Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 86
(1970)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 102]
| |
Ontwikkeling van de Nederlandse lexicografie tot 1600In de zestiende eeuw ontwikkelde de Nederlandse lexicografie zich bijzonder snel, niet alleen onder invloed van de boekdrukkunst, die een grote verspreiding van woordenlijsten en woordenboeken mogelijk maakte, maar ook van het opkomende humanisme. Onze oudste woordenboeken waren immers nog volledig gericht op de studie van het Latijn; zo kwamen in de middeleeuwen tweetalige woordenlijsten tot stand door vertaling van Latijnse Vocabularia om het Latijn gemakkelijker te verstaan. De zestiende-eeuwse humanisten wilden allereerst de taalschat van het klassieke Latijn zo volledig mogelijk verzamelen: ze breidden de oudere Vocabularia uit tot uitvoerige Dictionaria, met ook allerlei dictiones, zegswijzen en citaten uit klassieke auteurs. Zo ontstonden het Dictionarium (1502) van de Italiaanse monnik Ambrosius de Calepio of Calepinus en het Dictionarium seu Latinae linguae Thesaurus (1531) van de Franse humanist en uitgever Robert Estienne. Ook de tweetalige woordenlijsten werden geleidelijk vervangen door echte vertaalwoordenboeken in humanistische geest. Estienne zelf legde de grondslag voor de Franse lexicografie door zijn Dictionarium te bewerken tot een Dictionarium Latinogallicum (1538) en een Dictionaire Francoislatin (1539), waaruit dan weer de eerste uitvoerige Duitse en Engelse woordenboeken voortkwamenGa naar voetnoot1). Eer de invloed van Estienne in het Nederlandse taalgebied doordrong, waren er bij ons reeds heel wat beknoptere woordenlijsten en schoolboekjes verschenen, die gedeeltelijk onder invloed van oudere werken, gedeeltelijk ook onder humanistische invloed stonden. Pas tegen het midden van de zestiende eeuw kwamen, hoofdzakelijk door bewerking van woordenboeken in andere talen, onze eerste moderne | |
[pagina 103]
| |
alfabetische woordenboeken tot stand en kunnen we van een eigenlijke Nederlandse lexicografie sprekenGa naar voetnoot2). | |
A. Oudere woordenlijsten en schoolboekjes1. Tweetalige alfabetische vocabulariaDe oudste bekende gedrukte Nederlandse woordenlijst komt van de grenzen van ons huidige taalgebied: de Vocabularius qui intitulatur Teuthonista vulgariter dicendo der Duytschlender (Keulen, 1477) van Gert van der Schuren, secretaris van de hertog van Kleef, met een Latijns-Nederrijns en een Nederrijns-Latijns deel. De bronnen hiervoor waren volgens Bellaard oudere Latijns-Duitse woordenlijsten, inz. de Vocabularius Ex quo (oudste bekende druk in 1467 te Eltville bij Mainz)Ga naar voetnoot3), en eentalige Latijnse woordenlijsten, nl. de Magnae derivationes (einde twaalfde eeuw) van Hugucio van Pisa en vooral de Summa quae vocatur catholicon (1286) van Joannes Balbi de Janua; de Latijnse omschrijvingen van Balbi zette Van der Schuren vaak letterlijk over in zijn eigen dialectGa naar voetnoot4). In zijn voorrede zegt Van der Schuren inderdaad dat hij zich het Catholicon tot spiegel en voorbeeld heeft gesteld. Toch is volgens Padberg ook de Latijnse Vocabularius Brevilogus of Breviloquus (einde veertiende eeuw) een bron van de Teuthonista geweestGa naar voetnoot5). Van de Latijns-Duitse Vocabularius Ex quo, zo genoemd naar de eerste woorden van de voorrede, dateren de oudste handschriften van ca. 1410-1420; talrijke drukken ervan verschenen tussen 1467 en 1498 in Duitsland en de NederlandenGa naar voetnoot6), waarbij de Germaanse vertaling telkens aan het plaatselijke dialect werd aangepast. Nederlandse uit- | |
[pagina 104]
| |
gaven ervan zijn bekend uit Zwolle (1479) en Leuven (ca. 1485-88). Volgens Grubmüller is de Vocabularius Brevilogus de voornaamste bron voor de Vocabularius Ex quo geweest, maar hij schrijft bovendien: ‘der ganze von der lateinischen Lexikographie weitervererbte Stoff ist Quelle’Ga naar voetnoot7). Ongeveer dezelfde woordenschat als de Vocabularius Ex quo geven de Gemmula vocabulorum, met uitgaven uit Antwerpen, Deventer, 's-Hertogenbosch, Zwolle en Delft tussen 1484 en 1494, de Gemma vocabulorum, met uitgaven uit Antwerpen en Deventer tussen 1494 en 1500, de Vocabularius optimus Gemma vocabulorum merito dictus, met uitgaven uit Deventer en Antwerpen tussen 1495 en 1505, en het Dictionarium quod Gemma Gemmarum vocant, met uitgaven uit Antwerpen, Deventer en Leiden tussen 1511 en 1515. Uitvoeriger, vooral voor het Latijn, dan deze Vocabularia waren de Conflati, die echter veel minder talrijk waren; volgens Bouchery waren ze bestemd ‘voor universitair gebruik’Ga naar voetnoot8). De enige bekende ervan met Nederlands is de Vocabularius copiosus et singularis unus ex diuersis/diligentissime theutonicatus, waarschijnlijk ca. 1483 te Leuven gedrukt. Van de ontwikkeling van deze Vocabularia kunnen we het volgende overzicht maken (met een stippellijn geef ik verwantschap aan die mogelijk of waarschijnlijk, maar niet zeker is): | |
[pagina 105]
| |
