Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 83
(1967)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 108]
| ||||||||||||||||
Lummel dat je bentHet is niet gebruikelijk wetenschappelijke artikelen van een opdracht te voorzien en schrijver dezes zal zich zeker in dit artikel onthouden van een initiatief in deze richting, aangezien associaties tussen het in de titel uitgedrukte en de persoon van degene die de opdracht geldt ten enenmale ongewenst zijn. Deze persoon zou anders dr. P.C. Paardekooper kunnen wezen, die in de N.Tg. LVI, p. 160 vv., een artikel publiceerde onder de titel Stommeling dat je bent. Hij beschrijft hierin verschillende eigenschappen van het titelsyntagma, en vergelijkt dit met het type een stommeling dat het is, welke twee ‘schijnbaar zoveel gemeen hebben, maar in werkelijkheid zo sterk verschillen’. Zo beschouwt P. dat in het tweede type als een onderschikkend voegwoord, maar in het syntagma dat de titel van zijn artikel vormt noemt hij dit verbindingswoord een ‘betr. vn.’. Hem hierin volgend heb ik het type stommeling dat je bent buiten beschouwing gelaten in mijn proefschrift, dat alleen handelt over conjunctiesGa naar voetnoot1). Als dat in deze zin een relativum en geen conjunctie is, staan we voor het probleem dat P. formuleert als: ‘Maar waarom hebben we bij dat dan dat unieke geval dat een betr. vn geen genusaanduider zou zijn van z'n antecedent?’ (p. 162). Hij wijst op het voorkomen van het verbum zijn in dit syntagma, op ‘de grote voorkeur van groeperingen met het en dat + zijn’ (p. 162-3) (bv. in dat ben ik tegenover die ben ik), en concludeert dat dat in het titelzinnetje ‘niet - ww rest’ is en dus ‘betr.vn’ moet zijn. Bovendien is ‘met een eventueel vw - karakter ... in strijd dat dat hier die in z'n paradigma heeft’ (p. 162). Naast deze grammaticale argumentering zou misschien een semantisch argument kunnen gelden. Evenals het relatieve is ook het demonstratieve pronomen normaliter ‘genusaanduider’. Het is echter al- | ||||||||||||||||
[pagina 109]
| ||||||||||||||||
gemeen bekend dat in combinatie met of ter aanduiding van een de-woord soms dat gebruikt wordt, met pejoratieve betekenis, bv. in dat mens (van een vrouw), dat heer; moet je dat zien! (gezegd van een persoon). Nu hebben de substantiva die in het paradigma van stommeling voorkomen voorzover ik zie meestal een negatief-affectieve betekenis. Weliswaar spreekt P. over ‘sterk affekt naar de goede of de slechte kant’ (p. 164) en geeft als voorbeeld van het eerste: ‘geluksvogel dat je bent’, maar hier is een negatief affect bij de spreker (nl. afgunst) denkbaar. Dit geldt bv. ook voor bolleboos dat je bent, dat me wel mogelijk lijkt, in tegenstelling tot lieveling dat je bent. Dat ik lieveling die je bent wel aanvaardbaar acht, zou een aanwijzing kunnen zijn dat dat zich verzet tegen combinering met een de-woord dat alleen positief te interpreteren is. Het gaat me te ver om door introspectie te proberen te achterhalen of een sarcastisch bedoeld lieveling wel met dat combineerbaar is; in het algemeen ben ik in afwijking van P. van mening, dat één idiolect een te wankele basis is voor taalbeschrijving, zeker in gevallen als deze, die betrekkelijk zeldzaam zijn, en waarin men zich bij nadere beschouwing te zeer verdiept om er nog spontaan op te reageren en objectief over te kunnen oordelen. Belangrijker lijkt me daarom dat ik bij mijn speurtocht naar voorbeelden van dit syntagma in de literatuur - afgezien van P.'s voorbeeld - uitsluitend negatief-affectieve substantiva heb gevonden. Een verband tussen deze voorkeur en het gebruik van dat lijkt me, gezien de analoge situatie bij de demonstrativa, geenszins uitgesloten.
