Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 83
(1967)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 192]
| |
Swedenborg in NederlandGa naar voetnoot*)Amsterdam heeft als magisch centrum bepaald een traditie! Er liepen hier in de achttiende eeuw heel wat vreemde figuren rond, dikwijls meer curieus dan belangrijk. Ook Zweden leverde zijn aandeel aan dit contingent van religieuze dwepers, wereldhervormers en wonderdokters: ‘De voormalige Zweedsche artillerie-officier de alchemist Anders Kempe, dokter in Hamburg en stadsphysicus te Buxtehude, liet in Amsterdam tusschen 1660 en 1680 zijne deels in het Zweedsch, deels in het Nederlandsch geschreven zonderlinge godsdienstige geschriften drukken. Zijn zoon de “wonderdokter” Johan Kempe hield ook eenigen tijd in Nederland verblijf. In Amsterdam gaf de uit Zweden verbannen Eva Margaretha Frölich hare tegen de Zweedsche geestelijkheid gerichte “deliria” uit. Daarheen nam in de 18de eeuw Erik Molin, de vervolgde aanhanger van den dwaalleeraar Dippel, zijne toevlucht; hij liet daar tusschen 1740 en 1750 zijne verweerschriften drukken en gaf godsdienstige geschriften, soms ook in Nederlandsche verzen, uit’Ga naar voetnoot1). Over de activiteiten van al deze lieden en over hun invloed op het geestelijk leven hier te lande zijn wij maar slecht ingelicht. Zoiets valt vooral te betreuren, wanneer onze onwetendheid een figuur van werkelijke importantie als Emanuel Swedenborg betreft. Hier hebben we iemand wiens betekenis voor buitenlandse auteurs (Goethe, Baudelaire, Balzac) vast staat. Het negentiende-eeuwse symbolisme beschouwt hem terecht als een van zijn erflaters. Zou er dan van deze imponerende figuur geen invloed op zijn onmiddellijke omgeving in Amsterdam en Den Haag zijn uitgegaan? J.C. Brandt Corstius heeft in een belangwekkend opstel over Letterkundige stromingen en -kritiek in Nederland tijdens de eerste levens- | |
[pagina 193]
| |
jaren van de MaatschappijGa naar voetnoot2) dan ook de onderstelling geopperd, dat Swedenborg gedurende de achttiende eeuw in Nederland, zij het min of meer ondergronds, een flinke aanhang zou hebben verworven. Een dergelijke invloed zou zich met name manifesteren in de hemelvizioenen en in de sympathetische natuurbeleving van preromantische auteurs als Elisabeth Maria Post, J.P. Kleyn, M. Nieuwenhuyzen, J.J. Vereul en anderen. ‘Er zijn - aldus Brandt Corstius - redenen te veronderstellen, dat hier een directer verband aanwezig is dan dat van deze Zweed met de Duitse piëtisten en Franse illuministen, waarvan ViatteGa naar voetnoot3) spreekt. Publiceerde Swedenborg niet een aantal van zijn belangrijkste werken onder eigen toezicht in Amsterdam? Verkeert hij daar niet, zoals ToksvigGa naar voetnoot4) meedeelt, in gezelschappen, waarvan de leden allen aan Jung-Stilling bekend zijn? In Amsterdam en in gezelschappen aldaar heeft hij zijn momenten van helderziendheid, van aanraking met geesten en engelen. In Amsterdamse protestantse kring wordt deze beminnelijke Zweed aanvaard (...). Zijn boek over de liefde in hemel en hel vindt in Nederland vele lezers’. Deze aantrekkelijke hypothese, die onder meer de ontwikkeling van de Nederlandse preromantiek een autochtoner karakter zou geven, is voor mij aanleiding geworden om een aantal verspreide gegevens over Swedenborg bijeen te zetten en aan te vullen, waarbij ik me in hoofdzaak bepaal tot de periode 1710-1800. Achtereenvolgens zullen zo aan de orde komen: I. Swedenborgs verblijf in Nederland; II. reacties hier op zijn persoon en leer; Swedenborgs invloed in Nederland. Het ontbreken van voorstudies op dit gebied belet mij om mijn onderwerp uitputtend te behandelen. Wat volgt is slechts een voorlopig overzicht. | |
I. Swedenborgs verblijf in NederlandSwedenborg heeft herhaaldelijk voor kortere of langere tijd in de | |
[pagina 194]
| |
Republiek vertoefd, en dat waarlijk niet omdat hij zo bijster ingenomen was met ons volk. Weliswaar vond hij het land zelf prachtig en prees hij de hier bestaande republikeinse staatsvorm, maar wat hem in de Hollander tegenstond was diens materialistische levenshouding, zijn winzucht. Hij vroeg zich af, ‘why it was that it has pleased our Lord to bless such an uncouth and avaricious people with such a splendid country’.Ga naar voetnoot5) Bij een bezoek aan Amsterdam, augustus 1736, noteerde hij in zijn reisjournaal: ‘Tota civitas nihil nisi lucrum spirabat’Ga naar voetnoot6) - de hele stad stinkt naar geld. Toch leerde Swedenborg ook de gunstiger kanten van de Hollandse samenleving kennen, zoals het op hoog peil staande (natuur-) wetenschappelijk onderwijs en de - relatief - grote vrijheid van drukpers. Die vormden ook precies de reden van zijn komst. Aanvankelijk, toen hij nog enkel een wetenschappelijke carrière najoeg, trokken hem hoofdzakelijk onze universitaire instellingen en hier woonachtige geleerden. Na zijn bekering in 1744, toen hij zich geheel aan zijn religieuze zending ging wijden, hield hij dikwijls in Amsterdam of Den Haag verblijf om daar zijn manuscripten persklaar te maken. Door zijn benoeming in 1716 tot assessor bij het mijnwezen te Stockholm werd Swedenborg enige jaren in zijn bewegingsvrijheid beperkt, maar sedert 1721 vroeg en verkreeg hij telkens verlof voor lange studiereizen door geheel Europa. Zijn voorname afkomst en beminnelijke omgangsvormen gaven hem toegang tot de aanzienlijkste kringen. Liefst echter zocht hij, gedreven door een onverzadigbare drang naar kennis, het gezelschap van astronomen, wiskunstenaars, mijningenieurs, natuurfilosofen of eenvoudige instrumentenmakers die hij de kunst kon afkijken. De religieuze problematiek speelt in deze periode van zijn leven een zeer ondergeschikte rol. Het is niet mogelijk precies aan te geven, wanneer Swedenborg binnen onze landsgrenzen is geweest en met wie hij allemaal omgang heeft | |
[pagina 195]
| |
gehad. Ik beperk me daarom tot een chronologische vermelding van die data waaromtrent voldoende zekerheid bestaat. Volgens een door R.L. Tafel gepubliceerd General Statement of Swedenborg's Travels from 1710 to 1734Ga naar voetnoot7) zou Swedenborg Nederland voor het eerst bezocht hebben kort na 1710. Eind september van genoemd jaar was hij per boot vanuit Zweden naar Engeland gevaren. In zijn reisjournaal lezen we nu: ‘1710. Profectus sum anno 1710 Gothoburgum, ut inde Londinium navi transveherer. (...) Londini et Oxonii moratus sum integrum circiter annum. Inde Hollandiam petii et praecipuas urbes visi. Ultrajecti diu versatus sum durante Congressu et huc confluentibus Legatis aulicis totius fere Europae’Ga naar voetnoot8). R.L. Tafel tekent hierbij aan: ‘By the Congress of Utrecht the Spanish ware of Succession was closed’Ga naar voetnoot9). Echter, de Utrechtse vredesonderhandelingen die een einde zouden maken aan de Spaanse Successie-oorlog begonnen pas op 29 januari 1712.Ga naar voetnoot10) We weten bovendien zeker, dat Swedenborg eind 1712 voor een verblijf van vijf maanden naar Nederland kwam en dat hij toen geruime tijd in Utrecht woondeGa naar voetnoot11). Vermoedelijk is deze reis dus dezelfde als die waarvan sprake is in bovengeciteerd reisjournaal. In elk geval maakte Swedenborg in 1712 kennis en sloot vriendschap met de Zweedse ambassadeur te 's-Gravenhage, baron Johan Palmqvist.Ga naar voetnoot12) Blijkens een brief van Swedenborg uit 1713 aan zijn zwager | |