2. Zakelijk ingedeelde woordenlijsten en woordenboekenBehalve alfabetische Vocabularia bestonden er in de middeleeuwen ook Vocabularia rerum, waarin de woorden systematisch gerangschikt waren naar verschillende onderwerpen. Hoewel de ontwikkeling hiervan nog niet onderzocht is, is het toch waarschijnlijk dat uit deze middeleeuwse werken de zestiende-eeuwse systematische woordenlijsten of woordenboeken gegroeid zijn. Behalve als afzonderlijke uitgaven, verschenen dergelijke zakelijk ingedeelde glossaria ook als aanhangsels bij het Latijns-Duitse Dictionarium (en de Nederlandse bewerking ervan) van Dasypodius (1536) en bij dat van Frisius (1556). Een beknopte, maar veeltalige woordenlijst met een zakelijke indeling was de Dilucidissimus dictionarius. Een zestalige uitgave hiervan (zonder Nederlands) zou in 1505 te Zürich verschenen zijnGa naar voetnoot9). Uitgaven met Nederlands zijn bekend onder de titels Quinque linguarum...dilucidissimus dictionarius (Antwerpen, 1534), Septem linguarum...dilucidissimus dictionarius (Antwerpen, 1540) en Le Dictionnaire des huict langaiges (Parijs, 1546). Als schoolboekje opgevat was een van de meest verspreide woordenlijsten met een zakelijke indeling, de Pappa puerorum van de Roermondse humanist Johannes Murmellius; de eerste uitgave hiervan, een Latijns-Duitse, verscheen te Keulen in 1513Ga naar voetnoot10). In de andere Latijns-Duitse of Latijns-Nederlandse uitgaven werd de volkstaal telkens aan het dialect van de streek aangepast; minstens 16 Nederlandse uitgaven verschenen te Deventer, Antwerpen en 's-Hertogenbosch tussen 1514 en 1573. Murmellius kan eentalige Vocabularia rerum bewerkt hebben. Toch heb ik voor enige Latijnse omschrijvingen een opvallende over- | |
[pagina 106]
| |
eenkomst gevonden tussen de Pappa en het Dictionarium van Calepinus; uit dit laatste heeft Murmellius blijkbaar enige artikels overgenomen en er een vertaling aan toegevoegd. Op de Pappa van Murmellius steunen andere zakelijk ingedeelde schoolboekjes: de Latijns-Grieks-Nederlandse Rerum maxime vulgarium congesta...vocabula (Antwerpen, 1538) van Petrus Curius, die zijn latere uitgaven Pappa rerum maxime vulgarium...noemde, en het Latijns-Nederlandse Tyrocinium linguae Latinae (Antwerpen, 1552) van Petrus Apherdianus, dat in de zestiende eeuw nog zevenmaal opnieuw werd uitgegeven. Het werkje van Curius was op zijn beurt weer de voornaamste bron voor het Latijns-Frans-Nederlandse Dictionariolum rerum maxime vulgarium in communem puerorum usum (Gent, 1544) van Joannes Paludanus. Deze had echter ook, zeker voor het Frans en misschien voor het Latijn, het Dictionariolum puerorum Latinogallicum (1542) van Estienne gebruikt en voor het Nederlands het Dictionarium Latinogermanicum (Antwerpen, 1542) van Dasypodius-Schorus. Het Dictionaire en Franchois et Flameng (Antwerpen, 1552) van Glaude Luython herinnert volgens Heeroma voor zijn indeling aan de Dilucidissimus, voor de keuze van de woorden grotendeels aan PaludanusGa naar voetnoot11). Verwant met het werk van Luython is vermoedelijk ook het Magazin de Planté...reduit par Chapitres. En François et Flameng (Antwerpen, 1573) van Gabriel Meurier; een verder onderzoek is hier echter nog nodig. Onder invloed van de humanistische vernieuwing, vrij uitvoerig voor het Latijn en met verwijzingen naar klassieke auteurs, stond het belangrijkste systematische woordenboek, de Nomenclator omnium rerum (Antwerpen, 1567) van de Hoornse geneesheer en humanist Hadrianus Junius. Deze gaf van de Latijnse trefwoorden Griekse, Duitse, Nederlandse, Franse, Italiaanse, Spaanse en soms ook Engelse equivalenten. Een beknopte uitgave van de Nomenclator voor schoolgebruik, met enkel Latijnse, Franse en Nederlandse alleenstaande woorden verscheen | |
[pagina 107]
| |
te Antwerpen en Leiden in 1585. Volgens steekproeven heeft Junius een deel van zijn Nederlandse woorden en wellicht ook Franse woorden overgenomen van Paludanus. Heeroma schrijft dat zeker ook Luython en Dasypodius, misschien nog Berckelaer en het Naembouck Nederlandse bronnen voor de Nomenclator zijn geweestGa naar voetnoot12). Het Duits van Junius is, zoals De Smet opgemerkt heeft, vaak verwant met dat van Frisius en MaalerGa naar voetnoot13); zelf heb ik bij steekproeven 64% van het Duits van Junius weergevonden in het Dictionarium Latinogermanicum (1556) van Frisius. Voor het Latijn van Junius, met al zijn verklaringen en verwijzingen, heb ik geen bron kunnen vinden; met dat van Calepinus en Estienne vertoont het niet veel treffende overeenkomst. Voor deze zakelijk ingedeelde woordenboeken krijgen we het volgende overzicht: | |
3. Colloquia of gesprekboekjesReeds in de middeleeuwen bestonden er boekjes om een vreemde taal aan te leren in de vorm van gesprekken over onderwerpen uit het dagelijkse leven, bijv. over de verschillende beroepen; het best bekend is het | |
[pagina 108]
| |
