Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 84
(1968)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De literaire samenwerking tussen Hieronijmus van Alphen en Pieter Leonard van de KasteeleInleidingG. Kalff heeft in zijn Geschiedenis der Nederlandsche letterkundeGa naar voetnoot1), sprekend over de rangschikking van H. van Alphens gedichten in de editie-NepveuGa naar voetnoot2) alsmede over de verhouding tussen de in 1771-1772 door Van Alphen en P.L. van de Kasteele samen uitgegeven bundels met religieuze poëzie, op de wenselijkheid van een afzonderlijk onderzoek gewezen. Hij zal vast niet de enige zijn geweest die moeilijk wijs kon worden uit Nepveu's verzameluitgave. Tot die verwarring hebben overigens de twee auteurs volop aanleiding gegeven door aan hun eerste publieke bundel van 1772 een slechts onder enkele intimi verspreide privé-uitgave te doen voorafgaan. Bovendien noemden zij zowel de voorpublicatie als de officiële bundel: Proeve van Stichtelijke Mengel-Poëzij. Een ander principieel bezwaar tegen Nepveu's presentatie is al door Mr. J.C. van de Kasteele - kleinzoon van de dichter Pieter Leonard - naar voren gebrachtGa naar voetnoot3). Nepveu heeft het aandeel van Van Alphens mede-auteur onvoldoende aangeduid. Maar genoeg van deze kritiek, die slechts tot één conclusie leidt: de bestaande tekst-editie is voor wetenschappelijke doeleinden onbruikbaar. Een onderzoek naar de door Van Alphen en Van de Kasteele gezamenlijk uitgegeven religieuze poëzie zal dus van voren af aan moeten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beginnen. De vragen die hierbij aan de orde komen, concentreren zich om de volgende kwesties: 1. bibliografie; 2. auteurschap der afzonderlijke gedichten; 3. invloeden; 4. muzikale aspecten; 5. waardering. Alvorens echter op elk van deze punten in te gaan, wil ik zeer in het kort iets zeggen over de directe aanleiding tot het verschijnen van de Stichtelijke Mengel-PoëzijGa naar voetnoot4). Van Alphen en Van de Kasteele hebben elkaar leren kennen aan de Utrechtse universiteit, waar zij allebei, resp. sinds 1762 en 1764, rechten studeerden. Omdat zij bovendien een gemeenschappelijke liefde voor de poëzie bezaten, hoeft het niet te verwonderen dat zij spoedig bevriend raakten. In deze vriendschap deelden ook enkele andere medestudenten onder wie Jan Both Hendriksen. Omstreeks 1766 trad dit groepje toe tot het Utrechtse literaire dispunt ‘Dulces Ante Omnia Musae’. De aktieve beoefening der schone letteren beperkt zich bij Van Alphen en Van de Kasteele voorshands echter tot het fabriceren van een enkel gelegenheidsgedicht. Er is reden te veronderstellen, dat Van Alphen zich in deze periode literair oriënteert op de neo-latijnse poëzie uit de school van Petrus Burmannus SecundusGa naar voetnoot5). Met enige dichters uit deze school, als Laurens van Santen en Pieter Nicolaas Arntzenius, onderhoudt hij eveneens vriendschappelijk contact. De sfeer waarin Van Alphen, Van de Kasteele en Both Hendriksen met elkaar verkeren, kenmerkt zich door een luchthartige levenslust. Hierin komt evenwel radicaal verandering omstreeks september 1767, wanneer na een levensbedreigende ziekte van Jan Both Hendriksen op diens aandringen ook Van Alphen en Van de Kasteele zich bekeren tot een wereldvijandig, piëtistisch gekleurd christendom. Deze bekering heeft eveneens gevolgen gehad voor hun literaire ontwikkeling. De godsdienstige bewustwording als gevolg van de ziekte van hun vriend brengt hen tot het schrijven van geestelijke poëzie. Op bedekte wijze wordt in de voorrede van de Proeve uit 1771 op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deze aanleiding gezinspeeld. Maar voor die bundel verscheen, waren er enkele jaren verlopen. Van Alphen had zich intussen, na zijn promotie op 1 november 1768, te Utrecht gevestigd als advocaat voor den Hove Provinciaal. Van de Kasteele bleef voorlopig eveneens te Utrecht wonen, waar hij pas op 13 december 1771 zijn studie met een promotie afsloot. In de op hun bekering volgende jaren hebben Van Alphen, Van de Kasteele en Both Hendriksen elkaar talrijke brieven geschreven, waarin zij elkander sterkten in het nieuw gewonnen levensinzicht. Schuldbesef èn vertrouwen op Christus' middelaarschap beheersen deze correspondentie, die in een kleine kring van gelijkgezinden van hand tot hand ging. Uit deze intieme gedachtenwisseling is de Stichtelijke Mengel-Poëzij van Van Alphen en Van de Kasteele voortgekomen, waarvan we nu eerst de verschillende edities nader zullen bezien. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. BibliografieDe eerste gezamenlijke dichtbundel van H. van Alphen en P.L. van de Kasteele moet eind augustus 1771 verschenen zijn. Er is een brief, d.d. 29 augustus 1771, bewaard van Maria Le Pla, weduwe van de luitenant-admiraal Corn. Schrijver, gericht aan Van Alphen, waarin zij hem dankt voor ‘een boekie genaamt Proeve van stichtelijke Mengel poëzij’Ga naar voetnoot6). Dat dit ‘boekie’ de privé uitgegeven voorpublicatie is, blijkt uit een brief, gedateerd 26 december 1771, van Van Alphen aan zijn neef J.A. Graswinckel: ‘Betrekkelijk uw verzoek om 3 Exemplaaren van onze versjens aan U te zenden [zo schrijft Van A. hier] dient dat ik er nauwelijks een voor mij zelv' hebbe overgehouden; en dus niet in staat ben om UWEg. in deze genoegen te geven: Maar, onder ons, wil ik u wel berigten, dat wij voornemens zijn binnen kort een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
klein stukjen publiecq uittegeven van zommige oude en ook eenige nieuwe; dit hebben wij gedaan met aanmerking der genadige goedkeuring des Heeren op ons vorige werk; ook om reden dat wij vrezen dat dezelve anders het zij geheel het zij ten deele zouden worden nagedrukt, en om dat er zoveel begeerte na dezelve is; schoon wij dit laatste niet begrijpen kunnen -’Ga naar voetnoot7). Nepveu had na lang zoeken de uiterst zeldzame voorpublicatie aangetroffen in de bibliotheek van Prof. J. Heringa. Zelf ken ik eveneens maar één exemplaar, in het bezit van de Maatschappij der Nederlandse letterkunde te LeidenGa naar voetnoot8). Een aantekening in handschrift op het schutblad vertelt ons wie de vroegere eigenares was: ‘Anna Geertruyd TydemanGa naar voetnoot9) hoort dit toe. Utrecht den 1 Sept 1771’. We hebben hier stellig te doen met hetzelfde anonieme, in eigen beheer uitgegeven bundeltje, als waarvan sprake is in de brief van Maria Le Pla en in die aan Graswinckel. Ik geef nu eerst een beschrijving van dit, voortaan als Proeve-1771 aangeduid, boekje: Proeve van Stichtelijke Mengel-Poëzij. Utrecht 1771. IV + 132 pp. in 8o; bevat achtereenvolgens: motto van E. Young, Nachtgedachten. IV. bl. 200; Toewijding aan allen, die Jezus Christus in onverderfelijkheid liefhebben (gedicht; ondertekend: S.M.); Voorrede (ondertekend: M.S.), waarna 42 gedichten, steeds gesigneerd met S. of M., een enkele keer met een combinatie van deze letters. Voor een volledige opgave van de afzonderlijke gedichten uit deze en latere bundels stichtelijke mengelpoëzie verwijs ik naar bijlage I aan het eind van dit artikel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aangemoedigd door het succes van Proeve-1771, traden de auteurs het jaar daarop, als aangekondigd in de brief aan Graswinckel, in de openbaarheid door een publieke uitgave onder de titel: Proeve van Stigtelijke Mengelpoëzij. Eerste Stukjen. Te Utregt, Bij Jan van Terveen, Boekverkoper in de Lijnmarkt. 1772. in 8o. De bundel bestaat uit een nieuw Voorberigt, voluit ondertekend Hieronijmus van Alphen en Pieter Leonard van de Kasteele, en 36 gedichten, waaronder 21 die reeds in Proeve-1771 stonden. Anders dan dáár zijn de afzonderlijke gedichten thans niet meer met een initiaal gesigneerd. Het geheel telt 142 pp. en werd datzelfde jaar nog herdrukt. Ik ken van deze bundel slechts een incompleet exemplaar van de tweede druk uit 1772, aanwezig in de bibliotheek van het Albertinum te Nijmegen (met bijgebonden het Tweede Stukjen zonder dat dit op band of titelblad staat aangegeven, hetgeen weer tot bibliografische verwarring heeft geleid). Voorts verscheen van het Eerste Stukjen een derde druk, Utregt 1774 (U.B. Amsterdam), een vierde druk, ib. 1778 (U.B. Leiden), een vijfde druk, ib. 1785 (U.B. Utrecht). Blijkens het Voorberigt tot het Eerste Stukjen waren de auteurs van plan om nog enkele ‘op elkander volgende stukjes’ uit te geven, die mettertijd ‘een bekwaam boekdeeltje’ zouden vormen. Het werd dus aan de kopers zelf overgelaten om de losse, doorgepagineerde stukjes in één band te verenigen. Mede daardoor is bijna geen exemplaar van de Stichtelijke Mengelpoëzij geheel volledig of identiek aan een ander exemplaar. Van het Tweede Stukjen ken ik wederom slechts één afzonderlijk exemplaar, nl. in de bibliotheek der Kapucijnen te Oosterhout (N.B.). Het titelblad vermeldt: Proeve van Stigtelijke Mengelpoëzij. Tweede Stukjen. Te Utregt, Bij Jan van Terveen, Boekverkoper in de Lijnmarkt. MDCCLXXIII, in 8o, p. 143-280; zonder auteursnaam, voorwoord of inhoudsopgave. De bundel telt dertig gedichten. De U.B. Leiden bezit hiervan een derde druk, Utregt 1776; de vierde druk, ib. 1781, is aanwezig in U.B. Utrecht. Tenslotte verscheen in 1782 nog een laatste vervolg: Proeve van Stigtelijke Mengelpoëzij. Derde Stukjen. Te Utregt, Bij de Wed. Jan van Terveen en Zoon, Boekverkopers in de Lijnmarkt. MDCCLXXXII, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in 8o, p. 281-362 + Lijst der Digtstukjes (over alle drie de delen). De bundel bevat vierentwintig gedichten en is aanwezig in U.B. Groningen en U.B. Utrecht. In datzelfde jaar werden de drie Stukjens ook gezamenlijk voor twee gulden en acht stuiver verkrijgbaar gesteld onder de sedertdien ongewijzigd gebleven titel: Stigtelijke Mengelpoëzij van Hieronijmus van Alphen en Pieter Leonard van de Kasteele, Te Utregt, Bij de Wed. Jan van Terveen en Zoon, Boekverkopers in de Lijnmarkt. MDCCLXXXII. (afgekort: SM). Ook de samenstelling onderging nagenoeg geen veranderingen meer. Alleen werd in de editie uit 1804 het bekende gedicht Wat moeten wij doen? I.D.D.D. toegevoegd. Van SM zag ik volgende drukken (de nummering is gebaseerd op het Eerste Stukjen): vijfde druk, Utregt 1785 (U.B. Utrecht), zesde druk, ib. 1788 (particulier bezit), zevende druk, ib. 1804 (Prov. Bibliotheek Middelburg) en achtste druk, ib. 1840 (U.B. Amsterdam). Geen enkel werk van Van Alphen - met uitzondering van zijn kindergedichtjes - of van Van de Kasteele is zo vaak herdrukt. Een ander bewijs voor de populariteit vinden we in de zangwijzen die bij vele van deze teksten gecomponeerd werden, waarover straks meer. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. De auteurskwestieHet auteurschap van de afzonderlijke gedichten der SM heeft eerder al geleid tot een polemiek tussen Nepveu en Mr. J.C. van de KasteeleGa naar voetnoot10). Zoals gezegd, waren de 42 gedichten uit Proeve-1771 alle gesigneerd met S. of M. (of met een combinatie hiervan). Nepveu had aanvankelijk ter verklaring van deze initialen verwezen naar een passage uit de Lofrede op Mr. Hieronymus van Alphen. ‘De proeve [zo leest men daar] blijft steeds merkwaardig, wegens de onderscheiding der bijzondere gedichten met de letters M. of S. Men wil, dat dit beteekent meester (in de regten) en student, en [dat] dus de eerste soort van Van Alphen, de tweede van Van de Kasteele zijn, die toen (1771) nog niet gepromoveerd was’Ga naar voetnoot11). Mr. J.C. van de Kasteele kwam echter in de straks genoemde open | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