[pagina 196]
| |
Ericus Benzelius discussieerden zij in Utrecht, ten huize van Palmqvist, dagelijks urenlang over algebraïsche kwestiesGa naar voetnoot13). Waarschijnlijk dateert uit deze periode ook Swedenborgs kennismaking met Joachim Friedrich Preis,Ga naar voetnoot14) op dat moment nog secretaris van Palmqvist maar later diens opvolger. Door bemiddeling van de Zweedse ambassadeur kreeg zijn jonge landgenoot toestemming om astronomische waarnemingen te verrichten aan het Leidse observatorium, waar hij zich tevens de techniek van het lenzen slijpen eigen maakteGa naar voetnoot15). Jammer genoeg heeft Swedenborg het niet nodig gevonden al zijn ontmoetingen te boekstaven. ‘Het zou te uitvoerig worden - schreef hij - om alle geleerde mannen op te sommen met wie ik tijdens deze reis kennis heb gemaakt, aangezien ik nimmer enige gelegenheid daartoe verzuimde, en ook nooit naliet om bibliotheken, verzamelingen en andere interessante dingen te bezoeken’Ga naar voetnoot16). Prof. G.A. Lindeboom acht het echter zeer waarschijnlijk, dat Swedenborg in 1713 te Leiden enkele colleges bij de befaamde Herman Boerhaave heeft gevolgdGa naar voetnoot17). Gedurende de periode waarin | |
[pagina 197]
| |
Swedenborg de Leidse Sterrewacht bezocht moet hebben, was er vreemd genoeg geen hoogleraar in de astronomie. Na het ontslag van Prof. Burch. de Volder in 1705 werd pas in 1717 weer een sterrekundige aangesteld, namelijk Willem Jacob 's-Gravesande. De zorg voor de instrumenten was evenwel toevertrouwd aan de instrumentenmaker Jan van Musschenbroek (een broer van de Utrechtse en naderhand Leidse hoogleraar Petrus van Musschenbroek). Van hem zal Swedenborg het vak geleerd hebben. Vanuit Leiden trok de onvermoeibare reiziger naar Parijs, met het vaste voornemen evenwel om komend jaar zijn waarnemingen aan het Leidse observatorium voort te zetten. Inderdaad keerde hij daartoe vroeg in de zomer van 1714 naar Nederland terug. Van zijn plan kwam echter niets terecht, aangezien zijn vader hem naar huis ontboodGa naar voetnoot18). Het zou tot 1721 duren vooraleer Swedenborg wederom naar Nederland kwam, nu om er te Amsterdam enkele natuurwetenschappelijke geschriften uit te gevenGa naar voetnoot19). Verder is ons aangaande dit verblijf niets bekend. Wèl beschikken we over reisnotities, door hem gemaakt op doortocht van Deventer via Voorthuizen, Amersfoort, Naarden, Amsterdam, Gouda, Rotterdam, Dordrecht, Willemstad en Bergen op Zoom naar Antwerpen - dat alles tussen 16 en 24 augustus 1736Ga naar voetnoot20). Zoals men ziet, lag Leiden buiten de route en het bericht dat Swedenborg in 1736 nog colleges bij Boerhaave gevolgd zou hebben, is dan ook | |
[pagina 198]
| |
beslist onjuist. Zelf gewaagt hij alleen van bezoeken in Amsterdam ‘at Messrs. Clissoet and Son, and at several others’Ga naar voetnoot21). In mei 1739 vestigde Swedenborg zich in AmsterdamGa naar voetnoot22) om er rustig te kunnen werken aan wat een van zijn fundamenteelste wetenschappelijke publicaties moest worden: de Oeconomia Regni Animalis. Hij voltooide het werk op 27 december van datzelfde jaar en bezorgde als gewoonlijk zelf de uitgave in juli 1740 bij François Changuion te AmsterdamGa naar voetnoot23). Omstreeks oktober verliet hij ons land weer, maar niet voor lang, want in augustus 1743 reisde hij andermaal via Leeuwarden naar AmsterdamGa naar voetnoot24). Hoofddoel was thans de uitgave van een vervolg op de Oeconomia, namelijk het Regnum Animale, anatomice, physice, et philosophice perlustratum, dat inderdaad in 1744 bij Adr. Blyvenburg te 's-Gravenhage verscheenGa naar voetnoot25). Het zou Swedenborgs laatste natuurwetenschappelijke boek zijn, want inmiddels hadden geheel andere zaken zijn aandacht gekregen. Swedenborgs verblijf hier in de jaren 1743-1744 is voor hem van bijzondere betekenis geweest, omdat juist toen de grote ommekeer in zijn leven plaatsvond. Recente studies over zijn leven en werk leggen sterk de nadruk op de innerlijke continuïteit tussen zijn natuurwetenschappelijke en zijn mystieke periode. Niettemin is er toch duidelijk sprake van een bekering. Nadat hij al sedert de herfst van 1736 in een toestand van religieuze onrust had verkeerd, die zich onder meer manifesteerde in allerlei droomgezichten, beleefde Swedenborg in de nacht van 6 op 7 april 1744 - hij logeerde toen te Delft - zijn grote Christus-visioen dat algemeen als het keerpunt in zijn ontwikkeling geldtGa naar voetnoot26). Begin mei 1744 stak hij vanuit Holland over naar Engeland, | |
[pagina 199]
| |
waar hij in Londen - het is dan inmiddels april 1745 geworden - zijn beroepingsvisioen krijgt, dat het profetisch besef in hem opwekt. Hij trok nu weldra de konsekwenties uit zijn innerlijke ommekeer, die hem de ontoereikendheid van een zuiver rationele, empirische benadering van de levensverschijnselen had doen beseffen. Op 17 juni 1747 legde hij zijn werk bij het mijnwezen in Stockholm neer. Onmiddellijk hierna ging hij weer naar AmsterdamGa naar voetnoot27); bleef daar tot eind september 1748, toen hij naar Londen reisde, om precies een jaar later opnieuw naar Holland te komen. Waren zijn bezoeken aan Nederland vóór zijn bekering van incidentele aard, nadien kwam hij met een zekere regelmaat terug naar de plaats waar zijn leven zulk een ingrijpende wijziging had ondergaan. Zo vinden we hem in 1762 en 1763 weer in AmsterdamGa naar voetnoot28), een ware stortvloed van theologische tractaten achter zich latendGa naar voetnoot29), welk bezoek hij met hetzelfde resultaat herhaalde in 1766, toen hij aldaar zijn Apocalypsis RevelataGa naar voetnoot30) uitgaf, en in 1768Ga naar voetnoot31). Over geen van zijn verblijven in Nederland zijn we zo goed geïnformeerd als over dat laatste, dank zij de autobiografieGa naar voetnoot32) van Johann Christian Cuno, een te Amsterdam woonachtig koopman van Duitse | |
[pagina 200]
| |