Frans-Nederlandse Livre des Mestiers of Bouc vanden ambachten uit de veertiende eeuwGa naar voetnoot14). Ca. 1500 verscheen te Antwerpen een bewerking hiervan, het Vocabulair pour aprendre Romain et flameng, waaraan in 1520 ook Spaans werd toegevoegd: Vocabulario para aprender Franches Espannol y Flamincq [sic]; ca. 1530 zag ook een uitgave met Latijn het licht: Vocabulair pour aprendre Latin, Romain et Flameng. Uit deze gesprekboekjes, inz. het Livre des Mestiers, het Vocabulair van ca. 1530 en waarschijnlijk ook het Vocabulair van ca. 1500, ontstond het Vocabulare van Noel van Berlaimont, waarvan de oudste bekende uitgave, een Nederlands-Franse, te Antwerpen verscheen in 1536; later zagen tal van uitgaven ervan het licht met vier tot acht talenGa naar voetnoot15). Bij zijn gesprekboekje had Berlaimont ook een, zij het vrij beknopte, alfabetische Nederlands-Franse woordenlijst gevoegd, de oudste bekende met het Nederlands voorop. Andere dergelijke gesprekboekjes, waarvan de onderlinge samenhang nog niet is onderzocht, waren in de zestiende eeuw: de Latijns-Nederlandse Formulae puerilium colloquiorum autore Sebaldo Heyden ('s-Hertogenbosch, 1540), een bewerking van een Latijns-Duits werkje van S. Heyden, waarvan de eerste druk te Straatsburg verscheen in 1528Ga naar voetnoot16); Cleyn Colloquia (Gent, 1550) van Joos Lambrecht, niet bewaard, maar volgens Riemens hetzelfde boekje als Een profitelijck boecxken om Francoys ende Duytsche oft Vlaemsch te leeren spreken (Antwerpen, 1552) van Noel van BerlaimontGa naar voetnoot17); de Frans-Nederlandse Colloques ou nouvelle invention de propos familiers (Antwerpen, 1557) van Gabriel Meurier; de Françoische t'samensprekinghen, ouer- | |
[pagina 109]
| |
gheset inde nederduytsche spraecke (Plantijn, Antwerpen, 1567), de Latijns-Nederlandse Latinae linguae Progymnasmata (Antwerpen, 1572) van Simon Verepaeus en de Latijns-Frans-Nederlandse Puerilium Colloquiorum formulae (Leuven, 1573) van Antonius Silvius. Van G. Meurier verscheen nog een reeks Frans-Nederlandse conversatieboekjes: La Foire Des Enfants d'Israel (1580), La Guirlande des Ieunes Filles (1580), Le Perroquet Mignon des Petits Enfants (1580), Dialogue Chrestien, contenant le Devoir des Enfans (1586), Deviz Familiers propres à tous marchands (1590) en Propos Puerils (1597). Voor de oudste gesprekboekjes kunnen we het volgende schema opstellen: | |
4. Woordenboeken met reeksen Latijnse synoniemenEnige vertaalwoordenboeken waren vooral gericht op Latijnse synoniemen. In 1537 gaf Simon Pelgrom of Pelegromius te 's-Hertogenbosch een woordenboek uit met Nederlandse trefwoorden, alfabetisch gerangschikt, en telkens een reeks Latijnse synoniemen: Synonymorum Sylua, in usum corum qui compositioni student epistolarum congesta. In de uitgave die hiervan te Antwerpen in 1555 verscheen, werden aan de Nederlandse trefwoorden ook Franse equivalenten toegevoegd en werd een Frans alfabetisch register opgenomen. Te Antwerpen ook werd in 1540 onder de titel Hieronymi Cingularii Aurimontani Synonymorum collectanea een woordenboek uitgegeven met alfabetisch gerangschikte Franse trefwoorden, Nederlandse equivalenten en verscheidene Latijnse synoniemen, en met vooraan ook een Frans en een Nederlands alfabetisch register. Dit was een bewerking van de Tersissima latini eloquij Synonymorum collectanea van H. Cin- | |
[pagina 110]
| |
gularius of Hieronymus Gürtler von Wildenberg; de eerste, Duits-Latijnse, druk hiervan zag het licht te Wittenberg in 1513Ga naar voetnoot18). In 1588 gaf Christophorus Vladeraccus te Antwerpen een nieuw synoniemenwoordenboek uit, Polyonyma ciceroniana, waarin de Nederlandse trefwoorden alfabetisch gerangschikt staan, met telkens een Frans equivalent en een reeks Latijnse synoniemen, nu uitsluitend uit het ciceroniaanse Latijn; hij voegde er ook een Latijns en een Frans alfabetisch register aan toe. Onderlinge verwantschap tussen deze drie synoniemenwoordenboeken heb ik niet, in elk geval niet duidelijk, gevonden; misschien steunen ze voor een groot gedeelte op eentalige Latijnse verzamelingen. Enige opmerkelijke gevallen van overeenkomst tussen Pelegromius en het Duits-Latijnse woordenboek van Maaler en ook germanismen in zijn Nederlandse trefwoorden doen echter vermoeden dat Pelegromius een Duits-Latijnse bron heeft gehad; waarschijnlijk is dit evenwel niet de Duits-Latijnse Cingularius geweest. | |
5. Woordenlijsten bij de Latijnse grammaticaEnige zestiende-eeuwse woordenlijsten waren ingedeeld volgens de Latijnse verbuigingen en vervoegingen en gaven dan telkens een Nederlandse vertaling van de Latijnse woorden. Vaak herdrukt werden de Nuclei van Johannes Murmellius, vooral tussen 1514 en 1520 te Deventer in het Nedersaksische dialect van die streek; in 1541 verscheen er ook te Antwerpen een uitgave van met een aangepaste Nederlandse tekst. Omstreeks 1520 gaf Ysbrandus Theodrici te Amsterdam een heel wat uitvoeriger Latijns-Nederlands grammatisch woordenboek uit, Opus perutile nouellis omnibus scolasticis...grammaticae artis; hij rangschikte de Latijnse woorden telkens alfabetisch. Weer beknopter was het Latijns-Nederlandse Dictionarium In Figuram seu exemplaris interpolla introductorium (Antwerpen, 1538), dat misschien een nieuwe | |
[pagina 111]
| |
bewerking was van de Figura seu exemplaris forma, een Latijns-Nederlands schoolboekje waarvan ca. 1513-1520 te Antwerpen vier uitgaven het licht zagen. Het uitvoerigste en belangrijkste woordenboek in deze aard was zeker het Latijns-Nederlandse Dictionariolum Latinogermanicum (Antwerpen, 1556) van Ewald Gallus. In de voorrede hierop schrijft de uitgever Jan de Laet dat Gallus geput heeft ‘ex maximo illo Ambrosij Calepini aceruo’. Een vergelijking met de verschillende uitgaven van Calepinus heeft echter geen opvallende overeenkomst aan het licht gebracht. | |