brief vertellen, dat de zaken precies omgekeerd lagen. S. en M. zouden niets anders zijn dan de beginletters van Stichtelijke en Mengel-Poëzij, waarbij de S als merkteken voor de oudere Van Alphen diende en de M. ter aanduiding van Van de Kasteele. Hij beriep zich behalve op de logica (een volgorde Student-Meester onder het opdrachtvers lijkt onaannemelijk) op persoonlijke informatie van zijn vader. Nepveu sloot zich na enige aarzeling bij deze uitleg aanGa naar voetnoot12) en vanaf toen heeft niemand meer een andere oplossing voorgeslagen. Ook mijn onderzoek leidde tot dezelfde conclusie. Ten overvloede zou ik nog willen wijzen op een ongedateerde brief van P.L. van de Kasteele aan H. van AlphenGa naar voetnoot13). In deze brief rechtvaardigt hij tegenover Van Alphen de veranderingen, door hem (V.d.K.) aangebracht in zijn gedicht Het is volbragt (in Proeve-1771 met M. getekend). Ook blijkt er impliciet uit, dat De vrolijke reiziger (volgens Proeve-1771 van S.) door Van Alphen gemaakt is. Daarmee dunkt me het pleit wel beslecht. Intussen kennen we nu alleen nog maar de auteur van de 42 gedichten uit de voorpublicatie; er blijven er nog 56 ter identificatie over! Bezien we eerst die gedichten, waarvan het auteurschap geen ernstige twijfel oproept. Van P.L. van de Kasteele zijn zeker: nr. 73 (Kinderzang), volgens zijn kleinzoon door de dichter ‘vervaardigd voor twee jonge nichten zijner eerste echtgenoote’Ga naar voetnoot14); nr. 77 (Gezegende egtvereeniging), geschreven ter gelegenheid van het huwelijk van Van Alphen met Johanna Maria van Goens op 13 april 1772Ga naar voetnoot15); nr. 87 (De zee), ontstaan in 1780 kort na het overlijden van Kasteele's eerste vrouw, op wie hij aan het eind van zijn gedicht zinspeeltGa naar voetnoot16); nr. 96 (De beste keus), later opgenomen onder de Evangelische Gezangen der Nederlands Hervormde Kerk en blijkens eigen aantekeningen van Pieter Leonard door | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hèm gemaaktGa naar voetnoot17); nr. 106 t/m 109 op grond van dezelfde notities, terwijl Mr. J.C. van de Kasteele ook de overige acht Gellert-vertalingen met grote stelligheid aan zijn grootvader toeschrijft. Van H. van Alphen zijn ongetwijfeld: nr. 47 (Zielszugt om Jezus te beminnen), getuige het bewaard gebleven handschrift in het familiearchief Hubrecht; nr. 48 (Stroomspiegel)Ga naar voetnoot18); nr. 66 (De eenheid der gelovigen), eveneens opgenomen onder de Evangelische GezangenGa naar voetnoot19); nr. 95 (Het grafschrift van een christen)Ga naar voetnoot20); nr. 97 (Op de overwinning...), in de trant van Van Alphens Nederlandsche Gezangen uit 1779Ga naar voetnoot21); en nr. 110 (Wat moeten wij doen? I.D.D.D.)Ga naar voetnoot22). Onze goed geïnformeerde kroongetuige Mr. J.C. van de Kasteele, die zeker niet van partijdigheid ten nadele van zijn grootvader verdacht kan worden, noemt ‘de zamenspraken (...) mede vrij stellig van Van Alphen’Ga naar voetnoot23). Het betreft hier behalve nr. 8 nog: nr. 69 (De euangelieweg. Veldzang tussen Godelief en Vroomhart) en nr. 84 (Tweespraak tusschen Vroomhart en Waarmond). Ter adstructie diene dat ook het derde Vroomhart-gedicht, nr. 28, van Van Alphen is. De verder te volgen weg schijnt voor de hand te liggen. Men zou na nauwkeurige analyse van de ‘zekere gevallen’ voldoende criteria mogen verwachten om met behulp daarvan ook de ‘dubieuze’ gedichten aan hun rechtmatige auteur toe te wijzen. Maar deze onderstelling houdt geen rekening met de gelijkgezindheid die beide dichters, naar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het woord van Mr. J.C. van de Kasteele, in elkanders hart deed wonenGa naar voetnoot24). Éénzelfde ideaal bezielde de pas bekeerden; eenzelfde taal - ‘de taal van KanaänGa naar voetnoot25) - vertolkte hun geestdrift. Wie zou dan elks aandeel nog precies kunnen onderscheiden? Sommige gedichten blijken trouwens metterdaad samen geschreven (nr. 1, 36, 43). Bovendien leert ons de correspondentie tussen Van Alphen en Van de Kasteele, dat over ieders bijdragen uitvoerig van gedachten gewisseld werd. Een simpele sorteerproef wordt zo een hachelijke zaak. Toch waren, volgens Mr. J.C. van de Kasteele, Hieronijmus en Pieter Leonard van nature geheel verschillende karakters: de eerste ‘immer vol gevoel en zachtere aandoeningen’, de ander uitmuntend ‘in vuur en geestkracht’Ga naar voetnoot26). Deze typering wordt nog verder uitgewerkt, maar blijft noodzakelijk schematisch. Ook valt niet onmiddellijk in te zien, hoe zij zich op zuiver literair niveau weerspiegelt. Manifesteert het stoutmoedige zich daar bijv. in voorkeur voor lange versregels en een vrijere ritmiek? In rijmloosheid? Drukken daarentegen de ‘zachtere aandoeningen’ van Van Alphen zich het liefst uit in het gepolijste zeven- of achtlettergrepige vers van bijv. nr. 65 (Jesus de rijke liefde)? Een nauwgezette vergelijking van de 42 gedichten uit Proeve-1771 op al deze punten biedt weinig houvast. Men meent wel - mede door de lectuur van andere bundels - de toon van Van Alphen te onderkennen als inniger, subjectiever, zwaarmoediger. Mej. De Koe heeft in haar bekende Pantheon-bloemlezingGa naar voetnoot27), afgaande op haar leeservaring, aan Van Alphen toegeschreven: nr. 60 (Damon, de heilige blijdschap. Veldzang), nr. 61 (Bemoediging tegen zorgvuldigheid), nr. 65 (Jesus de rijke liefde), nr. 72 (Jesus menschenliefde), nr. 75 (Geloofsbegeerte), nr. 90 (Avondlied. Veldzang) en nr. 93 ('s Menschen lot). Ik ben haar hierin gevolgd, maar zolang er niets te bewijzen valt, dient achter de A van ons overzicht (bijlage I) toch een vraagteken geplaatst te worden. Datzelfde geldt voor nr. 89 (De onderwerping) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en nr. 94 (Blij vooruitzigt), die H.J. Koenen, zonder argumentatie, tot de ‘schoonste en diepst gevoelde stukken’ rekent welke ‘Van Alphen immer geschreven heeft’Ga naar voetnoot28). Ook het volgende is niet meer dan een onderstelling. Nr. 54 (Inval op de bloesem) dunkt mij van Van de Kasteele te zijn op grond van nr. 5 (Inval op den tijd) en insgelijks nr. 58 (Opwekking aan de Godzoekende jeugd; cf. nr. 2: Opwekking tot heilig zingen, nr. 14: Opwekking tot boetveerdigheid en nr. 27: Opwekking tot blijdschap bij Jesu's opstanding). Van Alphen is vermoedelijk nog de auteur van nr. 51 (Zielszugt om eene eere van Christus te zijn), nr. 55 (Zielszugt om de bewerking der H. Geestes) en nr. 70 (Zugt om bedagtzaamheid); cf. zijn nr. 41 (Zielszugt) en nr. 47 (Zielszugt om Jesus te beminnen) alsook voor nr. 70 zijn bekende kindergedichtje De onbedagtzaamheidGa naar voetnoot29). Alleen toevallige archiefvondsten kunnen echter hieromtrent uitsluitsel geven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. InvloedenDat twee jonge debuterende dichters in menig opzicht aan anderen schatplichtig zijn, ligt voor de hand. Vreemd genoeg echter maken Kalff en Te Winkel alleen melding van mogelijke buitenlandse invloeden op de Stichtelijke Mengel-Poëzij. Volgens Te WinkelGa naar voetnoot30) ‘wijzen eenige veldzangen op bekendheid met Gessner’. Overigens acht hij de Duitse invloed beperkt tot de twaalf liederen naar Gellert. Wèl meent hij dat Young, aan wiens Night Thougths het motto van Proeve-1771 ontleend was, zijn stempel op deze poëzie gedrukt heeft. KalffGa naar voetnoot31) van zijn kant bespeurt in het Eerste Stukjen van 1772, duidelijker dan in de voorpublicatie, ‘den invloed der Duitsche poëzie, met name dien van Klopstock, in het aanwenden van klassieke versmaten (vooral trochaeën en dactylen). Ook de stichtelijke natuurpoëzie zal - aldus | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kalff - wel niet ontstaan zijn buiten den invloed van den Duitschen dichter, die zooveel gedaan heeft om het gevoel voor de schoonheid en verhevenheid der natuur bij zijn landgenooten te ontwikkelen’. Wanneer we nu de voorrede tot Proeve-1771 opslaan, zien we hoe de twee ondertekenaars met geen woord reppen van buitenlandse auteurs, maar integendeel wel heel nadrukkelijk hun werk plaatsen binnen de inheemse piëtistische traditie van Lodenstein, Vollenhove, Boddaert, Voet en Schutte, ‘welker dicht- en zangstukken, zoowel wegens kunst en geest te roemen, als wegens Godsvrucht hoog te schatten zijn’. Vervolgens noemen zij drie gevallen van navolging, wederom uitsluitend naar Nederlandse modellen, nl. in De vliegende vreugd en Het vrolijk leven naar ‘den voortreffelijken Poot’ en in de Zondige keus van een wereldling, waarvan de slotregel ‘is overgenomen uit het klinkend minnedicht: moeijelijke voorwaarde, in de PROEVE VAN DICHTOEFENING te vinden’. Om maar met dit laatste te beginnen, gedoeld wordt hier op de Proeve van Dichtoeffening, bestaende in herderszangen, brieven, klinken mengeldichten. Door A.L.F. en A.P.S. Te Leyden, by De Janssoons Van der Aa. MDCCXXXIGa naar voetnoot32). Het is een bundel galante rococoversjes, waaronder veel bewerkingen van Horatius en Anakreon. Op p. 129 staat het sonnet:
Moeylyke Voorwaerde
Twee Schoonen baeren my een lieffelyke smart.