afkomstGa naar voetnoot33). Cuno's levensverhaal biedt stof te over voor een historische roman! Hij werd geboren op 3 april 1708 te Berlijn als jongste van de dertien kinderen van de passementwerker Nathan Cuno en diens vrouw Maria Louise Balke. Zijn ouders zonden hem naar het gymnasium ‘Zum grauen Kloster’ in zijn geboorteplaats, maar zijn fors postuur werd hem noodlottig: de Pruisische koning dwong hem op 25 maart 1724 een soldatenpak aan te trekken. In 1733 werd hij er als ‘Werbeoffizier’ op uitgestuurd om anderen te ronselen. Nu zwierf hij door Duitsland, Oostenrijk en Italië, waar hij in 1739 deserteerde en te voet naar Amsterdam trok. Hij wist daar een rijke koopmansdochter, Elsje Warsing (overleden maart 1761), te trouwen en zijn fortuin scheen gemaakt. Cuno bezat in Amsterdam een wijnhandel en trad op als commissionair. Maar de zaken gingen achteruit. Hoe het hem na 1770 verging, is onbekend. Hij stierf vermoedelijk in 1783. Cuno was een veelzijdig ontwikkeld man. Geen muziekcollegie waar hij ontbrak. Ook publiceerde hij proza en poëzie, al dan niet in vertaling. Ik noem slechts zijn Kreuztriumph oder besungener Sieg des gekreuzigten Ueberwinders und Erlösers Jesu Christi; mit einiger Freiheit gefolget nach dem holländischen von J. Vollenhove (Amsterdam 1748); zijn Geistliche Lieder (Hamburg 1758-1764, in 4 delen) en zijn Nederlandse vertaling van P. Metastasio's Isacco, figura del redentore (Amsterdam 1765). Cuno ontmoette Swedenborg voor het eerst op 4 november 1768 in de boekwinkel van François Changuion. De Zweed logeerde toen bij eenvoudige burgerlieden in de Kalverstraat. Hij leefde tamelijk teruggetrokken, al gedroeg hij zich geenszins als een misantroop. Hij at vaak bij zijn bankier Henry Hope (1730-1814)Ga naar voetnoot34), firmant van het beroemde bankiershuis Hope & Co. op de Keizersgracht, of bij zijn landge- | |
[pagina 201]
| |
noten Antony GrillGa naar voetnoot35) en Joachim WretmanGa naar voetnoot36), met welke laatste hij het vertrouwelijkst omging. De kennismaking met Cuno verliep erg vlot. Op 16 november 1768 nodigde de Berlijnse Amsterdammer al Swedenborg bij zich thuis ten eten. Hun omgang bleef niet onopgemerkt. Ook zonder het er op aan te leggen trok de merkwaardige Zweed in het Amsterdam van zijn dagen, dat toch waarlijk wel zonderlinge gasten gewend was, zoveel aandacht, dat velen via Cuno gelegenheid zochten om met Swedenborg in contact te komen. Op hun aandringen nam Cuno op een keer Swedenborg mee naar het huis van zijn vriend Nicolaas KonauwGa naar voetnoot37). Ik kan niet beter doen dan hem zelf deze samenkomst laten beschrijven: ‘Der alte Herr [81 jaar oud!] war gleich willig und bereit. Herr Konauw liess uns in seiner Kutsche abholen. Bei Madame trafen wir unter andern Gästen die beiden Jungfern HoogGa naar voetnoot38), die sehr vornehm erzogen, ja über die gewöhnliche Sphäre des Frauenzimmers hinaus, in höhere, besonders philosophische Wissenschaften eingeführt worden sind. Des Herrn Swedenborg Benehmen war ungemein artig und galant. (...). Wenn er zu Gast ging war er ganz propre und wohlanständig in schwarzem Sammt gekleidet; sonst ging er gemeinlich in einem braunen Rock und schwarzen | |
[pagina 202]
| |
Unterkleide. Mehr als zweierlei Kleider habe ich ihm auch nie angesehen. Cuno raakt niet uitgepraat over Swedenborgs kinderlijke onbevangenheid, waarmee hij keer op keer allerlei spotters de mond snoert: ‘Ich habe mit Verwundering oft als etwas Besonderes angemerket, da ich ihn nachgehends in ziemlich grossen Gesellschaften mitbrachte, worunter Spötter sich mit eingeschlichen hatten, die mit dem Vorsatze gekommen waren, den alten Mann für einen Narren zu halten, die aber auch alsdann, wenn er eben so wenig zurückhaltend - wie ein offenherziges Kind, die wunderlichsten Dinge aus der Geisterwelt ohne Mistrauen erzählte, ihr Lachen und vorsätzliche Spottlust auf einmal vergassen und mit offenem Munde nach ihm horchten’Ga naar voetnoot40). Ook bij zijn bezoek aan de Konauws gaf Swedenborg zich zonder enige reserve, zodat Cuno in zijn gedenkschriften noteerde: ‘Es ist unglaublich, was die Damen nicht für eine Menge Fragen an ihn taten und die beantwortete er alle’Ga naar voetnoot41). Hoewel hij zelf, zoals we verderop nog zien zullen, uitermate kritisch stond tegenover Swedenborgs denkbeelden, kwam ook Cuno onwillekeurig in de ban van diens persoonlijkheid. En hij was zeker niet de enige! Toen hij eens zijn vriend Johan Lublink den JongenGa naar voetnoot42) aan Swedenborg voorstelde, werd deze | |
[pagina 203]
| |
zo geïmponeerd door wat hij uit diens mond opving, dat hij alles onmiddellijk ging vertellen in de boekhandel van Pieter Meijer op de Vijgendam, waar juist talrijke beursbezoekers verzameld warenGa naar voetnoot43). Ook Arnout VosmaerGa naar voetnoot44), sedert 1770 directeur van het Natuurhistorisch Kabinet van stadhouder Willem de Vijfde in Den Haag, voelde zich tot Swedenborg aangetrokken en knoopte vriendschappelijke betrekkingen met hem aan. Lang heeft Cuno zich niet over het gezelschap van Swedenborg kunnen verheugen, want op 24 april 1769 vertrok deze naar ParijsGa naar voetnoot45). Nog enkele malen zagen zij elkaar terug, o.a. op 10 september 1770 in de Amsterdamse BeursGa naar voetnoot46). Het is mij onbekend, hoe lang Swedenborg toen in ons land gebleven is. Waarschijnlijk tot het volgend jaar, want hij kwam hier om een van zijn belangrijkste werken te laten drukken, namelijk Vera Christiana Religio (Amsterdam, juni 1771). Op 18 juni 1771 verzond hij in elk geval een brief uit AmsterdamGa naar voetnoot47) en op 29 augustus dineerde hij nog te 's-Gravenhage met Arnout VosmaerGa naar voetnoot48). Het zou zijn laatste oponthoud in de Republiek zijn, want op 29 maart 1772 stierf Swedenborg te Londen in de ouderdom van 84 jaar. | |
[pagina 204]
| |
Uit het bovenstaande blijkt, dat Swedenborg alles bijeengenomen minstens twaalf keer in Nederland is geweest. Het langst achtereen woonde hij hier in de periode 1743-1744; het vaakst kwam hij in de jaren 1762-1771. Belangrijker dan deze frekwentie is natuurlijk de aard van de door hem gelegde contacten. Welnu, niets wijst op veelvuldige of intieme omgang met Nederlanders. Ondanks talrijke bezoeken aan ons land bewoog Swedenborg zich bij voorkeur temidden van vreemdelingen, als hij zelf: Wretman, Hope, Cuno - elders vonden we nog als zijn vrienden genoemd de Franse gezant in Den Haag, D'AbricourtGa naar voetnoot49) en uit diezelfde stad de baron De BreteuilGa naar voetnoot50). Voor zover Swedenborgs contacten met Nederlanders niet louter in de zakelijke sfeer lagen, betrof het een excentriekeling als Arnout Vosmaer. Een tweede conclusie die thans reeds te trekken valt: Swedenborgs kennissen zoeke men hoofdzakelijk in de deftige wereld van diplomaten, hoge officieren, geleerden en zakenlieden. Hij schuwde, naar het schijnt, de omgang met predikanten zoals hij trouwens in het algemeen ook grote gezelschappen meed. | |
II. Reacties hier op zijn persoon en leer; Swedenborgs invloed in NederlandDe grote Swedenborg-kenner Ernst Benz signaleert ergens het opmerkelijke feit, dat de profeet Swedenborg nooit pogingen heeft aangewend om zich op te werpen als leider van een religieuze volksbeweging, zelfs niet in Engeland en Nederland, ‘wo sich zahlreiche Anhänger um ihn scharten und wo zu dieser Zeit das Sektentum sich bereits das Recht öffentlicher Duldung erkämpft hätte’Ga naar voetnoot51) Ofschoon Benz het bewijs voor die grote aanhang, althans wat Nederland betreft, schuldig blijft, attendeert hij ons inderdaad op iets unieks: ‘ein Seher | |
[pagina 205]
| |