6. Andere schoolboekjesTal van andere woordenlijsten verschenen in de vorm van schoolboekjes, bijv. de Curia palacium, een beknopte Latijnse woordenlijst met interlineaire Nederlandse vertaling, ca. 1500 te Deventer en te Rotterdam gedruktGa naar voetnoot19), en de Latijns-Nederlandse Vocabula Iuvenibus multum necessaria (Deventer, 1504). Ook te Deventer verscheen ca. 1487 een werk van Stephanus Fliscus over de retorica, Sententiarum variationes, met voorbeelden in het Nederlands; hiervan is reeds een Duitse uitgave bekend uit 1477Ga naar voetnoot20). In 1515 gaf Johannes Custos Brechtanus te Antwerpen zijn In Etymologiam collectarius uit, een systematisch ingedeeld werkje met Latijnse etymologieën en af en toe Nederlandse vertalingen; dit werk kreeg in 1525 de titel Etymologia en in 1539 werd er ook een Latijns-Nederlands alfabetisch register aan toegevoegd. In 1552 gaf Joannes Henricus Scoenderwordanus te Antwerpen het Fundamentum Scholasticorum, een Latijns schoolboekje van Georgius Macropedius, uit met een interlineaire Nederlandse vertaling, en de Nominum et verborum...Germanica interpretatio, een Latijns-Nederlandse woordenlijst bij de Institutiones Grammaticae (1538) van Macropedius. In 1599 verscheen te Amsterdam een Latijns-Nederlandse | |
[pagina 112]
| |
woordenlijst, Vocabulorum...Interpretatio Belgica, bij de Grammaticae Institutiones (1550) van Cornelius Valerius. Enige schoolboekjes gaven verzamelingen citaten uit één bepaald auteur met een vertaling ervan: de Latijns-Nederlandse Vulgaria therentij in theutonicam linguam traducta (Antwerpen, 1487 en Deventer 1489) en de Latijns-Frans-Nederlandse Flores seu formulae loquendi, ex P. Terentii Comoediis excerptae (Antwerpen, 1597) bevatten zegswijzen uit Terentius; Christophorus Vladeraccus verzamelde in zijn Selectissimae Latini Sermonis Phrases (Antwerpen, 1586) zegswijzen uit Cicero met een Nederlandse en Franse vertaling. Een bloemlezing uit verscheidene auteurs vinden we in de Latijns-Nederlandse Selectissimarum orationum germanice redditarum delectissimus adversus barbariem exercitus (Antwerpen 1543) van Joannes Sartorius. Ook Petrus Apherdianus gaf een Latijns-Nederlands schoolboekje met zegswijzen uit, die hij in ca. 200 paragrafen indeelde en telkens rond één kernwoord groepeerde: Methodus discendi formulas Latinae linguae (Antwerpen, 1549). | |
7. Speciale woordenboekenEen afzonderlijk genre vormen de woordenboeken die bastaardwoorden verklaren door goede Nederlandse equivalenten ervoor te geven: Het Tresoor der Duytsscher talen (Antwerpen, 1553) van Jan van den Werve, van 1559 af uitgegeven onder de titel Den Schat der Duytscher talen, en de Vocabularius van vreemde Termen die Jan van Mussem bij zijn handboek over de Rhetorica (Antwerpen, 1553) had gevoegd. Woorden uit de boeventaal werden verklaard in een alfabetische lijst, het eerste hoofdstuk van Der Fielen, Rabauwen of der Schalken Vocabulaer (Antwerpen, 1563); het model voor dit werkje was het Liber vagatorum, der Betler Orden (Pforzheim, 1509) van Thomas Anshelm von BadenGa naar voetnoot21). | |
[pagina 113]
| |
B. Moderne woordenboeken onder humanistische invloed1. Woordenboeken onder invloed van DasypodiusIn 1535 gaf Petrus Dasypodius, leraar in de klassieke talen te Straatsburg, een Latijns-Duits en in 1536 ook een Duits-Latijns Dictionarium uit. Dat bij Dasypodius het Latijn en niet het Duits op de voorgrond stond, blijkt duidelijk uit zijn voorrede op elk van beide delen. Hij wilde vooral de barbarismen uit de Gemmae vervangen door het echte klassieke Latijn: ‘misera studiosiorum turba...manibus terit sordidam quandam Gemmam non è perspicuo latinae linguae mari, sed turbulento Barabariei coeno lectam’Ga naar voetnoot22). De woordenboeken van Dasypodius steunden vermoedelijk gedeeltelijk op het Dictionarium van Calepinus en gedeeltelijk op oudere tweetalige Vocabularia; ze waren echter vollediger dan deze laatste en overzichtelijker dan het uitvoerige woordenboek van Calepinus. Bewerking van deze Dictionaria van Dasypodius bracht nu ook een nieuw geluid in de Nederlandse lexicografie: de eerste woordenboeken in de moderne zin van het woord kwamen eruit voort. | |
a) Invloed van het Latijns-Duitse Dictionarium van DasypodiusIn 1542 bezorgde Antonius Schorus, leraar te Hoogstraten en te Antwerpen, een Nederlandse bewerking van het Latijns-Duitse Dictionarium van Dasypodius. Schorus volgde vrij trouw zijn Duits voorbeeld, zodat zijn Nederlandse tekst heel wat germanismen bevatGa naar voetnoot23). Het Latijns-Grieks-Nederlandse Dictionarium triglotton dat Joannes Servilius in 1545 te Antwerpen uitgaf, was een vrijere bewerking van het Dictionarium van Dasypodius, waaraan Servilius ook Grieks toevoegde, waarschijnlijk vooral uit Calepinus, en nog wat Latijn uit de | |
[pagina 114]
| |
