Ga naar voetnoot3); de overdracht verloopt te lichter, daar ook hellegeesten een aroma afgeven, penetrant voor wie hen slechts herkent. | |
[pagina 305]
| |
Wanneer de heilige Antonius (251-356) eenmaal een vaartuig wil betredenGa naar voetnoot4), neemt hij, niet te harden, een kwalijken reuk waar. Wat wilt ge ook, zo meesmuilen de schippers, met al die vis en pekel? Maar Antonius haalt een jeugdigen verstekeling te voorschijn en als nu ineens de jongen, een bezetene, luide gaat schreeuwen, bestraft de heilige diens duivel; de geest vaart uit en allen zien in, ὅτι τοῦ δαίμονος ἦν ἡ δυσωδία. In zijn Decretum horribile 113/116 voert Vondel (1631) Trigland ten toneleGa naar voetnoot5): Hy bulckt: de Poesy die bid den Duyvel aen,
Den baerelijcken Droes, de weereld moet vergaen.
115[regelnummer]
Dat's recht, Trigland, dat's recht. verbrand die boose prye:
Se stinckt, tot in den baerd van uw' Theologye.
De invloed van den Droes, die boze prye, bedoelt Vondels riposte, dringt door tot zelfs in de verwerpingstheologie der langgebaarde Contraremonstranten, in hun zetels tronend ten gerichte. De beide nuances van prije spelen (1630) dooreenGa naar voetnoot6) in Harpoen 83/85: Doen weeldigh Vlaendren was beseten van die pest,
Ontsteecken door den stanck van weynigh' boose prijen,
85[regelnummer]
Verstorf de welvaert.
Petrus Dathenus is hier enerzijds een pestilentie, ontsprongen uit ontbindend aas, anderzijds een obsederende daemon, die zelf weer de gedrevene heet van een klein getal diabolische hitsers. Op onze plaats zweeft Vondel minder een lijk voor, dat bezig is te vergaan, dan wel veeleer een schijngestalte van dien satan, die zich vertoont als een engel des lichts: het gedrocht der zielen tyranny, waaraan evenwel de grijns is afghetoghen. Wij ademen bij onze verzen in het klimaat van exorcisme. Wat moet de mens doen, dien de boze in edelste gedaante komt verzoeken? Hij kan hem toeblazen, hem | |
[pagina 306]
| |
schelden; het minst drastische is wel, een kruis te slaan (se signare; signum, ‘teken’ wordt ‘kruis’Ga naar voetnoot7)). Ook zich zo ‘zegenen’ kan men weer in eenvoud en wat meer omstandig. De betrapte geest zal nu, verslagen, vlieden, maar dikwijls niet dan nadat hij eerst tempeeste heeft gemaakt, de lucht met zwaveldamp bezwangerd, rook ontwikkeld, gelicht van hellevuur. Pachomius († 346) vloekt den verleider weg, maar deze vervult tevoren zijn cel nog molestissimo fetoreGa naar voetnoot8). En Gregorius Nazianzenus (± 329-390) herdenkt zijn zege aldusGa naar voetnoot9): ἦλθες μὲν, ἦλθες, ὦ ϰάϰιστ', ἀλλ' ἐσχέθης.
ὡς ϰαπνὸν εἶδον, ῂσθόμην ϰαὶ τοῦ πυρός.
ὀσμὴ δριμεῖα, τοῦ δράϰοντος ἔμφασις.
σταυρὸν δ' ἐφίστημ', ὃς φύλαξ ζωῆς ἐμῆς.
‘Ge kwaamt wel, aterling, ge kwaamt, maar werdt weerstaan!
'k Bespeurde rook, in vuurgloed blinkend zag 'k u gaan;
Scherp woei de geur, het kenmerk van het drakenbroed:
Ik richt het kruis op, dat mijn levenskracht behoedt’.
In zijn Waterbel, of verziert gerucht (± 1626) beschrijft ook VondelGa naar voetnoot10) de nederlaag van een onreinen geest, de Logen-faem. Nadat haar Water-gal (13) gebarsten is, zodat slechts lucht en windt resteren (25), treckt zij (35/37) 35[regelnummer]
Haer langen staert van achter in:
Zij vaert na Plutoos hof-gesin,
En ruimt ons lucht met wint en stanck.,
d.w.z. verlaat onzen dampkring onder het ontwikkelen van wilden luchtstroom en van stankGa naar voetnoot11). Met Bede 21/22 bedoelt de dichter: reeds het geringste teecken, reeds een kruisje op de simpelste wijze geslagen, démasqueert de | |
[pagina 307]
| |
ongure Tyranny; niet alleen gaat deze nu zo stinken, van hellesulfer, dat elkeen haar ruikt, maar ook begint haar rechterstoga, purperrood (van bloed?), nu te blincken van dien nieuwen gloed, waardoor ze haar herkomst verraadt uit den poel des vuurs.
Amsterdam D. Kuijper Fzn. |
|