und Prophet, der im höchsten Mass von seinem religiösen Sendungsbewusstsein durchdrungen ist, der sich aber darauf beschränkt, seine Offenbarungen der Öffentlichkeit lediglich durch den Druck vorzulegen und der die Predigt und das gesprochene Wort als das wirkungsvollste Instrument der Mitteilung und Werbung verschmäht!’Ga naar voetnoot52) Benz verklaart deze eigenaardige gedragslijn uit Swedenborgs onvoorwaardelijk geloof als man van de Verlichting in een automatische zegepraal van de waarheid, wanneer die maar eenmaal zwart op wit te lezen stond. Daarom publiceerde hij zijn theologische beschouwingen uitsluitend in het Latijn, de taal der geleerden, en zonder vermelding van zijn naam op het titelblad. Daarom ook stuurde hij telkens weer presentexemplaren toe aan hoogleraren en predikanten. Als dat niet hielp! Maar nimmer wendde hij zich rechtstreeks tot de massa. Onder deze omstandigheden kon natuurlijk van een snelle doorwerking van Swedenborgs denkbeelden in brede kring - voor zover zij door hun aard niet reeds afschrikten - geen sprake zijn. Wie bijv. de moeite neemt om alle jaargangen van de maandelijkse Boekzaal der Geleerde Waerelt over de periode 1765-1800 door te zien, zal daar nergens maar de naam Swedenborg aantreffen. Evenmin vermeldt hem een belangrijk theologisch tijdschrift als de Nederlandsche Bibliotheek (1774-1787). Zoiets wijst toch niet op grote bekendheid, al konden onze landgenoten hun kennis omtrent Swedenborg natuurlijk ontlenen aan vreemdtalige bronnen. Men las hier veel Franse, Duitse en Engelse bladen. Maar laten we de reacties op Swedenborg in Nederland successievelijk nagaan. Alleen op deze wijze is het mogelijk om een wat nauwkeuriger indruk te krijgen van zijn invloed hier te lande. Illustratief is reeds de houding van Johann Christian Cuno. Hier hebben we nu iemand die Swedenborg persoonlijk leerde kennen en die zich ontegenzeggelijk tot hem aangetrokken voelde. Daaraan laten zijn memoires niet de minste twijfel bestaan! Anders wordt het echter, wanneer hij Swedenborgs opvattingen bespreekt en zijn verslag telkens onderbreekt met uitroepen van verbazing of ergernis. Enkele voorbeelden mogen hier volstaan. | |
[pagina 206]
| |
Naar aanleiding van de Apocalypsis revelata uit 1766Ga naar voetnoot53) verwondert Cuno zich erover, ‘dass alle Theologanten von alle Sorten dazu stillschweigen und diesen Mann nur so alles in den Tag hinein schreiben lassen, was er immer selbst will’Ga naar voetnoot54). Immers ‘auch die Protestanten werden von ihm eben so wenig [als Rome] verschonet’. Elders noteren we volgende uitval: ‘Mag er [Sw.] sich doch für einen ausserordentlichen und ganz neuen Lehrer ausgeben, wenn er nur nichts lehret, was alten Wahrheiten widerspricht, und das thut er zu meinem grossen Leidwesen nur gar zu oft’Ga naar voetnoot55). En even verderop, wanneer De Coelo et ejus Mirabilibus et de Inferno uit 1758 ter sprake komt: ‘Man muss darüber erstaunen, wie unbegreiflich dreist dieser Mann über dieses Stück [namelijk dat alle engelen en duivels voorheen mensen zijn geweest] in den Tag hineinschreibet, und noch mehr, dass dergleichen öffentliche Schriften schon so manche Jahre in der Welt gewesen sind, ohne dass sich ein einziger Gottgelehrter daran gekehrt hat’.Ga naar voetnoot56). Nu de beroepsapologeten verstek lieten gaan, probeert Cuno zelf maar Swedenborg te weerleggen. Eerst mondeling: ‘Aber mit ihm zu disputieren, wäre eben so viel, als sich mit einem kleinen Kinde in einen Wortstreit einlassen. Er blieb immer einfältig, oder vielmehr eigensinnig dabei’Ga naar voetnoot57). Vervolgens ook schriftelijk in zijn memoires, waarbij hij erop wijst dat Swedenborg al zijn openbaringen aan de engelen, nooit rechtstreeks aan God ontleent, hoewel de Heer toch vaak met hem gesproken zou hebben. Tenslotte roept Cuno vertwijfeld uit: ‘Der arme Mann jammert mich. Er erzählet Tauben seine Fabeln, so lange er keine andern Zeugen hat als sich selbst’Ga naar voetnoot58). In 1769 publiceerde Swedenborg tegen de uitdrukkelijke waarschu- | |
[pagina 207]
| |
wing van Cuno in te Amsterdam zijn Summaria Expositio Doctrinae Novae Ecclesiae, quae per Novam Hierosolymam in Apocalypsi intelligitur. De auteur zond het werk aan alle priesters en predikanten in Nederland alsook aan alle universiteitenGa naar voetnoot59), maar niemand die erop reageerde. Alleen de geschrokken Cuno stelde een verweerbrief op in het Latijn en verspreidde hem onder zijn kennissen. In deze brief distantieerde hij zich duidelijk van Swedenborgs leer om zich van elke verdachtmaking op het punt van religie te vrijwaren. Wèl verdedigde Cuno ook thans de persoonlijke integriteit van de Zweedse geestenziener. Men ziet: er is geen reden om Cuno voor te stellen als een van de eerste Swedenborgianen in Nederland, ook al vond hij soms wel enig goeds in diens geschriften - met name in het tractaat van het witte paard uit het boek der OpenbaringGa naar voetnoot60) - zodat hij ergens zelfs neerschreef: ‘sunt bona mixta mali’Ga naar voetnoot61). Waardering voor de persoon naast skepsis ten aanzien van zijn leer spreekt ook uit de eerste mij bekende Nederlandse recensie van enig theologisch geschrift van Swedenborg. In de Nieuwe Vaderlandsche Letteroefeningen van 1769 beoordeelde een, als gewoonlijk anonieme, kritikus de Delitiae Sapientiae de Amore Conjugiali; post quas sequuntur Voluptates Insaniae de Amore Scortatorio (Amstelodami 1768). Het enige dat, volgens de recensent, mogelijk de grote aftrek zou verhinderen ‘is de ongeloovigheid der menschen in onze dagen: zommigen zullen zich nauwlyks konnen verbeelden, dat men den Schryver letterlyk moet verstaen, en denken dat hy allegorizeert; anderen zullen hem zeer ligt aenzien voor een mensch van een slecht character; en die 'er wat gunstiger over oordeelen, zullen hem veel al onder den eersten rang der | |
[pagina 208]
| |
Dweperen rekenen; 't is ten minsten zeer hoog waerschynlyk, dat hy by geen of weinig menschen van enig oordeel ingang zal vinden’Ga naar voetnoot62). Persoonlijk beschouwde hij Swedenborg niet als iemand ‘van een slecht zedelyk character’; evenmin als een man ‘wiens Geest geheel verbysterd is’. Toch valt zijn eindoordeel volstrekt negatief uit: ‘Maer als we 't oog vestigen op zyne Gezichten en Openbaringen, en daer op steunende redeneringen, dan ontmoeten ons zo veel zaken, die niet alleen tegen alle waerschynlykheid zijn, maer ook lynrecht stryden met de leeringen van Gods Woord; dat we, wat de Schryver ook moge betuigen, niet konnen nalaten dezelven aen te merken, als de uitwerkzels ener sterke Verbeeldinge; 't welk ons de ernstige lezinge van dit Geschrift den meesten Lezeren doet afraden, voor zo ver het dienen kan ter voedinge van schandelyke en schadelyke Dweperyen’Ga naar voetnoot63). Voor ons doel is nog de volgende opmerking aan het slot van deze recensie van belang: ‘Eene volkomen verzameling dezer Schriften [van Sw.] was der bewaringe waerdig, om der zeldzaemheids wille; doch men zal veel al tegen den prys aenzien; het Stuk, dat wy hier onder handen gehad hebben, kost alleen ƒ 2: 10’Ga naar voetnoot64). Blijkbaar was het werk van Swedenborg hier, althans in 1769, nog zo goed als onbekend. Intussen was er met deze recensie toch wel zoiets als belangstelling of liever nieuwsgierigheid opgewekt, zodat de Letter-Oefeningen zich het jaar daarop reeds gedrongen voelde om enige Levensbyzonderheden van den Baron Emanuel Swedenborg mede te delenGa naar voetnoot65). Het blad ontleende zijn kennis aan een Engelse vertaling van Swedenborg door Thomas Hartley uit 1769. De eigen opinie van het Nederlandse tijdschrift heeft nog geen wijziging ondergaan. Dat Swedenborg een deugdzaam mens is, heet ‘genoegzaam overeenkomstig, met het geene ons deswegens gemeld is, door dezulken, die alhier in Amsterdam eenige verkeering met hem gehad hebben’Ga naar voetnoot66). De vrijzinnig georiënteerde Letter-Oefeningen vertolkt echter wel de toenmalige communis | |