Thesaurus van Estienne. Hoewel Servilius aan zijn Nederlands een minder Duits en meer Brabants karakter heeft gegeven dan Schorus, is toch de verwantschap van zijn triglotton duidelijk zowel met het Latijns-Duitse Dictionarium van Dasypodius als, in mindere mate, met de Latijns-Nederlandse bewerking hiervanGa naar voetnoot24). In de latere uitgave van het Latijns-Nederlandse Dictionarium van Schorus in 1557 werden omgekeerd weer heel wat Nederlandse vertalingen en ook Griekse woorden overgenomen van ServiliusGa naar voetnoot25). Nog verscheidene andere Nederlandse vertaalwoordboeken stonden onder invloed van het Dictionarium van Schorus. Voor het Dictionariolum van Paludanus heb ik deze invloed boven reeds vermeld. In 1545 verscheen te Antwerpen de Calepinus Pentaglottos, een vijftalige ingekorte bewerking van het grote Dictionarium van Calepinus, waaruit Latijnse trefwoorden, Griekse equivalenten en nog uitvoerige Latijnse verklaringen werden overgenomen; voor het Duits en het Nederlands steunde deze Pentaglottos vooral op de Latijns-Duitse Dasypodius, minder op Schorus, en voor het Frans op het Dictionariolum puerorum Latinogallicum (1542) van Estienne. Het Latijns-Frans-Nederlands Dictionarium trilingue (Antwerpen, 1549), volgens zijn titel een verklaring van de voorbeelden uit de Etymologia van Custos Brechtanus, nam veel Nederlands over uit Schorus, Frans uit het Dictionariolum puerorum van Estienne en waarschijnlijk ook Latijn uit Estienne of uit Calepinus. Ook Van den Werve nam in zijn reeds vermelde bastaardwoordenboek verscheidene artikels letterlijk over uit Schorus, met alleen een aanpassing van het Latijnse trefwoord tot een Nederlands bastaardwoordGa naar voetnoot26). Ten slotte onderging eveneens het Dictionarium Tetraglotton (Plantijn, Antwerpen, 1562), dat zoals ik in de volgende paragraaf zal zeggen hoofdzakelijk een bewerking was van het Franse woordenboek van Morel, secundaire invloed van Schorus, in | |
[pagina 115]
| |
de uitgave van 1557, van Servilius en wellicht ook van de Calepinus Pentaglottos. Samenvattend krijgen we nu het volgende overzicht: | |
b) Invloed van het Duits-Latijnse Dictionarium van DasypodiusVolgens Verdeyen bewerkte Schorus in 1542 ook het Duits-Latijnse Dictionarium van Dasypodius tot een Nederlands-Latijns woordenboek, maar De Smet heeft aangetoond dat Verdeyens argumenten maar zwak zijn en dat de Nederlands-Latijnse bewerking van 1556, de oudste die bewaard is, waarschijnlijk ook de eerste geweest isGa naar voetnoot27). Dit Dictionarium Germanicolatinum (Antwerpen, 1556) steunde hoofdzakelijk op de Duits-Latijnse Dasypodius, maar daarnaast ook op de Latijns-Nederlandse Dasypodius-Schorus, op de boven reeds vermelde Synonymorum Sylua van Pelegromius en op het Nederlands-Latijnse Dictionarium Germanicolatinum (Antwerpen, 1556) van Joannes Berckelaer. Dit laatste woordenboek, dat kort vóór de Nederlands-Latijnse Dasypodius van 1556 verschenen moet zijn, zo blijkt uit de tekst, steunde zelf ook weer op de Duits-Latijnse Dasypodius, op de Synonymorum Sylua van Pelegromius en op het Tyrocinium linguae Latinae van ApherdianusGa naar voetnoot28). | |
[pagina 116]
| |
Het Dictionaire Flamen-François (Antwerpen, 1563) van Gabriel Meurier steunde voor het Nederlands vooral op het Dictionarium van Berckelaer, op de Nederlands-Latijnse Dasypodius en op het Naembouck (1546) van J. Lambrecht; voor het Frans onderging het invloed van het Naembouck en van het Dictionariolum puerorum Latinogallicum van Estienne. Berckelaer, de Nederlands-Latijnse Dasypodius en Meurier waren ook secundaire bronnen voor de Thesaurus Theutonicae linguae (Plantijn, Antwerpen, 1573) en Berckelaer, de Duits-Latijnse en de Nederlands-Latijnse Dasypodius voor het Dictionarium Teutonico-Latinum (1574) van Kiliaan; zoals ik in de volgende paragraaf zal zeggen, waren de hoofdbronnen voor deze twee woordenboeken echter bewerkingen van de Dictionaria van Estienne. Zo kunnen we het volgende schema opstellen: | |
2. Woordenboeken onder invloed van EstienneRobert Estienne had zich tot doel gesteld de Thesaurus of taalschat van het klassieke Latijn zo volledig mogelijk weer te geven in zijn Dictionarium seu Latinae linguae Thesaurus, non singulas modo dictiones continens, sed integras quoque Latine loquendi et scribendi formulas | |
[pagina 117]
| |
ex optimis quibusque authoribus accuratissime collectas. Cum gallica fere interpretatione (Parijs, 1531). Nog meer dan Calepinus nam Estienne citaten op uit klassieke auteurs, maar een vernieuwing waarvoor hij zich in zijn voorrede verontschuldigde, waren de Franse vertalingen of omschrijvingen die hij in bijna elke paragraaf bij enige moeilijke woorden gaf. Uit dit standaardwerk groeiden Estiennes uitvoerige vertaalwoordenboeken, het Dictionarium Latinogallicum (1538) en het Dictionaire Francoislatin (1539), met ook allerlei zegswijzen en citaten uit het klassieke Latijn. Toch legde Estienne met dit laatste woordenboek de grondslag van de moderne Franse lexicografie; in zijn voorrede vestigde hij er trouwens de aandacht op dat het Frans niet minder rijk of sierlijk is dan de klassieke talen. Vervolgens gaf Estienne ook nog beknopte woordenboeken uit, bestemd voor schoolgebruik: in 1542 het Dictionariolum puerorum Latinogallicum en in 1544 een Frans-Latijnse tegenhanger ervan, Les mots