In het ABN kunnen in dit syntagma na het substantief dat en die gebruikt worden. Er schijnt wel een voorkeur voor dat te bestaan: van de vijf nederlandisten die ik hierover ondervroeg prefereerden er vier dat, terwijl ze die mogelijk achtten; de vijfde onthield zich van een oordeel. De bedoeling van dit artikel is nu na te gaan welke verbindingswoorden (waarbij ik in het midden laat of die altijd relativa genoemd kunnen worden) in de Nederlandse dialecten en het Fries voorkomen, waarbij tevens voorzover mogelijk aandacht besteed wordt aan oudere taalperioden. Voor de toestand buiten het hedendaagse ABN beschikte ik over vraag 7 van de Vragenlijst no. 12 (1943) | ||||||||||||||||
[pagina 110]
| ||||||||||||||||
van de Centrale Commissie voor Onderzoek van het Nederlandse Volkseigen in Amsterdam, waarin voorkwamen: Lummel dat je bent en Luiaards dat jullie zijn. Deze lijst geeft uiteraard alleen inlichtingen over de Noordnederlandse en Friese dialecten. Bij het literatuuronderzoek voor mijn proefschrift, waarbij ik ook op dit zinstype heb gelet, vond ik alleen een nader te noemen vermelding bij Ter Laan. Voor het Fries kreeg ik waardevolle inlichtingen van dr. Y. Poortinga, adjunct-directeur van de Fryske Akademy, terwijl aan het W.N.T. het een en ander ontleend kon worden over oudere taalperioden. Aanvullende gegevens kreeg ik nog van dr. C. Kruyskamp. De genoemde vragenlijst bevatte een grote rijkdom aan vormen, die bij het invullen van de hierbij afgedrukte kaartGa naar voetnoot2) zoveel mogelijk tot een beperkt aantal hoofdtypen werden teruggebracht. Aangezien het hier niet slechts om verschillende spellingen, maar dikwijls ook om minder doorzichtige vormvarianten gaat, is een verantwoording van de hierbij gevolgde werkwijze niet overbodig. In het algemeen kan opgemerkt worden dat meervoudige opgaven van dezelfde vorm voor één plaats (op verschillende lijsten) slechts éénmaal zijn ingetekend. Als de invullers het ABN-voorbeeld wel in hun dialect weergaven, maar niet door middel van eenzelfde zinstype (bv. luiaards dat jullie zijn = o jullie luiwammesen; of lummel dat je bent = je bent een grote lummel - overigens geen juiste ‘vertaling’, omdat dit laatste geen aanspreking is -), dan zijn deze opgaven niet op de kaart vermeld. De conclusie dat de ABN-syntagma's in de betrokken dialecten zouden ontbreken, lijkt me nl. nogal twijfelachtig, vandaar dat ik er van afgezien heb deze ‘negatieve opgaven’ te noteren. Het aantal van deze gevallen is betrekkelijk gering en ze komen over het hele taalgebied verspreid voor; er zal hier eerder sprake zijn van idiolect- dan van dialectverschil. De zgn. congruerende verbindingswoorden (in het Fries, Gronings en Limburgs bv. diest bist, daste biste; in het Hollands bv. datte jullie benne) zijn niet apart vermeld. Voor een samenvattende be- | ||||||||||||||||
[pagina 111]
| ||||||||||||||||
spreking van en literatuur over dit verschijnsel verwijs ik naar A. Weijnen: Nederlandse Dialectkunde, Assen, 1958, p. 224. Op de kaart zijn
Lummel dat je bent (a)
Luiaards dat jullie zijn (b) (Vragenlijst no 12 (1943) Dialectenbureau Amsterdam, vr. 7) | ||||||||||||||||
[pagina 112]
| ||||||||||||||||
in dit geval dezelfde tekens gebruikt als voor de niet-congruerende vormen. Als toelichting bij de op de kaart vermelde vormen diene verder het volgende:
| ||||||||||||||||
[pagina 113]
| ||||||||||||||||
| ||||||||||||||||
[pagina 114]
| ||||||||||||||||
| ||||||||||||||||
[pagina 115]
| ||||||||||||||||
| ||||||||||||||||
[pagina 116]
| ||||||||||||||||