[pagina 209]
| |
opinio, wanneer het blad na deze voorzichtige sympathiebetuiging Swedenborg bestempelt ‘als een welmeenend Man van Oefening [studie], die ongelukkig tot Dweepery is overgeslagen’. Het duurde bijna tien jaar, alvorens een wat positiever geluid over Swedenborg in Nederland te beluisteren viel. Dat gebeurde in het spectatoriale weekblad MonitorGa naar voetnoot67), nr. 11 van 16 juni 1780 vermoedelijk geredigeerd door de medicus Petrus van WoenselGa naar voetnoot68) en/of door de theoloog Paulus van HemertGa naar voetnoot69). Laatstgenoemde zal, wanneer mijn vermoeden juist is, het met V.H. ondertekende Bericht wegens den vermaarden Schwedenborg (p. 86-88) hebben opgesteld. Dit stukje begint aldus: ‘De beruchte Schwedenborg (...) is by ons alleen bekend als een geesten-ziender en spreeker. Men beschouwt hem als een Dweper en Weetniet. 't Volgende verhaal zal de ongegrondheid van dit oordeel, ten minste in 't laatste opzicht, doen zien.’ De hierna geboden levensschets is minder van belang om de meegedeelde feiten dan wel om de respectvolle toon. Zelfs maakt in de tachtiger jaren, althans bij een enkeling, de kritische reserve plaats voor geestdrift. Dat geldt met name voor Rijklof Michaël van GoensGa naar voetnoot70) (of Cuninghame, zoals hij zich naar zijn | |
[pagina 210]
| |
Engelse moeder graag noemde), die in 1785 plotseling met ijver Swedenborg ging lezen. Van Goens heeft de weg die hem tot de Zweedse mysticus voerde, beschreven in een voor eigen gebruik opgesteld memorandum, dat met allerlei andere notities van zijn hand over Swedenborg in de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage berustGa naar voetnoot71). Voor een juist begrip is het goed te weten, dat Van Goens in 1785 een ernstige crisis doormaakte, lichamelijk zowel als mentaal. Met zijn achtendertig jaren voelde de eens zo bewonderde Utrechtse hoogleraar zich al een oud man, nu hij eerst zijn wetenschappelijke en daarna zijn politieke activiteiten had moeten staken, onmogelijk geworden zelfs voor zijn medestanders. Vereenzaamd en zonder uitzicht op een gunstige wending van zaken, sleet hij thans zijn dagen in Den Haag. In deze periode viel de kennismaking met Swedenborg: ‘I had formerly seen something of B[aron] Swedenborg's works when he was himself in this country, but then disliked them, particularly after a superficial perusal of a work of his, published in the year 1768 under the title of Delitiae Sapientiae de Amore Conjugiali &c. When some time ago they were again recommended to me, in the strongest manner, by a very worthy & sensible Man, Mr. P.Ga naar voetnoot72), secretary to the British Embassy, who did not hesitate to confess, he look'd upon Baron S. in the very light, in which that notable Man had announc'd himself to the world.’ | |
[pagina 211]
| |
motives, had wish'd to obtrude those fancies upon the world. Adding however, that I had no objection against giving a second & fair perusal to those of B.S. works, as Mr. P. might think would be most proper to let me into his system, & give me a religh for it.’ Overeenkomstig zijn verzoek zond P. aan Van Goens een Engelse vertaling van Swedenborgs boek Over de Hemel en over de HelGa naar voetnoot73). De talrijke briefjes met citaten en aantekeningen in de Van Goens-collectie bewijzen, hoe grondig Cuninghame dit werk gelezen heeft. En het bleef niet bij dit ene boek, want P. verschafte hem telkens nieuwe Swedenborgiana. Typerend voor de bijna angstvallige nauwgezetheid waarmee Van Goens zich aan de lectuur zette, zijn de vijf door hem op schrift gestelde ‘resolutions’, volgens welke hij geheel open wilde staan voor elke waarheid, ‘however new & strange it might seem at the first aspect’, terwijl hij anderzijds besloot ‘not to be misled by a false appearance of Truth, however pleasing & alluring it might seem to be.’ De Schrift zal zijn voornaamste toetssteen zijn. Dan begint Van Goens De Coelo et Inferno te lezen en al spoedig is zijn nieuwsgierigheid gewekt: ‘I began with smiling at it, but very soon was led to say at every paragraph it's very odd! & soon after, it's very curious! till at last I could not help to grow more & more serious, & exclaim, as I went on, this is very interesting! - exceeding interesting indeed! - How could the Man come at all this!’ Wanneer hij Swedenborgs Clavis Hieroglyphica, handelend over de correspondentie, onder ogen krijgt, verandert de verwondering opeens in enthousiasme: ‘I had not meddled with metaphysicks these sixteen years, & indeed almost renounc'd that study. However the very first Aphorism was sufficient to put me in the strain again, & I read on with that cool & dry satisfaction, which such sort of propositions are wont to cause, till I was struck on a sudden by the XIth. paragraph. | |
[pagina 212]
| |
Indeed a precious one it is! It affected me, not so much as a Truth, but as a sentiment. And I could have wept for joy, to see a Man reduce from a series of dry principles, such a warm, sweet thought as this, that a mutual harmony of Souls ought to be founded on a principle of Love in the Deity itself, because he suppose there can be no Harmony of Natural Beings in general without a principle of Harmony of a superior rank; in the same manner as social harmony must be founded in & derive from a Love or Taste for whatever is honest, righteous &c. Well, says I, dear Man, whatever truth there may be in the whole complex of thy System, purely thou art a precious Soul, & thy views & ends are pure & warm as the Light of Heaven!’ Van Goens maakte Mr. P. onmiddellijk deelgenoot van zijn geestdrift: ‘I told him, I believed exceedingly these writings, particularly on account of their being so congenial to my present situation & disposition of Mind, as deriving from my particular circumstances, & look'd upon them, as containing more food & nourishment for the Soul, more spirit & life, as I had met with in any other books, except Scripture.’ Niettemin voegde hij eraan toe, dat hij met betrekking tot Swedenborgs ‘main System (...) was far from agreeing entirely with it as yet, or become a convert to it.’ Juist op een essentieel punt had hij in diens beschouwingen iets gemist, namelijk de vermelding van Jesus Christus als onze Heiland en Borg. Maar ondanks dit voorbehoud, wat een verschil toch met Cuno's houding tegenover Swedenborg: daar een mengsel van skepsis en welwillendheid; hier een besef van geestverwantschap. Terwijl Cuno als redelijk christen zich telkens ergerde aan verschillende tegenstrijdigheden in Swedenborgs geschriften, toont Van Goens zich een representant van de christelijke preromantiek, wanneer hij ergens bekent: ‘I do not hesitate to say, I like contradictions in Religion & religious mattersGa naar voetnoot74). Hij beroept zich op de uitspraak van Tertullianus: “Credo Trinitatem, quia incredibilis est”. Moeten ook kinderen niet dikwijls tegenstrijdigheden vaststellen in het gedrag van hun ouders? Toch zullen zij, als ze verstandig zijn, naar hen luisteren. Welnu, “it is the same case with Swedenborg's | |