francois selon l'ordre des lettres, ainsi que les fault escrire, tournez en latin, pour les enfans. In deze twee woordenboeken behield Estienne in principe enkel de alleenstaande woorden uit zijn uitvoerige werken en liet hij de citaten, zinnetjes en omschrijvingen bijna alle weg, zodat deze woordenboeken veel overzichtelijker en duidelijker waren, maar anderzijds toch nog veel vollediger dan de Dictionaria van Dasypodius en de oudere Vocabularia. Bovendien paste Estienne, althans in principe, in deze beknopte woordenboeken de alfabetische volgorde consequent toe, die in zijn uitvoerige woordenboeken en ook bij Dasypodius vaak moest wijken voor een half-etymologische, daar afleidingen en samenstellingen meestal bij het grondwoord behandeld werden. Zo kwam Estienne tot een moderne opvatting van het woordenboek, die in het Nederlandse taalgebied vooral overgenomen werd door drie woordenboeken uit de drukkerij van Plantijn: het Dictionarium Tetraglotton (1562), de Thesaurus Theutonicae linguae (1573) en het Dictionarium Teutonico-Latinum (1574) van Kiliaan. Voor een uitvoerige uiteenzetting van de ontstaansgeschiedenis en de bronnen van deze drie woordenboeken verwijs ik naar mijn dissertatie, die weldra zal verschijnen in de reeks Bouwstoffen en Studiën voor de geschiedenis en de lexicografie van het Nederlands. | |
[pagina 118]
| |
a) Invloed van het Dictionarium Latinogallicum en het Dictionariolum puerorum Latinogallicum van EstienneZoals ik boven gezegd heb, heeft Paludanus in zijn Dictionariolum rerum maxime vulgarium (1544) Franse en misschien ook Latijnse woorden overgenomen uit het Dictionariolum puerorum Latinogallicum van Estienne; ook de titel van Paludanus wijst op invloed van Estienne, al was de eigenlijke basis van zijn woordenboek de Rerum maxime vulgarium...vocabula van Curius, die echter geen Frans gaf. Boven heb ik eveneens invloed van Estiennes Dictionariolum vermeld op het Dictionarium trilingue van 1549 en op Meuriers Dictionaire flamengfrançois (1563); deze twee woordenboeken stonden echter hoofdzakelijk onder invloed van bewerkingen van Dasypodius. Het eerste Nederlandse woordenboek dat echt naar het model van Estiennes Dictionariolum werd opgevat, is vermoedelijk het Nederlands-Franse Naembouck, in 1546 te Gent uitgegeven door Joos Lambrecht, die ook het Dictionariolum van Paludanus had gedrukt. Wat opzet betreft, met zijn overzichtelijke, duidelijke en toch vrij volledige weergave van de woordenschat, komt het Naembouck inderdaad niet met de oudere Nederlandse woordenboeken overeen. Omdat de trefwoorden erin een zeer eigen, gewestelijk karakter dragen, is het echter moeilijk de bronnen ervoor weer te vinden; misschien heeft de auteur vele trefwoorden wel zelf overgezet uit het Latijn van Estienne. Zeer waarschijnlijk was het Dictionariolum van Paludanus ook een van de bronnen voor het Naembouck; als andere bronnen noemt Verdeyen nog het Vocabulare van Berlaimont en de Nederlands-Latijnse bewerking van Dasypodius, waarvan hij dacht dat ze in 1542 verschenen was, waarschijnlijk ook het Livre des Mestiers en het Vocabulair pour aprendre Romain et flamengGa naar voetnoot29). Dat Lambrecht daarnaast nog Franse omschrijvingen heeft overgenomen uit het Dictionarium Latinogallicum | |
[pagina 119]
| |
van Estienne, bewijst het artikel Galghenveld. Le lieu ou les malfaicteurs sont executez par justice; deze Franse tekst staat letterlijk in het Dictionarium Latinogallicum i.v. Carnificina. Estiennes invloed drong ook door via het woordenboek van Guillaume Morel, Verborum latinorum cum graecis gallicisque coniuncti Commentarij (Parijs, 1558). Zijn Latijnse en Franse tekst had Morel vrijwel volledig overgenomen van Estienne, gedeeltelijk uit het Dictionarium Latinogallicum en gedeeltelijk uit het Dictionariolum puerorum Latinogallicum; in omvang stond Morels woordenboek tussen deze twee in. De Griekse woorden kwamen gedeeltelijk uit het Dictionarium van Calepinus, maar Morel, die ‘imprimeur du roi pour la langue grecque’ was, zoals Estienne voor het Latijn, had er zelf heel wat Grieks aan toegevoegdGa naar voetnoot30). Dit woordenboek van Morel nu was de hoofdbron voor het Latijns-Grieks-Frans-Nederlandse Dictionarium Tetraglotton (1562) van Plantijn; volgens steekproeven komen het Latijn. Grieks en Frans van het Tetraglotton voor ongeveer 90% uit deze bron. Secundaire bronnen waren voor het Latijn en het Grieks het Dictionarium van Calepinus, voor het Latijn en het Frans de Latinae linguae Thesaurus van Estienne en het Promptuarium Latinae linguae (1561), door Plantijn zelf uitgegeven. Dit laatste Latijns-Franse woordenboek is niets anders dan een wat aangevulde uitgave van het Dictionariolum puerorum van Estienne, die misschien door Kiliaan werd verzorgdGa naar voetnoot31). De Nederlandse tekst van het Tetraglotton, die zeer waarschijnlijk het werk is van Kiliaan, is meestal vrij getrouw overgezet uit het Frans van Morel. Slechts in een relatief klein aantal artikels, volgens steekproeven ca. 7% van het totaal, werd dit Nederlands niet vertaald uit Morel, maar overgenomen uit een ouder Nederlands of aangepast uit een Duits woordenboek. Als secundaire bronnen voor het Tetraglotton werden zeker de Latijns-Nederlandse woordenboeken van Dasypodius- | |