Twee Roosjes doen my om haer hemelgaeven zuchten.
De een heeft ik weet niet wat dat ik niet kan ontvluchten,
Terwyl my de andere in haer zachtheyd houd verward.
De een heeft twee oogen als het schoonste git zo zwart.
De tweede is blank, en baerd my doodlyke ongenuchten
Door haere strafheyd, die my voor veel leeds doet zuchten.
Aen beyde te gelyk heb ik gewyd myn hart.
De helfte van dat hart is veel te min voor de eene.
Zo ik bemind wil zyn, 'k moet minnen deeze of geene.
My staet een keur te doen. Zulx wiltge, o Venus Zoon.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat moet ik in deez' staet verkiezen? waer my keeren?
Gy woud haer beyde met den zelven glans vereeren:
Geef my twee harten, of verander uw geboôn!
Vergelijken we hiermee Van de Kasteele's gedicht, dan zien we dat hij meer ontleend heeft dan alleen de laatste regel. Versmaat, rijmen uit het octaaf en thema zijn identiek of sterk op elkaar gelijkend. Zoals zo vaak bij het geestelijk lied, heeft de dichter een profaan erotisch thema getransponeerd in religieuze zin. Zijn gedicht is zo geworden tot een psychomachia, waarin de strijd om de menselijke ziel tussen God en duivel wordt uitgebeeld:
Zondige keus van een wereldling
Twee Heeren roepen mij, maar, welk een vreemde smart!
'k Moet eeren, dien ik haat; en dien ik volg, ontvlugten.
Het harde voorschrift van den eenen doet mij zuchten;
Des andren zachte wet houdt me in zijn gunst verward.
Mijn jongheid mint de vreugd; maar wordt door angst benard.
Ik zoek den eenen, om zijn straffen niet te duchten;
Den andren, om 't genot van 't kittlen der genugten;
Aan beide te gelijk geef ik mijn jeugdig hart.
'k Zal aan mijns Scheppers dienst uit vrees mijn leven wijen;
Doch ongedwongen mij naar 's Mammons wetten vlijen.
Zoo smaak ik 's werelds zoet en wacht een zalig lot.
Maar Jezus zegt me: gij moet één van beide kiezen.
Mijn God! zoude ik mijn vreugd, zoude ik mijn hoop verliezen?
Geef mij twee harten; of verander Uw gebod.
Als pendant hiervan heeft Van Alphen zijn Edelmoedige keus van een christen met dezelfde eindrijmen (zgn. bouts rimés)Ga naar voetnoot33) geschreven. Beide gedichten ontbreken in het Eerste Stukjen, waarschijnlijk omdat de auteurs naderhand beseften, hoezeer een dergelijk jeu d'esprit in geestelijke poëzie uit de toon viel. Intussen verraadt de Proeve-1771 zo toch iets van hun toenmalige literaire smaak die blijkbaar nog uitgaat naar de bevallige, galante verskunst van het begin der 18e eeuw. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In diezelfde richting wijst hun imitatio van ‘den voortreffelijken Poot’, wiens Vliegende min uit Mengeldichten (1716) Van de Kasteele inspireerde tot zijn De vliegende vreugd. Poots gedicht - aldus schrijft C.M. Geerars in zijn uitgave van MinnezangenGa naar voetnoot34) - ‘behoort tot het anacreontische genre, luchtig-frivool in de aanhef en het slot (...), speels, met in iedere strofe een nieuwe pointe in het refrein: een typisch rococo-gedicht’. Van de Kasteele's navolging is geen gewone imitatio; men zou haar een correctio kunnen noemen, d.w.z. een imitatio die de oorspronkelijke gedachte nadrukkelijk ombuigt in een andere richting en aldus de nagevolgde dichter zowel huldigt (door de imitatio) als kritiseertGa naar voetnoot35). Het resultaat is hier weinig bevredigend. Ons hindert de duidelijke discrepantie tussen de luchtige, speelse vorm en de serieus bedoelde inhoud. De genotzoeker Vrolijkhart krijgt het verwijt te horen dat zijn aardse vreugd ijdel is. Maar het ‘wellusthof’ van Jezus, dat hem als alternatief wordt aangeprezen, draagt al evenzeer een oppervlakkighedonistisch karakter: ‘Jezus kan, als 't onweêr loeit,
Of u de ouderdom doet beven,
Of de ziekte uw leden boeit,
't Zaligst vergenoegen geven’.
Begrijpelijk dat ook dit gedicht later geen genade meer kon vinden en niet door de dichter werd herdrukt. Van Alphens gedicht Vrolijk leven is, duidelijker nog dan het vorige, een correctio op het gelijknamige gedicht van PootGa naar voetnoot36). Formeel is er sprake van een sterke overeenkomst tussen beide teksten die elk zeven strofen van vijf regels tellen. Echter, terwijl Poot het horatiaanse carpe diem als ideale levenshouding voorstelt, bezingt de christen-dichter Van Alphen het leven met Jezus. Overigens geldt ook nu weer mijn eerder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geuite bezwaar. Het religieuze contrafact mist diepgang. Men oordele zelf:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De verdere weg op het pad der Wahlverwandtschaften is ons door de auteurs al gewezen in hun voorrede tot Proeve-1771 en in hun zangwijsaanduidingenGa naar voetnoot37): hij brengt ons binnen het domein van de geestelijke poëzie, waar Johannes Eusebius Voet en Rutger Schutte onder de vaderlandse dichters der oudere generatie de grote voorgangers waren. Hoe men ook over hun dichterlijke kwaliteiten oordelen moge, vast staat dat zij - en Voet allermeest - aan het geestelijk lied hier te lande een nieuwe impuls hebben geschonkenGa naar voetnoot38). Wel werden gedurende de eerste helft van de 18e eeuw de stichtelijke gezangen van Vollenhove, Sluiter en Lodenstein nog diverse malen herdrukt, maar het ontbrak ons in deze periode aan levende dichters die een vergelijking met Duitse (Tersteegen!) of Engelse representanten van het geestelijk lied konden doorstaan. Daarin kwam pas verandering, toen Voet in 1754 zijn Stichtelyke Gedichten uitgafGa naar voetnoot39), in 1767 gevolgd door een bundel Stichtelyke GezangenGa naar voetnoot40). In de Utrechtse kring van Van Alphen, Van de Kasteele en Both Hendriksen vonden deze liederen gretig onthaal. Wanneer Van de Kasteele in een brief van omstreeks 1768 aan J. Both Hendriksen zijn gemoedstoestand wil karakteriseren, verwijst hij hem naar de Godelief uit Voets Samenspraak tusschen Godelief en WaarmondGa naar voetnoot41). Both Hendriksen van zijn kant vertelt Van Alphen in een brief van 4 sep- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tember 1770 over een avond, doorgebracht met het zingen uit VoetGa naar voetnoot42). Reeds een oppervlakkige vergelijking van de SM met Voets bundels, vóór 1770 verschenen, brengt allerlei overeenkomsten in de thematiek aan het licht. We vinden bij hem morgen- en avondliederen, gedichten op Jezus' geboorte of lijden (Roem in de Kruisdood van Jesus Christus en Kruiszang), een Engelenzang op Bethlehems velden, en aan het eind van Voets Stichtelyke Gedichten een poëtisch Dankoffer, - juist als in de SM het geval is. Voet leverde daarenboven ook voorbeelden van geestelijke herdersdichten (bijv. Kommerryk, Herdersklagt over het missen van zynen halsvriend Goël), die Van Alphens Vroomhart-gedichten in herinnering roepen. Voor zijn religieuze veldzangenGa naar voetnoot43) hoefde hij dan ook zeker niet bij Gessner in de leer te gaan; Voet kon hem ook in dit opzicht tot gids dienen. Men ziet: er is onmiskenbaar sprake van affiniteit, maar H.J. Koenen ging wel te ver, toen hij in 1838, sprekend over de SM van Van Alphen en Van de Kasteele (‘welke menigvuldige navolgingen van Voet bevatten’), zonder nader bewijs vaststelde ‘dat de eerste zich aanvankelijk geheel aan Voet aansloot’Ga naar voetnoot44). Een aanzienlijk genuanceerder voorstelling gaf dezelfde Koenen in zijn bekende monografie Hieronymus van Alphen, als christen, als letterkundige en staatsman (Amsterdam 1844). De door mij bedoelde passage is belangrijk genoeg om in haar geheel geciteerd te worden: ‘In den eersten druk der Stichtelijke Mengelpoëzij, die onder den titel van Proeve werd uitgedeeld, is de navolging der beide genoemde Schrijvers [Voet en Schutte] vooral merkbaar. De tweede Afdeeling, die een jaar later met een verkorten herdruk der vorige verscheen, doet reeds meerdere zelfstandigheid blijken; en in de derde Afdeeling, die tien jaar daarna werd uitgegeven, toont de navolging van Gellert door Van de Kasteele eene naauwe kennismaking met vreemde, vooral Duitsche Letterkunde, en heeft de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dikwijls weemoedig-sombere, maar doorgaans gevoelig-geloovige toon van Van Alphen reeds zijne volle ontwikkeling gekregen’Ga naar voetnoot45). Het hier ontworpen beeld is juist, al behoeft het aanvulling. Koenen immers ziet geheel voorbij aan de straks genoemde invloed van de galante rococo-poëzie op de SM. Ook dient de stichtelijke liedkunst van Voet scherper afgebakend te worden tegen die van Van Alphen en Van de Kasteele. Elk versgevoelig lezer zal toch, dunkt me, erkennen dat Voet een ander type dichter is dan zijn twee jonge bewonderaars. Allereerst is daar het verschil in voorstellingswijze. Bij Voet is in sterker mate dan bij de dichter van de SM sprake van een objectief geloofslied met verkondigingskarakter; het subjectieve, gevoelsmatige krijgt bij hem minder kans. Een voorbeeld ter illustratie. Vergelijking van Van de Kasteele's Het is volbragt! met Voets Roem in de kruisdood van Jesus ChristusGa naar voetnoot46) leert, dat in het laatste gedicht voortdurend een boven-individueel wij aan het woord is, terwijl Van de Kasteele alles op het eigen ik betrekt. Aldus: ‘De Losser heeft, naar 't recht, volbragt
De lossing van zyn arm geslacht,
Door zich aan 't kruis te laaten hangen:
Wy keeren weder tot ons land;
De boejen vallen van de hand;
De schuldheer heeft den prys ontfangen
Het is volbragt op Golgotha:
Haleluja, Haleluja’.