[pagina 213]
| |
writings & tenets. He never cares about contradiction but boldly puts them down”. Swedenborg heeft diepe indruk op Van Goens gemaakt. Hij voelde zich beangstigd en tegelijk gefascineerd. Dat bewijst ten overvloede een brief uit zijn nalatenschap, gedateerd: 21 maart 1785, 's nachts half vier, die zijn impressies weergeeeft na het lezen van De Coelo et Inferno: “I never in my life heard or imagined anything like. I do not conceive, how human imagination can reach so far”. “I should almost be apt to say: Either this is Divine & Superior Revelation & Truth, or - quite the reverse - a master-piece of delusion, from the most artful superior being in deceit. When I think, how all my best thoughts & ideas vanish & dwindle into nothing before it, I should be apt to pray unto God, as under the greatest temptation. And yet almost every individual part of what I have read, has a direct tendency to confirm whatever was ever good in my thoughts. Great God of Heaven, kind & merciful Saviour, enorme Spirit, do thou illuminate my mind by thy Grace! I adept Thee in the anguish of my Soul. Do not suffer me to be led into temptation. Either dispel my fears & confirm me in the Truth, or render me fully sensible of the deceit! I am either lost, or infinitely the better, for this immense increase of knowledge.” Het scheen dat zijn gebed verhoord werd. Een van de weinigen met wie Van Goens in Den Haag nog omgang had, was de al eerder genoemde Arnout Vosmaer. Deze nu stelde 12 januari 1786 een Bericht wegens Zwedenburg voor den Heere van Goens opGa naar voetnoot75), waarin te lezen stond: “Dat den Heer van Zwedenb: weinige úúren voor zijn overlyden, van zijne dwaling (omtrend zijne geestelijke ommegang met de Geesten) was terúg gekomen, en beleeden had, dat alle zijne voorgevens dat aangaanden chemericq geweest waaren.” Vosmaer baseerde zich op mondelinge informaties te London via Baron van Lingen en Prof. Petrus Camper. Men kan zich gemakkelijk voorstellen welk een indruk dit - later onjuist gebleken - verhaal op Van Goens gemaakt moet hebben! Hij voelde zich eens te meer ontgoocheld. Op 7 juni 1786 | |
[pagina 214]
| |
vertrok hij “meer dood dan levend” naar Zwitserland, om nooit meer in Holland terug te komenGa naar voetnoot76). Van Goens is niet de enige hier te lande die zich in de tachtiger jaren met Swedenborg bezighield. Een andere indicatie vormt de publicatie van het Antwoord van een Vriend op zyn Brief, benevens een Uittrekzeltje, voor de eerstemaal uit 't Latijn in 't HollandschGa naar voetnoot77). De vertaler is niet bekend, maar het geschriftje werd gedrukt “op kosten van James GlenGa naar voetnoot78), Dienaar der Nieuwe Kerk. Amsterdam den 13 Juny 1787”. Een jaar later verscheen dan voor het eerst iets van Swedenborg in Nederlandse vertaling, zij het anoniem, namelijk de verhandeling Van de Betrekking tusschen het Geestelyke en het Stoffelyke; of de Gemeenschap tusschen de Ziel en het LichhaamGa naar voetnoot79), waaraan nog was toegevoegd: een uitvoerig voorwerk, een “Brief van den Baron Emanuel | |
[pagina 215]
| |
van Swedenborg aan eenen Vriend” (= Thomas Hartley) en het eerste stuk van het tractaatje Over het Witte Paard waarvan in de Openbaaringe is gesprooken. Als vertaler wordt wel genoemd William GommGa naar voetnoot80), secretaris van de Britse ambassade in Den Haag. Het gebrekkige Nederlands uit het voorbericht schijnt inderdaad op een buitenlander te wijzen. Hiermee lijkt weer in strijd het slot van ditzelfde voorbericht, waar de vertaler belooft om bij gunstige ontvangst van dit eerste werkstuk “nog eene andere Verhandeling onzes waardigen Schryvers, in onze Moedertaale over te brengen” (cursivering van mij). Hoe weinigzeggend het korte voorbericht van de Nederlandse vertaler ook is, één passage eruit verdient onze bijzondere aandacht. Sprekend over de groeiende aanhang van Swedenborg, vertelt de schrijver hoe “seedert circa, of ruim drie Jaaren, reeds te Londen eene Societeit onder den naam van Theosophische, zy opgericht, waar van den Schryver deezer doorwrochte Verhandeling [Sw.], de Eerste Insteller is: welke Societeit meede in Frankrijk en zonderling in Parys, onder den naam van Martinites, zich heeft tot stand gebracht en zeer talryk is geworden”Ga naar voetnoot81). Mij dunkt, wanneer in 1788 ook in Nederland een georganiseerde aanhang van betekenis had bestaan, dan zou de vertaler dit er zeker bij hebben verteld. Zijn zwijgen juist op dit punt is betekenisvol. Opnieuw gaven de Vaderlandsche Letter-Oefeningen blijk van hun belangstelling door een, zij het afwijzende, recensie van deze eerste | |
[pagina 216]
| |
Nederlandse vertalingGa naar voetnoot82). De boekbespreker gaf ronduit toe er niets van begrepen te hebben: “Men moet zich in de daed verwonderen over den Heer van Swedenborg, die by allen, welken enige verkering met hem gehad hebben, bekend staet voor een Man van een goed zedelyk character, by uitstek bekwaem, in meer dan één tak van Wetenschap, en die, des niettegenstaende, den hoogsten trap van dweepery heeft kunnen bestygen. Dan nog meer is het, althans by ons, te verwonderen, dat hy nog zo veel aenhang verkregen heeft, het welk, inzonderheid na zynen dood (...) grootlyks is toegenomen.” De nu volgende passage die deze invloed nader wil toelichten, stemt vrijwel letterlijk overeen met de hierboven geciteerde regels uit het voorbericht van de Nederlandse vertaler. Kennelijk wist ook onze recensent nog niets van een Nieuwe Kerk in Nederland. Eerst in de negentiger jaren constateren we een snel toenemende interesse voor de persoon en het werk van Swedenborg in Nederland. Die belangstelling beperkt zich overigens niet tot hem alleen of zelfs maar in de eerste plaats. Terwijl in 1769 een recensent van de Nieuwe Vaderlandsche Letteroefeningen nog schrijven moest, dat het enige wat Swedenborgs populariteit in de weg stond, “de ongeloovigheid der menschen in onze dagen (was)”Ga naar voetnoot83), klaagt in 1790 een predikant, dat zijn tijdgenoten thans gewillig het oor lenen aan de influisteringen van allerlei dwepers: “dat menschdom, het welk in deze zelfde eeuw, nog maar weinige jaaren geleden, byna niets geloofde, dat menschdom schynt thans geschikt te wezen, om alles te gelooven. Men ontrust het door eene gewaande of waare proselytenmaakery en uitbreiding van den Roomschen Godsdienst, en een in het geheim werkend Jesuitismus. - Een Mesmer pryst het dierlyk magnetismus aan, en hy krygt eene menigte aanhangers, die door het zelve wonderen meenen uit te voeren. - Een Grossing maakt een ontwerp van een Roozen-orde, bedriegt ligtgeloovige vrouwen, en schryft een journaal voor Dames, het welk men, denkelyk onbewust van de omstandigheden en bedriegeryen van den Schryver, in onze taal mede gedeeld heeft (...) - Men spreekt van eenen aanhang van Illuminati of | |