Overzien we nu de voornaamste typen die op de kaart voorkomen, dan constateren we het volgende. De verbindingswoorden die en dat zijn over heel Nederland verspreid. De dat-vormen, die ook in de ABN-voorbeelden voorkwamen, zijn daarbij in de meerderheid. Dat er voor zoveel plaatsen die werd opgegeven, ondanks de suggestie van het voorbeeld, zou trouwens door de schriftelijke beantwoording van de vragen veroorzaakt kunnen zijn. Veel invullers zullen misschien geaarzeld hebben na een de-woord dat te schrijven. Dit wil niet zeggen dat de die-opgaven onjuist zouden zijn: die zal ook wel voorkomen, maar ik heb de indruk dat dat in natuurlijk gesproken taal normaler is. In het type dat/die je d'r bent zijn de dat-vormen nog veel duidelijker in de meerderheid. Daar je bent komt in een duidelijke concentratie voor in Limburg - met het nauw verwante waar in het zuiden -, wat minder duidelijk in Oost-Noord-Brabant. Verder verspreid in Zeeland, Zuid-Holland en Groningen; daarbuiten slechts op drie plaatsen. Ter Laan noemt daar voor GroningenGa naar voetnoot7); dr. C. Kruyskamp schreef mij het wel gehoord te hebben van iemand die in 1866 geboren was in Brielle. Verder viel mijn oog op een voorbeeld bij Antoon Coolen, nl. ‘lelijken gemenen dief daar ge bent...’Ga naar voetnoot8). Deze drie gegevens zijn dus in overeenstemming met het kaartbeeld. Dat/die je d'r bent is veel meer dan het vorige type over heel Nederland verspreid, al toont het een vrij duidelijke concentratie in een centraal gedeelte, dat zo ongeveer Zuid-Holland, Utrecht, het groterivierengebied en de Achterhoek omvat.
Het is interessant met de tot nu toe geschetste hedendaagse situatie | ||||||||||||||||
[pagina 117]
| ||||||||||||||||
in ABN, dialect en Fries die in oudere taalperioden te vergelijken. Over het Fries kan ik, dank zij de inlichtingen van dr. Y Poortinga, het volgende mededelen. Allereerst wordt het beeld van onze kaart door deze inlichtingen volkomen bevestigd: de constructies met de verbindingswoorden dat, die (dy't), a(t) en as zijn alle nog hedendaags Fries, het type daar je bent ontbreekt. Dit type heeft echter ook in het Fries vroeger wel bestaan. We hebben hier te maken met het relatieve pronomen der, dat bij Gysbert Japicx vrij normaal was, en zich, althans in de schrijftaal, nog tot in de 19e eeuw uitstrekte, zoals blijkt uit het materiaal van het in bewerking zijnde Friese Woordenboek. Hierin komt het zinstype dat het onderwerp van dit artikel vormt weliswaar niet voor, maar dit wordt wel genoemd in enkele Friese grammatica's. SipmaGa naar voetnoot9) en FokkemaGa naar voetnoot10) vermelden Rakkert, dêrste biste! resp. Stjonkert derste biste als nog bestaand, Sytstra en Hof zeggen over der in het algemeen: ‘Dit afzonderlijk betrekkelijk voornaamwoord, dat in de spreektaal nergens meer voorkomt, geraakt thans meer en meer in onbruik’Ga naar voetnoot11). Dr. Poortinga voegt hieraan toe: ‘Kenners van het hedendaags gesproken Fries, die wij ondervraagd hebben, verzekerden ons dat zij een vorm als “rakkert, derste biste” niet meer uit de volksmond hebben opgevangen’, en concludeert ‘dat deze vorm [nl. het pron. rel. der] tot in de 19e eeuw, althans in de schrijftaal, heeft voortbestaan, misschien zelfs in de zinsvorm die U speciaal onderzoekt een ietwat langer leven heeft gehad ..., maar thans is uitgestorven’. Het lijkt me niet te gewaagd de Groningse daar-opgaven als Friese relicten te beschouwen, die buiten Friesland bewaard gebleven zijn. Het type daar je bent komt immers in de andere ‘Saksische’ dialecten nergens voor, en Ter Laan zegt in zijn Spraakkunst, p. 56: ‘Dit doar is een oud woord, dat alleen in deze vorm nog voortleeft’. Deze formulering wijst er wel op, dat de auteur daar niet als het gewone | ||||||||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||||||||