(Voet)
en: ‘Het is volbragt! ik ben voldaan.
Ik, schuldig en verdorven,
Mag in des Vaders vriendschap staan:
Mij is Zijn geest verworven.
De Godmensch heeft
Voor mij op aard geleefd,
En is voor mij gestorven’.
(Van de Kasteele)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Slechts zeer zelden verschijnt in Voets Stichtelyke Gedichten en Gezangen een lyrisch ik. Wanneer hij in de eerste persoon spreekt, gebeurt dit hoofdzakelijk om de geloofwaardigheid van het meegedeelde te vergroten (‘Ik hoor bazuinen klinken’ of ‘Ik hoor van ver’). Typerend voor het objectief verkondigingskarakter van zijn poëzie zijn vooral zijn apologetische gedichten (‘Gy dwaalt Philetes, spooreloos/Volgt Alexander nog uw schreeden?/Durft Hymenaeus, stout en boos,/ De waarheid dus met voeten treeden?’), die zowaar nog op muziek gezet zijn ook! Een andere eigenaardigheid van Voets gedichten - kenmerk overigens dat heel wat geestelijke liederen ontsiert - is hun wijdlopigheid, het schier eindeloze voortborduren op hetzelfde thema, waartegen de SM van Van Alphen en Van de Kasteele bepaald pittiger aandoet, al valt ook zij niet geheel van dit gebrek vrij te pleiten. Koenen spreekt in dit verband van Voets ‘gemoedelijkheid’, die zich m.i. duidelijk onderscheidt van de grotere innigheid van Van Alphen en van het pathos van Van de Kasteele. Een derde verschilpunt tenslotte ligt op het gebied van het woordgebruik. Tijdgenoten reeds stoorden zich aan Voets neiging om in zijn poëzie hebreeuwse zegswijzen in te vlechten of op bijbelse situaties te zinspelen. Bellamy noemt hem in zijn Poëtische Spectator ‘een man, die, onder de hedendaagsche dichters, in het vak der stichtelijke poëzij, mogelijk wel den eerste rang bekleedt. Zijne gezangen - aldus vervolgt hij - hebben veel voedzel voor godvruchtige harten; schoon 't misschien beter geweest ware, zoo hij zijne aanspelingen op den Joodschen godsdienst wat meer hadt agtergelaten’Ga naar voetnoot47). Dit brengt ons vanzelf op Rutger Schutte die, mede op aansporing van Voet, ‘in dien Oosterschen smaak’ nog heel wat verder is gegaan. Zijn Stichtelyke Gezangen, 3 dln., Amsterdam 1762-1765, zijn voor iemand die niet door en door vertrouwd is met bijbelse terminologie, joodse oudheden etc. eenvoudig onverstaanbaar. Natuurlijk zag Schutte dit zelf ook wel in. Vandaar dat hij zijn gedichten lardeerde met een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitvoerig notenapparaat, hetwelk intussen meer pleit voor zijn eruditie dan voor zijn begrip van het geestelijk (volks)lied. Geen wonder dat zijn Stichtelyke Gezangen nooit de populariteit hebben verworven die Voets liederen te beurt viel. Opnieuw moeten we zeggen, dat de SM op dit punt gunstig afsteekt tegen het werk van Schutte èn Voet. Terecht prees een anonieme kritikus in de Nederlandsche Bibliotheek van 1774 haar eenvoudige taal. ‘Zij ontleent’, volgens hem, ‘haare schoonheid meer van het hart, waar uit zij voorkomt, dan van het blanketzel van ongewone woorden’Ga naar voetnoot48). Toch heeft de SM in één enkel opzicht meer gemeen met de geestelijke liederen van Schutte dan met die van Voet. Ik doel hier niet op de aan de oppervlakte blijvende thematische overeenkomsten, die zich soms al manifesteren in gelijkheid van titel (Opwekking tot heilig zingen bijv.)Ga naar voetnoot49). Waar het mij om gaat, is de zelden opgemerkteGa naar voetnoot50) piëtistische inslag in Schutte's gedichten, die Van Alphens gelijkgestemde geestelijke liederen aankondigen. Ik denk bijv. aan een vers als Dankzegging met de aanhef: ‘Ik heb de rust in Jesus bloed gevonden.
Nu demp en smoor ik all' mijn zonden,
In deeze zee van zijn gerechtigheid’Ga naar voetnoot51).
of aan Jesus alles voor zijn bruid, waar de dichter zich in de volgende bewoordingen tot Christus richt: ‘'k Min U, mijn Bruidegom, die mij in liefde kent:
Liefdes oorsprong, eeuwig heil!
Liefdes afgrond zonder peil!
O liefde zonder end!
(...)
Eenig eeuwig Al
Dat ik minnen zal,
Hoogste hartenlust,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vaste zielenrust,
Wien ik in de armen val’Ga naar voetnoot52).
en, wil men nog één uit talrijke bewijsplaatsen, Goëls liefde alleen genoeg: ‘Goël breidelt all' myn lusten;
Schenkt een kleed in bloed genet;
Doet my in zyn' wil berusten.
Goëls liefde is my een wet’Ga naar voetnoot53).
Of er op strikt literair niveau - qua woordgebruik, beeldspraak, versbouw - gesproken kan worden van ‘invloed’ van Schutte op de SM, valt moeilijk uit te makenGa naar voetnoot54). Tenslotte is het geestelijk (volks)-lied, meer nog dan andere literaire vormen, gebonden aan de traditie. Van meer belang echter dan incidentele parallellen lijkt mij de verwante sfeer. Ook in de SM - speciaal dan in de bijdragen van Van Alphen - vinden we immers die sterke nadruk op een persoonlijke vroomheid, dat wantrouwen tegenover de zondige wereld met daarnaast de hunkering naar gemeenschap met Jezus, stuk voor stuk kenmerken van de piëtistische levenshouding. Toch zou ik niet veel verder willen gaan dan het onderkennen van een piëtistische inslag - soms duidelijk (bijv. Jezus de rijke liefde), soms meer latent - naast andere, daarmee zelfs tegenstrijdig schijnende tendenties, zoals het hedonistisch-behaaglijke (bijv. nog Het vergenoegen), het ‘aufklärerische’ (bijv. Dagelijksche dankstof) dat hoogtij viert in Van Alphens Kleine Gedigten voor Kinderen (1778-1782), en het romantisch-sentimentele, zich vooral uitend | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in de natuurgedichten onder de SM. Niet ten onrechte hebben Koenen, Te Winkel, Kalff e.a. de doorbraak van het melancholische in de SM, nauwkeuriger gezegd: in het Derde Stukjen van 1782, in verband gebracht met de groeiende belangstelling van de twee auteurs voor de nieuwere Duitse literatuur. Ditzelfde geldt overigens voor de verlichte denkbeelden die in de laatste bundel manifest worden. Wat Van Alphen aangaat: mede op aansporing van zijn zwager R.M. van Goens oriënteert hij zich steeds meer op de Duitse schrijvers. Twee namen treden daarbij gedurende de hier behandelde periode op de voorgrond: Gellert en Klopstock, die de twee polen vormen waartussen Van Alphens gemoedsbeweging fluctueert. Dit nieuwe sentiment krijgt in zijn werk voor het eerst kans zich te uiten, wanneer de dood van zijn vrouw in 1775 hem tot het schrijven van een uitvoerige Klaagzang inspireert. In 1777 nam de dichter deze elegie op in zijn bundel Gedichten en Overdenkingen, waar de bijgevoegde oden (o.a. een rijmloos Alcaïcum) ondubbelzinnig getuigen van zijn koerswijziging op literair gebied. Van de Kasteele is bij deze verandering van smaak beslist meer geweest dan een meeloper. Over het geheel bezien vertoont hij zelfs de meeste affiniteit tot Klopstock, terwijl zijn vriend en mede-auteur zich sterker aangetrokken voelde tot Gellert. Onderzoeken we echter de SM op mogelijke Klopstockiaanse reminiscenties, dan vinden we slechts één gedicht dat onweerlegbaar de invloed van Klopstocks oden verraadt, namelijk het rijmloze (alle andere verzen uit de SM hebben eindrijm) Avondlied met de indrukwekkende aanhef: ‘Gij, heerschende stilte, gebiedt ons te luistren:
Ontzagchelijk zwijgen van hemel en aard!
'k Hoor niets, dan de stem van mijn eigen geweten,
De stem van mijn God’.