[pagina 120]
| |
Schorus en Servilius en wellicht ook de Calepinus Pentaglottos gebruikt, zoals ik reeds gezegd heb; belangrijker dan deze drie bronnen was echter het Latijns-Duitse Dictionariolum puerorum van Frisius, dat zelf weer een Duitse bewerking was van het Dictionariolum van Estienne. Dit kunnen we in het volgende overzicht samenvatten: | |
b) Invloed van Les mots francois van EstienneHet beknopte Frans-Latijnse woordenboek van Estienne Les mots francois, dat van 1557 af verscheen onder de titel Petit dictionaire francoislatin, werd in 1557 door G. Meurier in het Nederlands bewerkt tot een Vocabulaire francois-flameng, door meestal gewoon de Latijnse equivalenten van Estienne door Nederlandse woorden te vervangenGa naar voetnoot32). Volgens steekproeven komt ongeveer drie vierde van Meuriers Franse trefwoorden letterlijk overeen met die van Estienne. Aan de latere uitgave van 1574 heeft Meurier bovendien een aantal trefwoorden, met ook zegswijzen, uit het uitvoerigere Dictionaire Francoislatin van Thierry toegevoegd, waarbij hij de Latijnse equivalenten ook | |
[pagina 121]
| |
weer in het Nederlands overzette, en enige artikels aangepast uit het Dictionarium Tetraglotton. Ook via een Duitse bewerking beïnvloedde Les mots francois de Nederlandse lexicografie. Het werd door Frisius bewerkt tot een Dictionariolum puerorum Germanicolatinum (1556), waarvoor hij het Duits gedeeltelijk putte uit zijn uitvoerig Dictionarium Latinogermanicum en waarschijnlijk ook uit het Dictionarium Germanicolatinum van Dasypodius. In mijn dissertatie heb ik aangetoond dat het Dictionariolum Gcrmanicolatinum van Frisius het model en de voornaamste bron geweest is voor Kiliaans Dictionarium Teutonico-Latinum van 1574; daarnaast was ook Les mots francois zelf een van Kiliaans bronnen. Kiliaans eerste Dictionarium is volledig in dezelfde geest opgevat als deze beknopte woordenboeken van Frisius en Estienne: het is duidelijk en overzichtelijk en toch niet te beknopt. Al vulde hij deze basis aan uit allerlei andere bronnen, o.a. de woordenboeken van Maaler, Thierry, Dasypodius, Berckelaer, het Naembouck en de Thesaurus Theutonicae linguae, toch werd zijn opzet wel ingegeven door de beknopte woordenboeken van Frisius en Estienne. In zijn voorrede legde Kiliaan er zelf trouwens de nadruk op dat hij de Nederlandse taalschat zeer beknopt en toch duidelijk wilde weergeven: ‘via et ratione maxime compendiosa, satis tamen, ni fallor moderata: ne obscuritatem breuitas, nauseam prolixitas studiosis moueat’. Ongeveer drie vierde van zijn Nederlandse trefwoorden paste Kiliaan aan uit Duitse en Franse bronnen, met als gevolg dat zijn Dictionarium van 1574 heel wat germanismen en gallicismen bevat, die Kiliaan zeker mede uit etymologische beweegredenen heeft opgenomen. Een belangrijke vernieuwing is echter dat bij Kiliaan het Nederlands zelf in het middelpunt van de belangstelling komt te staan. In zijn voorrede legt hij sterk de nadruk op de etymologische studie van de Nederlandse woorden en op de verwantschap ervan met Duitse en Franse woorden die hij in zijn Dictionarium aangeeft. Deze wetenschappelijke belangstelling, waarschijnlijk gewekt door zijn bronnen, werkte Kiliaan nog verder uit in zijn latere uitgaven, het Dictionarium Teutonico-Latinum van 1588 en het Etymologicum Teutonicae linguae van 1599. Deze woordenboeken werden veel uitvoeriger dan het beknopte Dictionarium | |
[pagina 122]
| |
van 1574; Kiliaan nam o.a. heel wat over uit de Thesaurus Theutonicae linguae (1573) en maakte blijkbaar voortdurend aantekeningen in ‘werkexemplaren’ van oudere woordenboekenGa naar voetnoot33). Als bronnen gebruikte Kiliaan zeker de Nomenclator en andere boeken van Junius en ook verscheidene niet-lexicografische werkenGa naar voetnoot34). Een nader onderzoek naar de bronnen van Kiliaan na 1574 is echter nog nodig. Van deze ontwikkeling kunnen we het volgende overzicht maken: | |
c) Invloed van het Dictionaire Francoislatin van EstienneHet uitvoerige Dictionaire Francoislatin van Estienne werd in 1564 opnieuw uitgegeven en aangevuld door Jean Thierry, een vroeger medewerker van Estienne. Intussen was in 1561 van Estiennes Dictio- | |
[pagina 123]
| |
naire ook een Duits-Latijnse bewerking verschenen, Die Teütsch Spraach van Josua Maaler, die voor het Duits tevens had geput uit het Dictionarium Latinogermanicum en het Dictionariolum puerorum Germanicolatinum van Frisius en uit het Dictionarium Germanicolatinum van Dasypodius. Deze woordenboeken van Thierry en Maaler waren de voornaamste bronnen voor de Thesaurus Theutonicae linguae, die in 1573 bij Plantijn te Antwerpen verscheen. Volgens Plantijns voorrede moest deze Thesaurus de eerste volledige verzameling van de Nederlandse taalschat worden; alle oudere Nederlandse woordenboeken vond hij veel te beknopt. Hij wilde dat zijn woordenboek ‘se puisse au moins esgaler à ceux des autres nations, qui ainsi de iour à autre ont de longue main amplifié ceux de leur langue’. Om zoveel mogelijk Nederlandse woorden te verzamelen liet Plantijn zijn corrector