locale adverbium opvat. Aangezien de kaart ook in Noord-Holland geen enkele daar-vorm te zien geeft, zal de Tesselse opgave (Oosterend A 6) ook wel als Fries relict te verklaren zijn. De situatie in het Nederlands van vroegere perioden kan ik slechts - zeer ten dele - reconstrueren met behulp van de gegevens uit het W.N.T. Nader onderzoek naar het hier besproken zinstype in het materiaal van het Woordenboek leverde geen resultaat op. Een duidelijk verschil tussen het oudere en het moderne Nederlands is, dat het verbindingswoord als vroeger heel gebruikelijk moet zijn geweest. Het W.N.T. vermeldt s.v. als, kol. 245, voorbeelden van Van Heemskerk (‘Arme wurmen als ghy zijt’), De Decker (‘loshooft als ick ben’) en Bilderdijk (‘ellendige als gy zijt’). Dit als komt in het moderne Nederlands (zowel ABN als dialect) niet meer voor, tenzij men de a(t)-vormen of de ast-vorm van Midwolde C 105 (zie hierboven onder andere opgaven) als zodanig wil beschouwen. In het Fries werd éénmaal as opgegeven (Balk F 34), terwijl er twee ast(e)-opgaven (as of a(t)) voorkwamen (De Broek onder Akkerwoude B 29b en Warga B 93). Het W.N.T. vermeldt overigens in dezelfde kolom citaten die niet het hier besproken zinstype bevatten, bv. ‘Daar zit hij nu, en schudt het diepgebogen hoofd ...: Ondankbare als hij is!’ (Staring). In dit laatste geval immers hebben we niet met een aanspreking te maken; in constructies van dit type zou ook het moderne ABN als gebruiken. Het Supplement van het W.N.T. (kol. 976) vermeldt nog als-citaten van Cats en Coornhert, en merkt daarna op: ‘thans zegt men meestal daar je bent’. Hieruit krijgt men de indruk dat dit laatste type het normale zou zijn in hedendaags ABN. De bewerker, dr. C. Kruyskamp, schreef mij echter in zijn reeds eerder aangehaalde brief, dat deze zinsvorm ook naar zijn mening ‘niet meer gangbaar is in het ABN, althans niet gewoon meer is’. S.v. daar (kol. 2190) vinden we in het W.N.T. (het deel is van 1916, bewerkt door Knuttel) de voorbeelden: ‘Ik, los schepzel, daar ik ben, Leev. 8,31’ en: ‘Scheer je weg, kwajongen, daar je bent!’ (zonder nadere toevoeging). Mede op grond van het W.N.T. mogen we dus aannemen dat het | ||||||||||||||||
[pagina 119]
| ||||||||||||||||
verbindingswoord als in het Nederlands verouderd is, terwijl voor daar in het ABN hetzelfde geldt, dit laatste min of meer ondanks het W.N.T. Als ik tot slot een poging mag doen tot verklaring van de verschillende zinsvormen die we in het bovenstaande ontmoet hebben, dan biedt het meest voorkomende type, met die of dat, de minste moeilijkheden. We hebben hier te maken met - in de woorden van Paardekooper (l.c., p. 164) - ‘een emfatische uitbreiding’ van de aanspreking. Dat bij de substantivische kern hiervan behalve een gewoon relatief die (bij de-woorden) ook dat gebruikt kan worden, is aan het begin van dit artikel al verklaard. Hier kan nog gewezen worden op de overeenkomst met het type een stommeling dat je bent! Het verschil tussen dit type en het titelsyntagma van dit artikel is onmiskenbaar, maar er is ook veel overeenkomst: beide zijn emfatische, ‘gebroken’ constructies. (Met de term ‘gebroken constructie’ duid ik hier een zinsvorm aan die in de emfatische en emotionele sfeer vaker voorkomt, bv. Een stommeling, dàt ben je en Het is Jan, die dat gedaan heeft.) Het verbindingswoord dat kan dus ook wel uit een stommeling dat je bent! - een type dat tot een veel grotere groep behoortGa naar voetnoot12) - in het daarop zo gelijkende stommeling die/dat je bent zijn doorgedrongen. Er is trouwens nog een punt van overeenkomst tussen deze twee zinstypen: in het eerste kan nog steeds - zij het in mindere mate dan dat - het verbindingswoord als gebruikt wordenGa naar voetnoot12); in het tweede kon dit vroeger in het Nederlands ook, en kan het in het Fries nog wel. Over de a(t)-vormen op de kaart, waarvoor ik al eerder naar mijn dissertatie verwees, wil ik hier slechts opmerken dat deze in het algemeen zowel als als dat-functies vervullen. De daar-opgaven in het noorden (Tessel en Groningen) heb ik als Friese relicten opgevat. Daar is dan zoals gezegd een oud relatief pronomen, zodat het met die en dat gelijkgesteld kan worden. | ||||||||||||||||