Hier gevoelt men waarlijk dat numineuze, de ‘verstommende bewondering’ (zoals Koenen zegt, die het echter depreciërend bedoelt) van de dichter van Der Messias. Veel talrijker evenwel zijn de passages in de SM die de herinnering oproepen aan de geestelijke oden en liederen van Gellert. Vanzelfsprekend geldt dit voor de twaalf vertaalde gedichten uit het Derde Stuk- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
jenGa naar voetnoot55). Maar ook elders valt de toon van Gellert te bespeuren in het moraliserende, ‘volksopvoederige’ van zo menig gedicht. Dit al te nadrukkelijke pedagogiseren schaadt dikwijls het liedkarakter of de piëtistische gloed. Ik denk bijv. aan het pregnante Wat moeten wij doen?, waar de slotregel (...‘Zijn de lessen van den dag’) het gedicht voor mijn gevoel opeens in de sfeer van de nutsschool trekt. Als positief element staat hiertegenover de eenvoudige hartelijkheid die Gellert en de dichters van de SM vaak gemeen hebben. Men begrijpt best, dat een reeds genoemd bewonderaar van Gellert in de Nederlandsche Bibliotheek van 1774 zich ingenomen toonde met wat hij hoofdzakelijk als navolging van deze Duitse dichter scheen te beschouwenGa naar voetnoot56). Het gevaar is niet denkbeeldig, dat ik door het verwijzen naar Poot, Voet, Schutte, Klopstock en Gellert ongewild de indruk heb gewekt, als zou de SM een soort aftreksel zijn van wat elk der genoemde dichters zoveel beter vervaardigd had. Mijn bedoeling was echter alleen om de stichtelijke poëzie van Van Alphen en Van de Kasteele een literair-historische contekst te geven. Met het aanduiden van verschillende invloedssferen is een kader gegeven, waarbinnen beide jongemannen al tastend en zoekend hun eigen vorm vonden. Het oudst is, naar we zagen, de invloed van de galante rococo-poëzie, die zich vooral weerspiegelt in de gladde versvorm. Daaroverheen a.h.w. speelt de traditie van het geestelijk lied, in het bijzonder de verzen van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voet en Schutte, die op het niveau van beeldspraak en motieven veel raakpunten vertonen met de SM. Tenslotte is daar een derde inspiratiebron: de Duitse (en Engelse?) preromantiek, Gellert (reeds in het Tweede Stukjen) en Klopstock (in het Derde Stukjen). Met het noemen van deze drie achtergronden is tevens een chronologische geleding aangeduid in die zin, dat de ‘rococo-laag’ het oudst is, terwijl de romantisch-sentimentele elementen eerst in de laatste bundel van 1782 duidelijk op de voorgrond treden. Vanzelfsprekend echter is hier elk schematisme uit den boze. Geen mens is in staat om te zeggen welke ‘bestanddelen’ in welke verhouding het totaalbeeld van de SM bepalen. De religieuze veldzangen bijv. sluiten evenzeer aan bij de piëtistische traditie (Voet) als bij de neo-latijnse pastorale (Reland) en de vroeg-achttiende-eeuwse elegante herderszangen (Poot). Bovendien zijn daar nog gemeenschappelijke inspiratiebronnen, waar èn Poot, èn Voet, èn Schutte, èn Klopstock of Gellert, zo goed als Van Alphen en Van de Kasteele uit geput hebben, te weten de bijbel en de klassieken (Horatius). Juist die veelheid aan literaire reminiscenties maakt de SM zo boeiend. Men zal toch op zijn minst moeten erkennen, dat haar makers niet voor het nieuwe zijn teruggeschrokken. Bij vele van hun voorgangers - ik denk weer aan Voet en Schutte, maar zou ook Sluiter of Lodenstein kunnen noemen - merkt men nauwelijks verschil tussen hun vroegste en hun laatste vers, tenzij dan op het punt van taalvaardigheid. Van Alphen en Van de Kasteele hebben als dichters van de SM binnen een tijdsbestek van tien jaar aan minstens drie literaire stromingen deelgehad. Eenkennigheid is het laatste wat men hen kan verwijten! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Muzikale aspectenEen groot gedeelte van de SM bestaat uit liederen, bestemd om in de huiselijke kring gezongen te worden. Niet voor niets begint de Proeve-1771 met een Opwekking tot heilig zingen en eindigt ze met een gedicht waarin de auteurs hun werk als ‘dit offer van ons zingen en klagen’ aan Jezus toewijden. Dat zingen hier letterlijk moet worden opgevat, blijkt wel uit de zangwijsaanduidingen bij elf teksten, nl.: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik weet niet, of Van Alphen en Van de Kasteele ook persoonlijk betrokken zijn geweest bij de uitgave van twee bundels Zangwyzen tot de Proeve van Stichtelyke Mengel-Poëzy door de organist van de Haagse Kloosterkerk, J.C. Kleijn ('s-Gravenhage 1774-1775)Ga naar voetnoot59). We vinden daar 38 komposities voor zang, violino en basso continuo; daarnaast vijf duetten en een trio (De goddelijke bevrijding...). Helaas is er geen voorbericht dat ons over de ontstaansachtergrond van Kleijns zangwijzen informeert. Ontstonden ze uit vrije scheppingsdrang of in opdracht van de twee auteurs? Van Alphen was blijkens zijn Aanmerkingen over de Cantate (1783) de mening toegedaan, ‘dat de muzijk aan de voorstellingen der poëzij nadruk geeft en eene zekere levendigheid mededeelt, welke één derzelve, op zich zelf staande, niet kan uitwerkenGa naar voetnoot60). Anderzijds laat hij zich in diezelfde verhandeling vrij ongunstig uit over het traditionele geestelijk gezang. Aangezien de meeste liederen in coupletten verdeeld zijn, terwijl de voorstelling in die coupletten doorgaans zeer verschillend is, ‘zoo moet volgen, dat er vele coupletten zijn, waar in de muzijk in het geheel niet geschikt is naar de zaken’. Bovendien ‘geeft de gedurige herhaling van dezelfde melodij eene eentoonigheid, welke in stukken van eenige uitgestrektheid ras verveelt’Ga naar voetnoot61). Deze kritiek treft eigenlijk ook de composities van Kleijn en ik vraag me derhalve af, of althans Van Alphen naderhand (nog wel) erg ingenomen was met de toonzetting der SM. In dit verband acht ik het veelzeggend, dat, toen de Utrechtse organist F. Nieuwenhuysen in 1788 twaalf Stigtelijke Digtstukjes van Mr. H. van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Alphen op muziek bracht, hij in overleg met de auteur een andere praktijk volgde. Deze gedichten werden immers ‘niet, gelijk gewoonlijk bij coupletten, maar, geheel, op Muziek gebragt’ (d.w.z. doorgecomponeerd)Ga naar voetnoot62). Maar natuurlijk mogen we Van Alphens muzikale opvattingen van 1783 niet terugprojecteren op de twee jonge dichters van 1771! Ook al heeft Kleijn mogelijk de dichter(s) achteraf niet geheel voldaan, stellig hebben zij van het begin af rekening gehouden met de eisen die de zingbaarheid in coupletten aan hun teksten stelde. Verreweg de meeste gedichten uit de SM vertonen een strofische bouw. Er valt een duidelijke voorkeur waar te nemen voor de korte versregel van zes à acht syllaben met een vaste syntactische grens aan het eind, waardoor deze versregels (evenals trouwens de strofen) een zekere afgerondheid krijgen. Voeg daarbij de reeds vermelde eenvoud in taalgebruik en het ‘gladde’, welluidende versritme en de belangrijkste voorwaarden zijn vervuld voor een gemakkelijk in het gehoor liggende zangtekst. Dat hieraan de dichters veel gelegen was, blijkt ten overvloede uit hun bewerking van de twaalf liederen van Gellert, waar zij de oorspronkelijke versmaat gehandhaafd hebben, opdat ook bij hun vertaling de muziek van Carl Philipp Emanuel Bach (1714-1788) gebruikt kon worden. De vraag dringt zich nu op, in hoeverre wij bij de beoordeling van de SM rekening moeten houden met die twee-eenheid van tekst en melodie. De melodische expressie gaf allicht aan het vers een meerwaarde, die wij, met alleen de tekst voor ons, niet gemakkelijk kunnen navoelen. Zelfs betrekkelijk ‘droge’ gedichten als die van Voet kregen, naar men mag veronderstellen, aldus een verhoogde ontroeringskracht, een onverwachte innigheid. Hoe anders zal men de geestdrift verklaren waarmee de liederen van Voet in de Utrechtse vriendenkring gezongen werden? Een reeds terloops vermelde brief van Jan Both Hendriksen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan Hieronijmus van Alphen van 4 september 1770 vergunt ons even een blik in het besloten wereldje van deze piëtistisch gekleurde, de romantiek aankondigende sensibiliteit: ‘Eens heb ik een avond extra eenvoudig en stigtelijk met Gobius gepasseerd; wij wandelden naar buiten, daar lasen wij uit Voet, zongen en baden voorts samen’Ga naar voetnoot63). Toch geloof ik niet, dat wat voor de liederen van Sluiter, Lodenstein en Schutte geldt, in gelijke mate op de SM van toepassing is. Tenslotte bestaat ongeveer de helft van de vier bundels uit zelfstandige gedichten die als leesverzen bedoeld zijn. Feit is bovendien, dat zelfs de eigenlijke liederen door het grote publiek nooit anders dan als gedichten gekend zijn, behalve dan die weinige welke in de gezangenbundel van de Nederlands Hervormde Kerk opgenomen werdenGa naar voetnoot64). Merkwaardige tegenstelling: Kleijns zangwijzen zijn nimmer herdrukt; van de SM verschenen meer dan tien uitgaven! De totstandkoming van deze melodieën lijkt dan ook eerder symptoom dan oorzaak van de populariteit der SM. Ik zal mij daarom in mijn waardebepaling verderop beperken tot de strikt dichterlijke betekenis van de onderhavige teksten. Een beoordeling van hun muzikale gebruiksmogelijkheden blijft aan de musicologen voorbehouden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. WaarderingDe grootste moeilijkheid bij het beoordelen van de SM schuilt in de afwezigheid van voldoende vergelijkingsmateriaal. De geschiedenis van ons geestelijk lied in de 18e eeuw is nog vrijwel terra incognitaGa naar voetnoot65). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men zal tevergeefs zoeken naar studies over in hun tijd toch niet onbelangrijke dichters als Boddaert, Voet en Schutte, om over secundaire figuren gelijk Jacoba Petronella Winckelman maar te zwijgenGa naar voetnoot66). Zolang de situatie zo is, missen de stichtelijke gedichten van Van Alphen en Van de Kasteele om zo te zeggen een repoussoir, waartegen hun eigenaardige kwaliteiten èn gebreken beter zichtbaar zouden kunnen worden. Het navolgende draagt dan ook noodzakelijkerwijs het karakter van een voorlopige waardebepaling. Verduidelijking van de literairhistorische en theologische achtergronden zal wellicht tevens de SM in een ander perspectief plaatsen. Het eerste wat, naar mij dunkt, elke lezer van de SM moet opvallen, is de eenvoudige presentatie: het is, tot de vierde bundel toe, een ‘Proeve’, zonder het uitvoerige voorwerk met allerlei lofdichten als bij Voet en Schutte, zonder geleerde verantwoording of annotaties, zonder ook een biografie van de auteur(s) als bij Jacoba Petronella Winckelman. In plaats van dit alles een sober voorbericht, waarbij aanvankelijk zelfs de namen van de makers verborgen blijven. Bij deze simpele verschijningsvorm past ook het simpele woord dat beide dichters hanteren. Naar het oordeel van Knuvelder is ‘de hoofdtrek van deze poëzie die van echte eenvoud en ongekunsteldheid, zij is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de natuurlijke uitspraak van een door natuur en godsdienst vervuld psychisch leven’Ga naar voetnoot67). Een andere eigenaardigheid van de SM is gelegen in de samenstelling van de onderscheiden bundels. Ik doel hier niet op de compositie, want daar valt geen bepaald plan in te ontdekken, al zouden de slotregels van het openingsgedicht Opwekking tot heilig zingen misschien doen vermoeden, dat de samenstellers aanvankelijk een min of meer chronologische berijming van de voornaamste heilsfeiten voor ogen stond. Die slotregels luiden: ‘'k Zal van Uw krib beginnen,/Mijn Broeder en mijn God!’, waarna inderdaad een gedicht op Christus' geboorte (God geopenbaard in het vleesch) volgt. De te verwachten cyclus blijft echter achterwege. En dat niet alleen, maar er wordt over het algemeen door deze dichters weinig aandacht geschonken aan de grote taferelen van Christus' leven en passie. Wanneer we ter vergelijking even de indeling bezien die J.A.N. Knuttel in zijn monografie over Het geestelijk lied in de Nederlanden vóór de kerkhervorming (Rotterdam 1906) heeft gemaaktGa naar voetnoot68), dan blijkt in de SM het accent geheel te liggen op de rubrieken VI (liederen van inkeer en zelfstrijd) en VII (vermanende liederen). Op een totaal van 98 gedichten (de Gellert-vertalingen niet meegerekend) vinden we slechts twee kerstliederen, evenzoweinig passie- en pinksterliederen, één paas- en één hemelvaartslied. Daarnaast vier natuurgedichten en zes gelegenheidsgedichten. De getalsverhouding tussen de liederen van inkeer en de vermanende liederen is ongeveer (een scherpe grens