[pagina 217]
| |
verlichten, welke dooden kunnen oproepen, de natuurlijke magie, en derzelver geheimen verstaan en oefenen, en zy vinden, zegt men, geloof, ook in Hoven van Vorsten. - Een Swedenburg doet zich voor als een profeet, van God gezonden, om het verband van de geestenwereld met de ligchaamlyke te ontvouwen, en de waare leere van 's menschen geluk voor te stellen, en hy vindt duizende aanhangers -”Ga naar voetnoot84). De man die dit schreef, was de Utrechtse exegeet en kerkhistoricus IJsbrand van HamelsveldGa naar voetnoot85). Nadat hij in oktober 1787 wegens zijn sympathieën voor de Patriotten ontslag gekregen had als hoogleraar aan de Stichtse universiteit, was hij zich intensief met Swedenborg gaan bezighouden. Twee publicaties in 1790 vormden de vrucht van zijn bemoeienis, namelijk: Briefs-wyze Verhandeling betreffende het Leven van Em. Swedenburg, zyne Schriften en derzelver betrekking tot de tegenwoordige tydenGa naar voetnoot86) en Godgeleerd Samenstel of kort uittrekzel, uit 's mans schriftenGa naar voetnoot87). Hoewel beide boeken vertalingen zijn | |
[pagina 218]
| |
naar het Duits, heeft Van Hamelsveld door middel van een uitvoerige inleiding en aantekeningen kans gezien om zijn eigen standpunt betreffende Swedenborg kenbaar te maken. Blijkens het voorbericht tot de Briefs-wyze Verhandeling zag de bewerker zich om twee redenen aangespoord om deze uitgave te ondernemen. Allereerst hadden, volgens zijn zeggen, “de naam van Swedenburg en zyne ontdekkingen, aangaande de wereld der geesten, (...) zoo veel ophefs gemaakt, dat 'er weinigen onder (zyne) landgenooten” geheel onkundig van hem gebleven warenGa naar voetnoot88). Voor verreweg de meesten bestond echter geen mogelijkheid om hun nieuwsgierigheid te voldoen, immers: “Swedenburg heeft in veele, zeer veele schriften (...) zyne leere voorgedragen; maar deze schriften zyn duister in styl, uitgebreid, kostbaar, en in de Latynsche Taal opgesteld, zoo dat dezelve zeer weinig geschikt schynen, om ons klaare denkbeelden van de eigenlyke gevoelens van dezen zeldzamen man te kunnen geven”Ga naar voetnoot89). Van Hamelsveld zag evenwel nog een bijzondere beweegreden in de eschatologische verwachting die alom bestond: “De tyd, dien wy beleven, in deze, gelyk men haar noemt, verlichte eeuw, gaat zwanger van groote gebeurtenissen; alles kondigt ons aan, dat Europa zich in eene crisis bevindt, welke van eene groote omwenteling zal gevolgd worden -.” | |
[pagina 219]
| |
Onder zulke omstandigheden konden allerlei dwepers de toch al verontruste gemoederen nog meer in verwarring brengen, tot schade van de ware godsdienst van Jezus en ‘de waare verlichting en verbetering van het menschdom’. Vandaar ook de wenselijkheid om zulke bedriegers als Mesmer, Grossing e.d. te ontmaskeren. Niet dat Van Hamelsveld Swedenborg op één lijn wil stellen met eerder genoemde figuren ‘maar dat hy zich zelve misleid, en door zyne verrukte verbeelding bedrogen is geworden, wat ook zyn verdeediger in den tegenwoordigen Brief [de Briefs-wyze Verhandeling] zeggen moge’, bleek volgens hem al te klaar ‘uit den inhoud zyner gevoelens zelve’, vergeleken ‘met het gezond verstand en de uitspraken van den Bybel’Ga naar voetnoot91) Zijn bedoeling was dus het Nederlandse publiek te waarschuwen tegen Swedenborg. Het blijft echter vreemd, dat hij dit deed door de bewerking van een Swedenborg welgezind geschrift. Ook het als een vervolg op het vorige uitgegeven Godgeleerd Samenstel heeft een uitvoerige inleiding van IJsbrand van Hamelsveld. Zijn vertaling wijkt in zoverre af van het origineel, dat hij de Gezichten waarmee elk hoofdstuk van de Duitse tekst eindigt, wegliet. Enkele voorbeelden van deze visioenen worden in de inleiding geciteerd. Sterker dan in de Briefs-wyze Verhandeling spreekt hier iets van respect voor Swedenborg: ‘Wanneer men 's mans Samenstel van Godgeleerdheid (...) aandachtig gadeslaat, zal men duidlyk ontwaaren, dat het, midden onder veele blyken van dweepery, een denkend en Wysgeerig brein ontdekt, dewyl alles, in zoo veele duisterheden, en niettegenstaande enkele strydigheden, echter over het algemeen één geheel uitmaakt’Ga naar voetnoot92). Natuurlijk spitsen we extra onze oren, wanneer Van Hamelsveld, steunend op een in 1789 verschenen Duits werkje van C.W. SchneiderGa naar voetnoot93), enige informatie gaat geven over de aanhang van Swedenborg in verschillende landen van Europa. Ik vermeld hier alleen datgene uit zijn relaas, wat in enigerlei opzicht met ons land te maken heeft. | |
[pagina 220]
| |
Het heet dan dat ‘alle soorten van Dweepers, Chiliasten, Theosofen, Adepten, voornaamlyk in de Noordelyke Landen, in Duitschland, Holland, en Engeland, zich by Swedenburg (voegden). Dit kwaad nam na Swedenburgs dood [in 1772] nog meer toe’Ga naar voetnoot94). Van Hamelsveld vertelt iets over het Exëgetisch en Philanthropisch Gezelschap te Zweden, hetgeen ‘de leeringen van Swedenburg, met de voorgewende grondregelen der Magnetiseurs verëenigen, en door dezelven de verschynzelen van het dierlyk Magnetismus en Sonnambulismus wilde verklaaren en bevestigen’Ga naar voetnoot95). Dit gezelschap liet in september 1787 ‘eenen Brief in 't Fransch drukken, welke aan het Gezelschap der in Straatsburg verbonden vrienden gericht was’ en terstond ‘niet alleen in gantsch Duitschland, maar ook in Frankryk, Holland, en Engeland (werd) verspreid’. In Londen was reeds in 1783 een Swedenburgs-Theosophisch Genootschap opgerichtGa naar voetnoot96). Van Hamelsveld geeft in enkele bijlagen een precieze beschrijving (naar Schneider) van de liturgie van deze Nieuwe Kerk. Want deze naam mag zij wel dragen, aangezien de Swedenborgianen in Engeland ‘eenen geregelden Godsdienst opgericht’ hebben. ‘Ook hebben zy - aldus Van Hamelsveld - in Duitschland reeds op veele plaatsen aanhangeren; en in Nederland voeg ik 'er by, ontbreekt het 'er insgelyks niet aan’Ga naar voetnoot97). Wat in deze passage wederom opvalt, is de vaagheid zodra het de Swedenborgianen in ons land betreft, terwijl men juist daarover van een geïnteresseerd, deskundig waarnemer als Van Hamelsveld de meest uitvoerige informatie zou verwachten. Uit het ontbreken van zulke mededelingen meen ik andermaal te mogen afleiden, dat ook in 1790 van een georganiseerde aanhang nog geen sprake was. Beide bewerkingen van Van Hamelsveld werden door de Vaderlandsche Letter-Oefeningen instemmend besprokenGa naar voetnoot98). Aan het reeds | |