André Madoets niet alleen Nederlandse woordenboeken excerperen, maar ook trefwoorden aanpassen uit het Duits en overzetten uit het Frans. Volgens steekproeven komt ongeveer 91% van de artikels in de Thesaurus uit de woordenboeken van Maaler en Thierry. Secundaire bronnen voor de Thesaurus waren de Nederlands-Latijnse Dasypodius, Berckelaer, het Naembouck, de Nederlands-Franse Meurier, het Dictionarium Tetraglotton, waarschijnlijk ook het Dictionarium Latinogermanicum van Frisius, de Teuthonista van Van der Schuren en het Vocabulare van Berlaimont, maar toch was de Thesaurus naar opzet en samenstelling in hoofdzaak een aanpassing van Estiennes uitvoerige woordenboeken. Door deze invloed hebben de woordenboeken van het einde der zestiende eeuw een heel ander uitzicht dan die van de eerste helft van die eeuw. Ze zijn veel moderner opgevat, vollediger en tevens overzichtelijker. Hoewel Mathias Sasbout in de voorrede op zijn Dictionaire Flameng-Francoys (Antwerpen, 1576) beweert dat hij het Dictionaire Francoislatin van R. Estienne heeft bewerkt, toch kan dit voor het grootste gedeelte slechts zijn indirecte bron zijn geweest. Sasbouts Dictionaire komt immers, zoals Storme en Riemens reeds opgemerkt hebbenGa naar voetnoot35), | |
[pagina 124]
| |
meestal bijna letterlijk overeen met de Thesaurus Theutonicae linguae, maar dan zonder het Latijn. Volgens steekproeven komen op 156 artikels van Sasbout er 88 zeker uit de Thesaurus, terwijl 15 andere uit de Thesaurus of uit een andere bron kunnen komen; enige andere artikels heeft Sasbout blijkbaar toegevoegd naar aanleiding van artikels in de Thesaurus. Daarnaast heeft hij waarschijnlijk 7 artikels overgenomen uit het Dictionaire flameng-françois (in de uitgave van 1567) van Meurier (15 uit Meurier of uit een ander woordenboek) en 5 artikels overgezet uit het Dictionaire Francoislatin (1572) van Thierry (10 uit Thierry of uit een ander woordenboek). Het Dictionaire Françoys-Flameng (1579) van Sasbout steunde gedeeltelijk op zijn Dictionaire Flameng-Francoys en gedeeltelijk op het Dictionaire François-Flameng (1574) van G. Meurier, dat bij dezelfde uitgever Jan Waesberge was verschenen. Volgens steekproeven staat ca. 26% van Sasbouts artikels letterlijk en 28% met enige wijzigingen reeds in Meuriers Dictionaire. Bij Waesberge verscheen in 1577 een anoniem Dictionaire flamen-francois, niets anders dan een ingekorte bewerking van Sasbouts Nederlands-Frans woordenboek. Volgens steekproeven werd ca. 37% van diens artikels volledig, 15% gedeeltelijk en 46% niet overgenomen; slechts ca. 0,8% van de artikels in 1577 werd volledig en 0,8% gedeeltelijk nieuw toegevoegd. Het Dictionaire Francois-Flamen (Gent, 1582) van Jan Taye is, hoewel de auteur het niet zegt, eigenlijk een ingekorte uitgave van het Frans-Nederlands woordenboek van Sasbout. Volgens steekproeven heeft Taye ongeveer een derde van Sasbouts artikels letterlijk en een derde met enige wijzigingen overgenomen; ongeveer een derde heeft hij eruit weggelaten. Het Dictionaire Francois-Flamen (Gent, s.a.) van Gilles Verniers, uitgegeven door J. de Salenson, de uitgever van Tayes woordenboek, is hetzelfde werk als dat van Taye, met alleen een nieuw titelblad en met inkorting van de eerste en de laatste vier bladzijden; volgens De Vreese is het iets later verschenenGa naar voetnoot36). Enige jaren later gaf Waesberge het Dictionaire ou promptuaire fla- | |
[pagina 125]
| |
men-francoys en francoys-flameng (1587/89) van E.E.L. Mellema uit, dat weer een aangevulde herdruk van de twee delen van Sasbout is, zoals Storme reeds opgemerkt heeftGa naar voetnoot37). Volgens steekproeven stond van Mellema's Nederlands-Frans deel 76% van de artikels reeds volledig en 11% gedeeltelijk bij Sasbout, en van zijn Frans-Nederlands deel 81% volledig en 5% gedeeltelijk. In 1599 verscheen bij Waesberge te Rotterdam een Dictionnaire François-Flamen...par J.W., waarvan het enige bekende exemplaar zich te Hamburg bevindtGa naar voetnoot38). Vermoedelijk bewerkte Waesberge zelf deze uitgave en kortte hij het Frans-Nederlandse deel van Mellema inGa naar voetnoot39). Dit kunnen we in het volgende schema samenvatten: | |
[pagina 126]
| |
BesluitDe opkomst van het moderne Nederlandse woordenboek en de bloei van de Nederlandse lexicografie hebben dus veel te danken aan de impuls van het humanisme en in het bijzonder aan de Franse woordenboeken van Robert Estienne, de Franse bewerkingen hiervan door Morel en Thierry en de Duitse door Frisius en Maaler. Zowel de duidelijkheid en overzichtelijkheid van Kiliaans eerste Dictionarium als de volledigheid die Plantijn voor zijn Thesaurus verlangde, waren te vinden in woordenboeken van Estienne. De latere woordenboeken van Kiliaan, Sasbout en Mellema streven zowel naar volledigheid als naar duidelijkheid en overzichtelijkheid en zijn zo reeds echte moderne Dictionaria. Omdat Kiliaans aandacht voor het eerst vooral naar het Nederlands gaat, dat hij ook wetenschappelijk wil beschrijven, is zijn Etymologicum voor de Nederlandse lexicografie van het grootste belang. Een dergelijk woordenboek bezat toen nog geen enkele andere Europese volkstaal.
F. Claes s.j. |
|