[pagina 120]
| ||||||||||||||||
Met het type daar je bent in de rest van Nederland is het anders gesteld. Er is mij althans uit niets gebleken dat daar ooit in het Nederlands de functies van een relatief pronomen zou hebben vervuld, en Friese invloed op bv. het Limburgs is toch wel zeer onwaarschijnlijk. De ‘oplossing’ van het W.N.T. lijkt me wat te gemakkelijk. S.v. daar, kol. 2190, vóór de al geciteerde voorbeelden, wordt nl. opgemerkt: ‘In zinnen als de aangehaalde, vervangt daar ook een betr. vnw. in den eersten naamval’. ‘Ook’ slaat natuurlijk op het gebruik van daar(...) van, daar(...)aan enz., die als ‘betr.vnw. in de tweede, resp. derde naamval’ worden geïnterpreteerd. Er schijnt echter wel geen enkele reden te zijn waarom daar alleen in dit zinstype zo gebruikt wordt. De sleutel tot de oplossing vinden we misschien in de enkele opgaven met een ander verbum dan zijn, nl. het Brabantse type daar ge staat en het Achterhoekse dat je daar (rond)loopt. In deze gevallen is daar duidelijk locaal en doet zich als voegwoordelijk bijwoord alleen door zijn d als formeel relict in het moderne Nederlands herkennen - de Zuidlimburgse waar-vormen zijn dan gemoderniseerd -. Daar gij staat wordt ook in het W.N.T. vermeld (s.v. daar, kol. 2190), nl. als ‘eene versterkende toevoeging, ongeveer met de kracht van: door en door, geheel en al, in optima forma’, met een voorbeeld van Bilderdijk: ‘...babok daar gij staat’. Als deze twee zinsvormen daar je staat en dat je daar loopt beschouwd mogen worden als de oorsprong van daar je bent en dat je d(aa)r bent, zal invloed van het synonieme type dat/die je bent wel als de voornaamste oorzaak van de vervanging van staan en lopen door zijn beschouwd kunnen worden. Er heeft dan dus contaminatie plaats gehad. Een ander probleem is overigens het verbindingswoord dat in dat je daar loopt. Hoe moeten we dit grammaticaal en semantisch omschrijven? Een ‘vertaling’ door zoals past hier wel het beste. Dat een dergelijke functie voor dat niet geheel onmogelijk is, moge blijken uit mijn proefschrift, p. 25 en 22. Het type daar je bent verschijnt vooral aan de periferie van het Nederlandse taalgebied, waar oude en afwijkende vormen zich het langst heten te handhaven; in dit geval in Limburg en in mindere mate in Oost-Noord-Brabant. Elders komt dit type slechts verspreid voor. | ||||||||||||||||
[pagina 121]
| ||||||||||||||||
Dat je d'r bent weet zich kennelijk in een groter verscheidenheid van taalmilieus te handhaven. Onverklaarbaar is dit niet, gezien het feit dat de reductievorm d'r in zoveel verschillende moeilijk omschrijfbare, maar idiomatisch vaststaande functies voorkomt. Wordt deze uitdrukking misschien mede in stand gehouden door een theoretisch Stommeling, dat (= zoals) je er een bent? In Limburg is de positie van dit er zwakker dan in de rest van NederlandGa naar voetnoot13). Is dit misschien de oorzaak van het ontbreken van dat je d'r bent in Limburg, waar daar je bent juist zo sterk staat? Tenslotte moge opgemerkt worden dat het verleidelijk is het kaartbeeld te interpreteren als een driedeling: een zuidelijk stuk met een daar je bent-concentratie, een middenmoot met een vrij hoge frequentie van het type dat je d'r bent en een noordelijk deel waar beide typen niet of nauwelijks voorkomen (waarbij afgezien wordt van de oorspronkelijk Friese daar-gevallen). Wegens gebrek aan meer, vooral Belgisch-Nederlands en historisch materiaal, kan deze interpretatie - voorzover het geen hinein-interpretatie is - echter niet nader worden uitgewerkt.
Uppsala, maart 1966 J. de Rooy |
|