valt moeilijk te trekken) als 40:30. Ook al wordt in de twee laatstgenoemde kategorieën dikwijls verwezen naar Christus' leven en dood, toch stuiten we hier op een onmiskenbare subjectivering van het heilsgebeuren. Het zijn meer gedichten over de menselijke nood dan hymnen Gods. Nogmaals: we zijn bij gebrek aan voorstudies niet in staat om precies | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vast te stellen, of - en zo ja: in hoeverre - de SM op het punt van subjectivering een nieuwe fase in de ontwikkeling van het geestelijk lied hier te lande representeert. Het middeleeuwse lied, waar Knuttel over handelt, kan natuurlijk geen zuivere graadmeter zijn. Nemen we echter als vergelijkingsobject bijv. de Hondert Geestelyke Liederen van Ds. Hieronijmus van Alphen uit 1748, dan openbaart zich opnieuw een duidelijke verschuiving in de bezongen stoffen. Ds. Van Alphen geeft zelf de volgende beknopte inhoudsopgave van zijn bundel: ‘Van den lof Gods in 't gemeen - Van de Geboorte, Lyden, Dood, Opstandinge, Hemelvaart des Heeren Jesus Christus; en de Uytstortinge van den H. Geest; Van de kracht des Bloeds, ende des Geestes van den Heere Jesus Christus, soo tot Versoeninge, als tot Reinigmaakinge; - Van de Wegen des Heeren met syn Volk - Van den heiligen Wandel der Geloovigen - Avond, en Morgen-Liederen - Van het Einde aller dingen - Aanhangsel met Reisliederen’. Een soortgelijke verschuiving in of liever reductie van behandelde onderwerpen constateren we, wanneer we de SM naast de bundels van Voet leggen. Die betrokkenheid op het eigen ik in de SM blijkt evenwel niet alleen uit de stofkeuze, maar vooral ook uit de toon. Waarschijnlijk doelt Te Winkel hierop, wanneer hij in de SM ‘eene neiging tot zuiver lyrische ontboezeming (constateert), wat destijds zeldzaam was’Ga naar voetnoot69). Deze eigenschap kan uiteraard ook als een tekort worden uitgelegd. Het hangt er maar van af wat men laat prevaleren: de literaire kwaliteiten van het geestelijk lied òf zijn bruikbaarheid als gemeentezang. De zuivere lyricus immers verkeert, ook als hij een religieus sentiment verwoordt, in een andere positie dan de dichter van een kerklied. Hij hoeft slechts zijn eigen gemoedservaring tot uitdrukking te brengen. Een dergelijke vrijheid kan ‘degene die werkt voor de “gemeente” zich niet veroorloven; hij moet Gods woord gelegenheid geven ieder te raken in zijn persoonlijke religieuze geaardheid en zijn werkstuk moet dus volstrekt in dienst staan van de gemeenschap, zonder enige concessie aan zijn eigen gesteldheid’Ga naar voetnoot70). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu hebben Van Alphen en Van de Kasteele hun SM geenszins bedoeld als kerkliederen; zij dachten, als gezegd, enkel aan particulier gebruik in de huiselijke kring. Men kan het tweetal dan ook moeilijk verantwoordelijk stellen voor de teleurstelling bij de afgevaardigden van de provinciale synodes der Nederlands Hervormde Kerk, toen zij zich in 1803 aan het verzamelen van een bundel evangelische gezangen voor de eredienst zetten. Hun aanvankelijke verwachting dat met name Van Alphens stichtelijke poëzie voor dat doel geschikt zou zijn, werd niet vervuld. Al gauw trad namelijk aan het licht, ‘dat deze dichter te veel tot zich zelven het woord richtte en daardoor de behoefte van eene zingende gemeente uit het oog had verloren’Ga naar voetnoot71). De preromantische subjectiviteit bleek sterker dan het streven naar dienstbaarheid jegens Christus en Zijn volk. Gelukkig voor hem mogen wij andere maatstaven aanleggen dan de synodale afgevaardigden in 1803 door de SM naar haar eigen intentie te beoordelen. Zo kunnen wij speciaal het Derde Stukjen waarderen als een goed specimen van wat de christelijke preromantiek in Nederland heeft voortgebracht. Nee, het wezenlijk tekort van de SM (Proeve-1771, Eerste en Tweede Stukjen) ligt, geloof ik, niet in haar betrokkenheid op het eigen ik. In dit opzicht getuigen deze gedichten van een persoonlijke beleving van het religieuze. Wat daarentegen de oudste bundels der SM - en allermeest de Proeve-1771 - als religieuze poëzie doet achterstaan bij het Derde Stukjen, is de hiervóór reeds gelaakte neiging naar het behaaglijk-hedonistische. Geen vernietigender kritiek valt daarop uit te brengen dan de woorden te citeren, waarmee de Nederlandsche Bibliotheek het Eerste en Tweede Stukjen in 1774 aanprees: ‘De weg der zaligheid wordt hier, overeenkomstig met den inhoud van het Euangelie, bij uitnemendheid ruim en gemakkelijk voorgestelt, en de dienst van God, in zich zelven zoo beminnelijk, schijnt op het zingen van deze Dichters noch meer bekoorlijkheden te verkrijgen’Ga naar voetnoot72). Alsof niet juist die bevalligheid afbreuk deed aan de gesuggereerde ernst van de christelijke zelfstrijd! Maar een dichter verdient naar zijn hoogste kunnen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beoordeeld te worden. En dan vervalt veel van de hier geuite bezwaren. Voor wat Van Alphen betreft, hielden deze gedichten een belofte in, die hij pas veel later, in zijn Proeve van Liederen en Gezangen voor den openbaaren Godsdienst ('s-Gravenhage 1801-1802), ten volle heeft ingelost. Voor Van de Kasteele betekende de publicatie van het Derde Stukjen voorlopig het einde van zijn dichterlijke werkzaamheid. Hij ging spoedig op politiek èn religieus gebied een andere weg dan zijn vriend Van Alphen. Daarmee was tevens de grondslag verdwenen voor hun literaire samenwerking. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage I
|
Ie | IIe | IIIe | ||||||
Proeve | St. | St. | St. | SM | SM7 | |||
nr. | auteur | titel | 1771 | 1772 | 1773 | 1782 | 1782 | 1804 |
1 | AK | Toewijding aan allen, die Jezus Christus in onverderfelijkheid liefhebben | X | |||||
2 | K | Opwekking tot heilig zingen | X | |||||
3 | K | God geöpenbaard in 't vleesch | X | |||||
4 | A | Gods genade de zangstof van een Zondaar | X | |||||
5 | K | Inval op den tijd | X | |||||
6 | A | Treurige herinnering en blijmoedige vertroosting | X | X | X | X | ||
* 7 | K | De rijke Bedelaar | X | X | X | X | ||
8 | A | Tweespraak tusschen Immanuël en eene afgedwaalde ziele | X | X | X | X | ||
9 | K | Welkomgroete aan het dogtertjen van...Ga naar voetnoot73) | X | X | X | X | ||
*10 | K | Zaligst genoegen in Jesu's gemeenschap na 't gebruik van 't H. Nagtmaal | X | X | X | X | ||
11 | K | Beschouwing van de Sneeu | X | X | X | X | ||
12 | K | Geloofsbeschouwing van den ten hemel gevaren en verheerlijkten Zaligmaker | X | |||||
13 | A | Nederland gebogen voor Gods troon: bij gelegenheid van den plegtigen Bededag [1771]Ga naar voetnoot74) | X | X | X | X | ||
14 | K | Opwekking tot boetveerdigheid: bij dezelfde gelegenheid [1771] | X | X | X | X |
Ie | IIe | IIIe | ||||||
Proeve | St. | St. | St. | SM | SM7 | |||
nr. | auteur | titel | 1771 | 1772 | 1773 | 1782 | 1782 | 1804 |
*15 | K | De Goddelijke bevrijding van dreigende overstroomingen, dankend en biddend gevierd [1771] | X | X | X | X | ||
16 | A | Eenzaame overdenking bij het eindigen van den Bededag [1771] | X | X | X | X | ||
17 | K | Opwekking tot agtervolging van het Biddagswerk | X | |||||
*18 | K | De noodzakelijkheid van Jesu's voorbede: bij dezelfde gelegenheid | X | X | X | X | ||
19 | A | Het vrijwillige offer | X | X | X | X | ||
*20 | A | De vrolijke Reiziger | X | X | X | X | ||
21 | K | De vliegende vreugd | X | |||||
*22 | A | Vrolijk leven | X | X | X | X | ||
23 | A | Aandagt op Exod. III. 5 Jos. V. 15 | X | |||||
*24 | K | God erkend voor Vader | X | X | X | X | ||
25 | A | Jesus verkogt voor dertig zilverlingen | X | |||||
*26 | K | Het is volbragt | X | X | X | X | ||
27 | K | Opwekking tot blijdschap bij Jesu's opstanding | X | |||||
28 | A | Vroomharts klagt | X | X | X | X | ||
*29 | A | De verhooringe der gebeden | X | X | X | X | ||
30 | A | Geloovige droefheid | X | |||||
*31 | K | Boetzang eener wederkeerende ziele | X | X | X | X | ||
32 | K | De droevige inwooning in het vleesch | X | X | X | X | ||
33 | K | De verrassende lente: Avondzang | X | |||||
34 | A | Eenzaame wandeling: Veldzang | X | X | X | X | ||
35 | K | Jesu's roepstem tot eene afgedwaalde Ziele | X | X | X | X | ||
*36 | AK | De zalige dood der jonge kinderen der geloovigen | X | X | X | X | ||
37 | A | Bang vooruitzigtGa naar voetnoot75) | X | |||||
38 | K | Zondige keuze van een Weereldling | X | |||||
39 | A | Edelmoedige keuze van een Christen | X | |||||
40 | K | De zwakke, maar moedige krijgsman | X | |||||
41 | A | Zielszugt | X | |||||
*42 | A | De Heilige Geest, de trooster der treurigen | X | X | X | X | ||
43 | KA | Dankoffer | X | |||||
*44 | Voornemen des Harten | X | X | X | ||||
45 | De geschuwde Mensch, door God gezogt | X | X | X |
nr. | auteur | titel | Proeve 1771 | Ie St. 1772 | IIe St. 1773 | IIIe St. 1782 | SM 1782 | SM7 1804 |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
*46 | Het bedervende kind aan de voeten van zijn vader | X | X | X | ||||
*47 | A | Zielszugt om Jesus te beminnen | X | X | X | |||
48 | A | Stroomspiegel | X | X | X | |||
49 | Dagelijksche les | X | X | X | ||||
*50 | Klagt wegens gebrek aan, en bede om wasdom in de genade | X | X | X | ||||
*51 | A? | Zielszugt om eene eere van Christus te zijn | X | X | X | |||
*52 | De betrekking op Christus, een pleitgrond om heiligende genade | X | X | X | ||||
53 | De genadige belooning der goede werken | X | X | X | ||||
54 | K? | Inval op de bloesem | X | X | X | |||
*55 | A? | Zielszugt om de bewerking des H. Geestes | X | X | X | |||
56 | Het geloovig wederkeeren | X | X | X | ||||
*57 | De school van Jesus | X | X | X | ||||
*58 | K? | Opwekking aan de Godzoekende jeugd | X | X | X | |||
59 | Het vergenoegen | X | X | X | ||||
60 | A? | Damon, de heilige blijdschap | X | X | X | |||
*61 | A? | Bemoediging tegen zorgvuldigheid | X | X | X | |||
*62 | De vijand afgewezen | X | X | X | ||||
*63 | De voortreffelijkheid van Gods heilig woord | X | X | X | ||||
64 | Een geloovig Israëliet in beschouwing van het avondoffer | X | X | X | ||||
*65 | A? | Jesus de rijke liefde | X | X | X | |||
*66 | A | De eenheid der gelovigen | X | X | X | |||
*67 | De ontwaakte | X | X | X | ||||
68 | De afgedwaalde | X | X | X | ||||
69 | A | De euangelieweg. Veldzang | X | X | X | |||
*70 | A? | Zugt om bedagtzaamheid | X | X | X | |||
*71 | Heilzame bespiegeling | X | X | X | ||||
*72 | A? | Jesus Menschenliefde | X | X | X | |||
*73 | K | Kinderzang | X | X | X | |||
*74 | De klagende voorbidders voor het vaderland [1772] | X | X | X | ||||
*75 | A? | Geloofsbegeerte, Wekzang | X | X | X | |||
76 | De vrijmoedige avondmaalganger | X | X | X | ||||
77 | K | Gezegende egtvereeniging [1772] | X | X | X | |||
*78 | De vrijheid van een christen | X | X | X | ||||
*79 | De blijdschap van een christen | X | X | X | ||||
*80 | Dagelijksche dankstof | X | X | X | ||||
*81 | De dankbaarheid van een christen | X | X | X | ||||
*82 | Kinderlijk gebed om heiligmakende genade | X | X | X |
nr. | auteur | titel | Proeve 1771 | Ie St. 1772 | IIe St. 1773 | IIIe St. 1782 | SM 1782 | SM7 1804 |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
83 | Roemtaal van een stervend christen | X | X | X | ||||
84 | A | Tweespraak tusschen Vroomhart, en Waarmond | X | X | X | |||
85 | Beschouwing van het englenheir in Bethlehems velden | X | X | X | ||||
86 | Bemoediging in treurigheid | X | X | X | ||||
87 | K | De zee [1780] | X | X | X | |||
88 | Een christen in voorspoed | X | X | X | ||||
89 | A? | De onderwerping | X | X | X | |||
90 | A? | Avondlied. Veldzang | X | X | X | |||
91 | x x x (‘Die God mistroost, of schoon Hij zweert’) | X | X | X | ||||
92 | x x x (‘Die God als zijnen Vader eert’) | X | X | X | ||||
93 | A? | 's Menschen lot | X | X | X | |||
94 | A? | Blij vooruitzigt | X | X | X | |||
95 | A | Het grafschrift van een christen | X | X | X | |||
96 | K | De beste keus | X | X | X | |||
97 | A | Op de overwinning door de Nederlandsche vloot op die der Engelschen, behaald den 5 aug. 1781 | X | X | X |
Uit Gellert
*98 | K | Bede | X | X | X |
*99 | K | Het bidden | X | X | X |
*100 | K | Algemeene bede | X | X | X |
*101 | K | Morgenlied | X | X | X |
*102 | K | Zelfbeproeving, avondzang | X | X | X |
*103 | K | Eerste avondlied | X | X | X |
*104 | K | Tweede avondlied | X | X | X |
*105 | K | Danklied | X | X | X |
*106 | K | Eerste kerstlied | X | X | X |
*107 | K | Tweede kerstlied | X | X | X |
*108 | K | Op het nieuwe jaar | X | X | X |
*109 | K | Kruiszang | X | X | X |
110 | A | Wat moeten wij doen? I.D.D.D. | X |
Toelichting:
A = Van Alphen.