[pagina 221]
| |
door dit tijdschrift ingenomen standpunt voegen deze recencies niets nieuws toe. Swedenborgs leer heet nog altijd ‘een zamenweefsel van van kundigheden, waerin ene verbysterde verbeelding de hoofdrol speelt’Ga naar voetnoot99). Uit 1790 dateert ook een vrij onbeduidend boekje, zogenaamd behelzend De Laatste woorden en voorzegging van den Heer Emanuel van Zwedenburg, aangaande het Lot der Christenen; de verdelging der Heidenen, en de schielyke bekeering der Jooden, en de daarop straks volgende einde der hoofdstoffelyke waereldGa naar voetnoot100). De Vaderlandsche Letter-Oefeningen deden het terecht af met: ‘brabbeltael, (...) dezen Man [Sw.] geheel onwaerdig’Ga naar voetnoot101). Behalve de reeds genoemde Monitor maken ook andere spectatoriale weekbladen soms melding van Swedenborg, echter steeds in afkeurende zin. Zo bijv. De Menschenvriend, jrg. III, nr. 34 (1790)Ga naar voetnoot102). Aan een zakelijke uiteenzetting komt men evenwel niet toe. Swedenborg wordt op één hoop gegooid met Mesmer, Lavater, de jezuïeten en de sentimentalisten. Die ongenuanceerde kritiek is alleen in zoverre interessant, dat zij verband ziet tussen Swedenborgs geestesgevoel, zijn 'dweperij' en de hypertrofie van het gevoel in de actuele literatuur. Nooit heeft men hier echter speciale auteurs, laat staan Nederlandse schrijvers, op het oog. Dit voert ons weer tot ons uitgangspunt terug. Aanleiding tot dit onderzoek was een hypothetisch verband tussen de Nederlandse preromantiek en de verbeeldingswereld van Emanuel Swedenborg. Vraagt men echter, wie van onze schrijvers vóór 1800 enig werk van hem gelezen heeft, dan is de uitkomst tamelijk negatief. | |
[pagina 222]
| |
Jacobus Bellamy, J.P. Kleyn, Pieter Leonard van de Kasteele, Rhijnvis Feith - om enkele van de voornaamste preromantici te noemen - maken bij mijn weten noch in hun werk, noch in hun correspondentie gewag van de Zweedse mysticus. Alleen Hieronymus van Alphen vermeldt hem eenmaal terloops in zijn opwekkingsgeschrift Predikt het Euangelium allen creaturen!Ga naar voetnoot103) van 1801, kort nadat zijn zwager R.M. van Goens hem de lectuur van Swedenborg had aanbevolen. In een uit Dresden verzonden brief van 27 december 1800 vroeg Van Goens, of Van Alphen eens voor hem wilde uitkijken naar de enige twee boeken van Swedenborg die hij niet zelf bezat, al had hij ze wel gelezen, namelijk: Sapientia Angelica de Amore Divino en Sapientia Angelica de ProvidentiaGa naar voetnoot104). Op 4 mei 1801 informeerde hij opnieuw naar beide werkjes. ‘Broeder’ Van Alphen mocht het echter niet bij toezending laten: ‘Vorher aber wünschte ich, dass Sie es selber lasen. Sie würden wenigstens über das erstaunliche systematische, coherente und congruente, in des Mannes Denk- und Schreib-weise verwündert seijn und das bleibt es, auch in seinen ärgsten scheinbaren extravaganzen’Ga naar voetnoot105). Jammer genoeg is het antwoord van Van Alphen op deze brief niet bewaard. Men ziet: Swedenborg had voor de latere Van Goens nog niet zijn aantrekkingskracht verloren. Lavater met name is vooral door hem op de grote Zweed geattendeerd geworden. Deze doorwerking van Swedenborg via R.M. van Goens alias Cuninghame op de Duitse romantiek valt echter buiten ons bestek. De enige belangrijke Nederlandse schrijver uit deze periode die niet alleen grondige kennis bezat van het theologisch oeuvre van Swedenborg, maar ook stellig enige invloed van hem onderging, is Willem Bilderdijk. Naar alle waarschijnlijkheid fungeerde ook hier R.M. van Goens als bemiddelaar. Bilderdijk was immers een van de weinige mensen die Cuninghame in 1785 te 's-Gravenhage geregeld kwam opzoeken. Tijdens zijn verblijf in Engeland van 1795 tot 1799 heeft hij | |
[pagina 223]
| |
vervolgens met verschillende Swedenborgianen kennis kunnen maken. Na zijn terugkeer in het vaderland in 1806 getuigt Bilderdijk steeds duidelijker van zijn belangstelling voor Swedenborgs leer over de geesten, speciaal in zijn grote leerdicht De Geestenwareld uit 1811. Het is zijn diepste wens om het wezenlijk verband tussen onze wereld en de wereld der hemelbewoners te herstellen. Toch bewaarde Bilderdijk altijd een zekere reserve ten opzichte van Swedenborg. Men mag hem beslist geen Swedenborgiaan noemen. Voor uitvoeriger informatie over deze relatie verwijs ik intussen gaarne naar een elders gepubliceerd opstel van mijn handGa naar voetnoot106). Bilderdijk heeft op zijn beurt weer een andere Nederlander geestdriftig gemaakt voor de denkbeelden van Swedenborg, namelijk Barend Frederik TydemanGa naar voetnoot107), een zoon van de bekende Prof. Meindert Tydeman. Barend Frederik had te Leiden theologie gestudeerd, maar blonk vooral uit als arabist. In 1809 beroepen als predikant in het gelderse Herveld, begon hij daar alles te lezen en te verzamelen wat hij maar van of over Swedenborg te pakken kon krijgen, ‘waarvan het gevolg was (...), dat hij met geestdrift voor hem was ingenomen, en niet schroomde, dit zijn gevoelen, ook bij openbaren geschrifte, aan den dag te leggen, en zich daardoor aan meer en min bescheiden tegenspraak bloot te stellen’Ga naar voetnoot108). Zijn liefde gold ook speciaal de Engelse Swedenborgiaan John Clowes (1743-1831)Ga naar voetnoot109), van wie hij onder andere een werkje Over het bestaan van booze geesten (Amsterdam 1826) vertaalde. In tegenstelling tot Bilderdijk aanvaardde B.F. Tydeman de denkbeelden van Swedenborg zonder voorbehoud en zocht hij deze in het door hem beleden gereformeerde geloof in te passen. Het is echter moeilijk om zich een nauwkeurig beeld te vormen van zijn geestelijke | |
[pagina 224]
| |
evolutie, speciaal dan met betrekking tot Swedenborg, omdat zijn correspondentie verloren schijnt te zijn gegaanGa naar voetnoot110). Zijn uitgebreide Swedenborg-collectie is na zijn dood terecht gekomen in de Bibliotheca Thysiana te Leiden. Cuno, Vosmaer, Van Goens, Van Hamelsveld, Bilderdijk, B.F. Tydeman - het zijn werkelijk geen onbeduidende figuren die zich in ons land nog vóór 1810 met Swedenborg hebben bezig gehouden, al leefden de meesten van hen wel enigszins terzijde van de maatschappelijke werkelijkheid. Maar interesse is nog iets anders dan invloed. Voor de meeste Nederlanders omstreeks 1800 zal Swedenborg geen onbekende meer zijn geweest. Het oordeel over hem kon variëren van: ‘gevaarlijke dweper’ tot ‘curieus en beminnelijk man’, maar slechts een congeniale figuur als R.M. van Goens - met naast hem misschien Bilderdijk - vermocht de diepte van Swedenborgs geest te peilen. Het zou tot ver in de 19e eeuw duren, voordat de betekenis van diens denkbeelden ruimere erkenning vond. Maar ook al kan er dus van invloed van Swedenborg op de Nederlandse preromantiek nauwelijks gesproken worden, ook al ontwikkelde zich bijv. het Réveil geheel buiten hem om, dan kan het ons toch tot voldoening stemmen, dat Swedenborg binnen onze grenzen in alle rust zijn ideeën wereldkundig heeft mogen maken.
Nijmegen, 2 maart 1967 P.J. Buijnsters |
|