K = Van de Kasteele.
Wanneer voor het liednummer een * staat, is deze tekst door J.C. Kleijn op muziek gebracht. Bij de vertalingen van Gellert dient hetzelfde teken om aan te duiden dat de liederen gezongen kunnen worden op muziek van Carl Philipp Emanuel Bach.
Bijlage II
De melodie bij nr. 44: Voornemen des harten
Nijmegen, november 1967
P.J. Buijnsters
- voetnoot1)
- VI (1910), p. 290-291.
- voetnoot2)
- Dichtwerken van Mr. Hieronymus van Alphen; volledig verzameld en met een levensberigt van den dichter verrijkt door Mr. J.I.D. Nepveu, Utrecht 1838-1839, 3 dln.; 18572; 18713 (in één band).
- voetnoot3)
- Brief aan den heer Nepveu, betreffende zijne uitgave der Gedichten van H. van Alphen, in: Algemeene Konst- en Letterbode, 1842, 1e st., p. 163-165; repliek van Nepveu ald., p. 237-239. Cf. ook: Dichtwerken van Mr. P.L. van de Kasteele; volledig verzameld en met een levensberigt van den dichter verrijkt door Mr. J.C. van de Kasteele, 's-Gravenhage 1844, 2 dln., dl. I, p. VII.
- voetnoot4)
- Zie hierover nader in mijn Bloemlezing uit het werk van Hieronymus van Alphen, ‘Klassiek Letterkundig Pantheon’ nr. 155/156, Zutphen z.j. (1967), p. IV-V.
- voetnoot5)
- Zie mijn artikel Hieronijmus van Alphen en de school van Burman, in: Spiegel der Letteren, X (1967).
- voetnoot6)
- Archief Dr. J.B. Hubrecht te Doorn. Maria Le Pla en Corn. Schrijver waren oud-tante, resp. oud-oom van Rijklof Michaël van Goens, sedert 13 april 1772 zwager van H. van Alphen; zie over dit echtpaar J. Wille, De literator R.M. van Goens en zijn kring, Zutphen 1937, p. 19-20. In het Nederlands Belastingmuseum te Rotterdam bevindt zich nog een brief d.d. 24-8-1771 van de Amsterdamse predikant Petrus Broes aan H. van Alphen, waarin hij deze eveneens dankt voor toezending van de niet bij name genoemde Proeve-1771.
- voetnoot7)
- Letterkundig Museum Den Haag. Johan Anthony Graswinckel (1739-1822) was een zoon van Johan Gerard G. en Maria Geertruyd van Alphen. Hij werd reeds op 25 augustus 1764 benoemd tot secretaris van Haarlem. Zie over hem D.P.M. Graswinckel, Graswinckel. Geschiedenis van een Delfts brouwers- en regenten-geslacht, 's-Gravenhage 1956, p. 249-253.
- voetnoot8)
- Signatuur: 1205 D 24.
- voetnoot9)
- Vermoedelijk Anna Geertruida Tydeman, geb. 4 augustus 1733 als dochter van Hendrik Willem T. te Zwolle en Johanna Onkruydt (Malherbe); huwde 11 september 1780 Barend Frederik Schultz en overleed 14 mei 1803 te Leiden. Zij was een zuster van Van Alphens leermeester en vriend Prof. Mr. Meinard Tydeman. Zie M.M.F. en F.W.H. Tydeman, Geslachtslijst van de familie Tydeman2, Tiel 1901, p. 12.
- voetnoot10)
- Cf. noot 3.
- voetnoot11)
- Mnemosyne, II (1831), p. 14-15.
- voetnoot12)
- Dichtwerken van Mr. Hieronymus van Alphen, Utrecht 1871, p. IX (deze uitgave voortaan geciteerd als: Nepveu).
- voetnoot13)
- Archief Hubrecht te Doorn.
- voetnoot14)
- Dichtwerken van Mr. P.L. van de Kasteele, I, 's-Gravenhage 1844, p. 11 (deze uitgave voortaan geciteerd als: Kasteele).
- voetnoot15)
- Nepveu, p. XXXVI.
- voetnoot16)
- Kasteele, I, p. 10-11.
- voetnoot17)
- Kasteele, I, p. 11; R. Bennink Janssonius, Geschiedenis van het kerkgezang by de Hervormden in Nederland2, Amsterdam 1863, p. 277.
- voetnoot18)
- Kasteele, I, p. 12.
- voetnoot19)
- Kasteele, I, p. 11; Bennink Janssonius, p. 267, aangeduid met de beginregel: ‘In welken oord men vromen vindt’.
- voetnoot20)
- Blijkens ongedateerd schrijven (circa 1776) van ds. Ahasuerus van den Berg aan H.v.A. in fam.archief Hubrecht: ‘Uw grafschrift is ook mooi maar het minste van de drie. 't heeft niet genoeg van 't epigramme en valt (schoon ik blijf zeggen dat het mooi is) bij de andere af’.
- voetnoot21)
- Nepveu, p. XLVIII.
- voetnoot22)
- Komt het eerst voor in Van Alphens Kleine Bijdragen tot Bevordering van Wetenschap en Deugd uit 1796; sedert de 7e dr. van 1804 in SM; voorts met lichte wijzigingen door J. Scharp als gezang nr. 27 in de bundel Evangelische Gezangen (1805) van de Nederlands Hervormde Kerk; zie A.W. Bronsveld, De Evangelische Gezangen, Utrecht 1917, p. 193-194.
- voetnoot23)
- Kasteele, I, p. 11-12.
- voetnoot24)
- Kasteele, I, p. 12.
- voetnoot25)
- Toewijding aan allen, die Jezus Christus in onverderfelijkheid liefhebben, in Proeve-1771, vs. 6.
- voetnoot26)
- Kasteele, I, p. 6.
- voetnoot27)
- A.C.S. de Koe, Bloemlezing uit de gedichten en het proza van Hiëronymus van Alphen (‘Klassiek Letterkundig Pantheon’), Zutphen z.j. (1920).
- voetnoot28)
- H.J. Koenen, Hieronymus van Alphen, als christen, als letterkundige en staatsman, Amsterdam 1844, p. 38.
- voetnoot29)
- Nepveu, p. 284.
- voetnoot30)
- J. te Winkel, Ontwikkelingsgang der Nederlandsche letterkunde2, VI (1925), p. 35.
- voetnoot31)
- G. Kalff, Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde, VI (1910), p. 96-97.
- voetnoot32)
- A.L.F. = de Leidse advokaat Mr. Theodoor van Snakenburg (1695-1750); A.P.S. = diens vriend Mr. Jacob Elias Michielsz. (1698-1750).
- voetnoot33)
- Zie over de bouts rimés: Alfred Liede, Dichtung als Spiel, Berlin 1963. Bd. II, S. 171-177.
- voetnoot34)
- Minnezangen van Hubert Korneliszoon Poot, ed. C.M. Geerars, Zwolle 1964, p. 63.
- voetnoot35)
- Op analoge wijze handelde Rh. Feith met Jan Luykens Air uit de Duytse lier in zijn gedicht Het leven; cf. mijn Tussen twee werelden; Rhijnvis Feith als dichter van ‘Het Graf’, Assen 1963, p. 250.
- voetnoot36)
- Geciteerd naar Gedichten van Hubert Korneliszoon Poot, Delft, bij R. Boitet, 1722, p. 404-405; cf. over dit gedicht C.M. Geerars, Hubert Korneliszoon Poot, Assen 1954, p. 54.
- voetnoot37)
- Zie verderop, p. 184.
- voetnoot38)
- Aldus oordeelt ook H.J. Koenen, De geestelijke liederen-poëzij in Nederland, z.p. en z.j. (overdruk uit De Olijftak, IV, Rotterdam 1838, nr. 5-6). Kritischer ten opzichte van Voet en Schutte is R. Bennink Janssonius, Geschiedenis van het kerkgezang by de Hervormden in Nederland2, Amsterdam 1863, p. 124 vv. Zie over Voet verder Nieuw Nederl. Biogr. Wdbk., dl. X, 1127-28 en over Schutte, ald. kol. 898-900.
- voetnoot39)
- Ik raadpleegde de 2e dr. in 2 dln., Dordrecht 1756-1758 (geciteerd: SGed.).
- voetnoot40)
- Stichtelyke Gezangen, gedicht op voornaame lotgevallen der christelyke kerke, en geschikt naar derzelver tydorde. Met zang- en speelwyzen meest nieuw, en naar vereisch van derzelver inhoud samengesteld, Dordrecht 1767 (geciteerd; SGez.).
- voetnoot41)
- ‘Ja lees slegts de Samenspraak tusschen Godelief en Waarmond in het Iste deel der gedichten van den Heere Voet en gij zult in den persoon van Godelief een zeer overeenkomstig gemoedsgestel vinden met het mijne’ (R.A. Utrecht, archief-Van Boetzelaer, inv. nr. 283; de bedoelde tekst van Voet is Godelief Vertroost uit SGed., p. 27).
- voetnoot42)
- R.A. Utrecht, archief-Van Boetzelaer, inv. nr. 283. De betreffende passage wordt in extenso geciteerd verderop, p. 187.
- voetnoot43)
- Cf. voor de ontwikkeling van dit genre o.a. Elfriede Eikel, Die Entstehung der religiösen Schäferlyrik von Petrarca bis Spee, Diss. (in machineschrift) Heidelberg, 1957.
- voetnoot44)
- De geestelijke liederen-poëzij in Nederland, p. 39 (van de separate uitgave).
- voetnoot45)
- A.w., p. 13.
- voetnoot46)
- SGez., lied nr. 6.
- voetnoot47)
- In zijn artikel Ter gedagtenisse van H. Dullaart, nov. 1784, a.w., p. 61; geciteerd volgens J. Aleida Nijland, Leven en werken van Jacobus Bellamy, II, Leiden 1917, p. 123.
- voetnoot48)
- A.w., I, 1e st. (Amsterdam 1774), p. 424-428; zie voor deze kritiek ook verderop, p. 182 en 191.
- voetnoot49)
- Schutte, dl. II, nr. 1.
- voetnoot50)
- Alleen Kalff (dl. V, p. 490) noemt zijn liederen ‘hier en daar piëtistisch getint’.
- voetnoot51)
- Schutte, dl. III, nr. 21.
- voetnoot52)
- Schutte, dl. II, nr. 36.
- voetnoot53)
- Schutte, dl. I, nr. 3.
- voetnoot54)
- Ik had verwacht dat er, literair gesproken, meer affiniteit zou bestaan tussen Van Alphen en diens oom en naamgenoot, Ds. Hieronijmus van Alphen, auteur van Hondert Geestelyke Liederen, in Dichtmaat gebragt naar de sangvoysen van eenige der berymde Psalmen, Leeuwarden 1744 (ik ken enkel de 2e dr., Amsterdam 1748; aanwezig: U.B. Amsterdam). Ongetwijfeld heeft deze oom als geestelijk leidsman in menselijk opzicht veel voor Van Alphen betekend, maar diens kunstloze gerijmel - vol stoplappen en gewrongen zinswendingen, meer redenerend dan zingend - miste elke waarde als literair model. De dichters van de SM noemen hem dan ook niet in hun voorbericht.
- voetnoot55)
- Achtereenvolgens vertaling van Bitten, Das Gebet, Allgemeines Gebet, Morgengesang, Prüfung am Abend, Abendlied (‘Für alle Güte sei gepreist...’), Abendlied (‘Herr, der du mir das Leben...’), Danklied, Weihnachtslied (‘Auf, schicke dich...’), Weihnachtslied (‘Dies ist der Tag’), Am neuen Jahre en Passionslied - alle te vinden in Gellerts Geistliche Oden und Lieder van 1757. In 1774 verscheen hiervan een Nederlandse vertaling door Jan Everhard Grave. W.J. Noordhoek noemt in zijn diss. Gellert und Holland (Amsterdam 1928, S. 101) voor Van Alphens geestelijke poëzie G. ‘besonders das Vorbild’, hetgeen overigens onvoldoende wordt aangetoond. Noordhoek beschouwt ‘bequemlichkeitshalber’ (!) Van Alphen als enige auteur van de SM.
- voetnoot56)
- Volgens hem beantwoorden deze gedichten over het geheel genomen ‘aan de regels die wij voorhenen gezien hebben, dat de groote Gellert voor de Geestlijke Poëzij opgeeft’ (jrg. I, 1e st., p. 424). De anonieme kritikus is, naar ik vermoed, Ds. Ahasuerus van den Berg; cf. zijn brief aan Van Alphen, d.d. 5-1-1776, in archief-Hubrecht, waar hij spreekt over jrg. I van de Ned. Bibl., ‘toen ik in dat Maandwerk noch eenige directie had’.
- voetnoot57)
- Cf. Johannes Zahn, Die Melodien der deutschen evangelischen Kirchenlieder, 6 Bd., Gütersloh 1889-1893; herdr. Hildesheim 1963, V, nr. 8539 en I, nr. 1705. Mej. Drs. Marie Veldhuyzen, aan wie ik veel dank verschuldigd ben voor haar musicologische informatie, schreef mij over deze koraalmuziek: ‘ze komt bij ons zeer frequent als wijs-aanduiding voor voor geestelijke en stichtelijke liederen: reeds in 1630 bij Pers' Bellerophon en dan gestadig verder’. Ik trof de melodie bijv. aan in bovengenoemde bundel Hondert Geestelyke Liederen van Ds. Van Alphen.
- voetnoot58)
- Nederlands Volkslied Archief, nr. 28826 (Hs. 18e eeuw, nr. 713); zie onder bijlage II.
- voetnoot59)
- Aanwezig: K.B., sign. 2 M 13-14. Jan Karel Kleijn, geb. te Hamburg, verbleef van 1771-1788 te 's-Gravenhage (aldus H. Viotta, Lexicon der toonkunst, II, Amsterdam 1883, p. 344). D.F. Scheurleer noemt hem niet in zijn Het muziekleven te 's-Gravenhage in de tweede helft der 18e eeuw, 's-Gravenhage z.j. (1909). Van eventuele relaties met Van Alphen en/of Van de Kasteele is mij niets bekend.
- voetnoot60)
- Nepveu, p. 357.
- voetnoot61)
- Nepveu, p. 359-360.
- voetnoot62)
- Stigtelyke Digtstukjes van Mr. H. van Alphen, op muziek gebragt door F. Nieuwenhuysen, organist te Utrecht, Te Utrecht, Bij de Wed. Jan van Terveen en Zoon, en G. van den Brink, Jansz. 1788 (aanwezig: Toonkunstbibliotheek, sign. 206 H 51). Het citaat is ontleend aan het voorbericht.
- voetnoot63)
- R.A. Utrecht, archief-Van Boetzelaer, inv. nr. 283. Met Gobius kàn bedoeld zijn Mr. Joan Frederic G. (Utrecht, 30 juni 1739 - ald. 26 september 1807), maar hoogstwaarschijnlijk betreft het hier zijn halfbroer Ds. Adriaan Gobius, geb. te Utrecht op 10 november 1747 en ald. overl. 9 maart 1827; predikant te Leersum, waar hij 20 mei 1776 trouwde met Anna Roest. Zie de genealogie-Gobius (du Sart) in Nederland's Patriciaat, jrg. 39 (1953), p. 99-122; de twee genoemden resp. op p. 101 en 103.
- voetnoot64)
- Namelijk: De beste keus (= gez. 22), Wat moeten wij doen? (= gez. 27), De eenheid der geloovigen (= gez. 69) en De vrolijke reiziger (= gez. 261 uit de Vervolgbundel); voorts nog drie van de twaalf Gellert-vertalingen.
- voetnoot65)
- Gegevens van wisselende waarde zijn o.a. te vinden in: H.J. Koenen, De geestelyke liederen-poëzij in Nederland, z.p., z.j. (overgenomen uit De Olijftak. Godsdienstig tijdschrift, dl. IV, 1838, nr. 5-6); R. Bennink Janssonius, Geschiedenis van het kerkgezang by de Hervormden in Nederland2, Amsterdam 1863; J.W. Enschedé, Geschiedkundig overzicht van het Nederduitsch Hervormd Kerkgezang. Aanhangsel bij: H.H. Barger, Ons kerkboek, Groningen 1900 (2e dr. Rotterdam 1907); A.W. Bronsveld, Geestelijke liederen uit de 17e en 18e eeuw, in: Stemmen voor Waarheid en Vrede, jrg. 44 (1907), p. 641-657; 845-862; 967-990; 1129-1149; dezelfde: De Evangelische Gezangen, verzameld in de jaren 1803-1805, in gebruik bij de Nederlandsche Hervormde Kerk, Utrecht 1917; W.J. Kooiman, Luthers kerklied in de Nederlanden, 1943. Kostbare bibliografische informatie verschaft H. Roes in zijn reeks artikelen over Het oude lied in de negentiende eeuw, verschenen in het St. Gregorius-blad. Tijdschrift tot bevordering van kerkelijke toonkunst, jrg. 21-22 (1896-1897), ook separaat uitgegeven te Haarlem in 1897. Er bestaat echter bij mijn weten geen speciale studie over het geestelijk lied in Noord-Nederland gedurende de 18e eeuw.
- voetnoot66)
- Geb. 8 november 1696 te Vlissingen, overleden 30 augustus 1761 te Middelburg. Voor mij ligt een bundel Stichtelyke Gedichten, van Jonkvrouwe Jacoba Petronella Winckelman. Met eene Beschryving van haar Ed. godzalig leven en gelukzalig sterven. Tweede druk. Te Middelburg, By Hendrik Sas, 1766.
- voetnoot67)
- G. Knuvelder, Handboek tot de gesch. der Nederl. letterk.2, III, 's-Hertogenbosch 1959, p. 69.
- voetnoot68)
- Namelijk; I. kerstliederen; II. verdere liederen over Jezus' leven en lofliederen enz. op Jezus; III. Marialiederen; IV. heiligenliederen; V. liederen op de vier wtersten; VI. liederen van inkeer en zelfstrijd; VII. vermanende liederen; VIII. liederen van verschillende inhoud.
- voetnoot69)
- Ontwikkelingsgang2, VI, p. 34.
- voetnoot70)
- Th. Govaert, Het lied voor de Heer, in: Kultuurleven, jrg. 29 (1962), p. 748-760; citaat op p. 756. Vervolg in jrg. 30, p. 13-26.
- voetnoot71)
- R. Bennink Janssonius, Geschiedenis van het kerkgezang by de Hervormden in Nederland2, Amsterdam 1863, p. 257.
- voetnoot72)
- A.w., p. 426.
- voetnoot73)
- Sedert het Eerste Stukjen getiteld Wiegezang.
- voetnoot74)
- Cf. voor nr. 13 t/m 18: N.C. Kist, Neêrland's bededagen en biddagsbrieven, dl. II, Leiden 1849, p. 418-421.
- voetnoot75)
- De eerste zestien regels van dit gedicht zijn in 1796 door Van Alphen nogmaals afgedrukt in zijn Kleine Bijdragen tot Bevordering van Wetenschap en Deugd, thans onder de titel De Toekomst.