Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 80
(1964)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |
Taalgeografie en moderne naamgeving
| |
[pagina 42]
| |
erbij afgedrukte schetskaartje, dat voor de zuidelijke helft van de provincie op onvoldoende gegevens berustte, is vervangen door een kaart waarop elk gegeven afzonderlijk is aangebracht. | |
IVan het ontstaan van de woordgeografie af tot op heden is de belangstelling van de beoefenaars van deze tak van de dialectstudie grotendeels naar de benamingen van oude begrippen uitgegaan. De aardappel-kaart van GrootaersGa naar voetnoot1) en zeker de krant-kaart van RoukensGa naar voetnoot2) zijn feitelijk reeds uitzonderingen. Weijnen noemt de geografie van benamingen voor moderne begrippen een terrein ‘waar de doorsnee-taalgeograaf zich het minst toe aangetrokken voelt’Ga naar voetnoot3). In het licht van dit streven om zoveel mogelijk oud taalmateriaal te onderzoeken, is het te begrijpen dat een groot deel van de tot nog toe gepubliceerde woordkaarten kaarten met landbouwtermen zijn. ‘Een onderzoek van deze termen levert zeer oude woorden op’, zegt VerstegenGa naar voetnoot4). Waarom zijn er tot nog toe zo goed als geen kaarten verschenen die ons inlichten over de benamingen van voorwerpen en handelingen die, laat ons zeggen, niet meer dan 40 of 50 jaar oud zijnGa naar voetnoot5)? Misschien zijn sommige dialectologen nog een beetje kinderen van de romantiek, met een te eenzijdige belangstelling voor alles wat oud is. Maar ik geloof dat | |
[pagina 43]
| |
deze romantische liefde slechts een bescheiden rol heeft gespeeld. De voornaamste oorzaak is m.i. het onuitgesproken geloof, dat het verzamelen van benamingen voor moderne begrippen niet lonend kan zijn, omdat het te verwachten is dat er slechts weinig geografische differentiëring zal optreden. Immers, de voortbrengselen van de moderne techniek geraken in een minimum van tijd in een groot deel van de wereld bekend; hun benamingen worden verspreid door de moderne communicatiemiddelen, die zich van de dialecten overkoepelende cultuurtalen bedienen. Ook de catalogussen van tentoonstellingen, reclames en prijscouranten, die de voor de diverse industrieën en beroepen belangrijke uitvindingen bekendmaken, zijn in de eenheidstaal opgesteld. Op die manier moet er dan wat de benamingen voor moderne voorwerpen betreft, een vrij strakke eenheid in het hele taalgebied heersenGa naar voetnoot6). Die opvatting verliest uit het oog dat het soms een tijd kan duren alvorens er in de cultuurtaal een eenheidsbenaming voorhanden is. In die tijd kan het in de dialecten al tot een begin van ruimtelijke verdeling van synoniemen gekomen zijn. Overigens mag deze opvatting grotendeels juist zijn voor landen en streken met normale taaltoestanden; voor het Nederlandstalig gedeelte van België gaat zij echter slechts in zeer beperkte mate op bij de benamingen voor technische verwezenlijkingen die slechts voor één bepaald beroep belang hebben. Men verlieze niet uit het oog dat het Nederlands in dit geval in België nog steeds de rol van ‘vertaaltaal’ is toegewezen. Veel fabrikanten gaan op eigen houtje de Franse term vertalen. Gewoonlijk vragen zij zich niet af of er in het Noorden reeds een gepaste term voorhanden is. In de advertenties van de catalogus van de 35e Brusselse landbouwtentoonstellingGa naar voetnoot7) vond ik als vertaling van het Franse distributeur | |
[pagina 44]
| |
d'engrais vijfmaal de in het Noorden gebruikelijke term kunstmeststrooier, maar verder driemaal meststofstrooier, tweemaal meststrooier, eens kunstmeststofstrooier en eens mestverspreider. Moissonneuselieuse is driemaal vertaald als pikbinder, eenmaal als pickbinder (de adverteerder meende blijkbaar dat het eerste lid een Engels woord was!) en eens als pikbindermachine. De Noordnederlandse termen zelfbinder en maaibinder ontbreken. Pikbinder is gevormd op grond van het Brabants-Vlaamse dialectische onderscheid tussen pikken (koren met een pik of zicht afslaan) en maaien (gras met een zeis afslaan). In de allerjongste tijd schijnt de noordelijke invloed nochtans sterker te worden: de nog recentere machines die het graan maaien en dorsen (Fr. moissonneuse-batteuse) heten weliswaar driemaal pikdorser, maar ook viermaal maaidorser, eens maaidorsmachine en eens maai- en dorsmachine. Het resultaat van een intensieve worsteling met de taal is de vertaling van het Franse herse-chaînes débouseuse in koedrekverspreidende egge. Men vindt in deze catalogus ook sporen van het bekende Vlaamse streven om vertalingen te vinden die er zo ‘Nederlands’ mogelijk uitzien. Extirpateur wordt in een advertentie brekerGa naar voetnoot8) en hetzelfde is met cultivateur het geval in het officiële gedeelte van de catalogus. Bij de vertaling van extirpateurs-cultivateurs is een adverteerder halverwege blijven steken. Deze juxtapositie is vertaald als cultivatoren-uitroeiers. In het officiële gedeelte trof ik als vertaling van extirpateur viermaal de benaming uitroeier aan. In het officiële gedeelte heerst overigens meer eenheid in de benamingen dan in de advertenties. De oorzaak zal wel zijn dat de Nederlandse tekst daarvan grotendeels of uitsluitend het werk van één persoon is. De in enkele advertenties voorkomende benaming pikdorser heeft hij blijkbaar bewust geweerd; in plaats daarvan schrijft hij steeds maaidorser (33 ×). Daarentegen zijn de woorden zelfbinder en maaibinder hem volslagen onbekend; in plaats daarvan gebruikt hij steeds pikbinder (43 ×). | |
[pagina 45]
| |
Distributeur d'engrais vertaalt hij bijna steeds als kunstmeststrooier (55 ×); meststofstrooier komt 2 × en kunstmeststoffenstrooier 1 × voor. Daarentegen is meststoffen in de meerderheid tegenover kunstmest (7 × meststoffen, 3 × meststof, 2 × kunstmeststoffen, 1 × kunstmest). Het is duidelijk dat door het ontbreken van eenheidsbenamingen voor bepaalde voorwerpen, verschillende termen tegelijk hun kans kunnen krijgen in de Vlaamse dialecten. Door het ontbreken van een dominerende benaming op papier krijgt daarenboven de vindingrijkheid van de gebruikers de gelegenheid om zich te ontplooien, zodat er in verschillende streken woordvondsten worden gedaan die op papier niet zijn aan te treffen. Indien er op papier wel een dominerende benaming is, zoals b.v. pikbinder voor zelfbinder, dan heeft die benaming niet altijd onmiddellijk succes in de periferische streken van het Vlaamse land. Zulke benamingen, in de regel gevormd in het centrale dialectgebied, het ook in andere opzichten expansieve Brabants, hebben een zekere tijd nodig om zich ook in de uithoeken door te zetten. IJveraars voor het A.B.N. in Vlaanderen kunnen het betreuren, dat bij de naamgeving voor deze moderne landbouwbegrippen contact met het Noorden tot in de jongste tijd grotendeels ontbrak. Van een taalwetenschappelijk standpunt uit stellen we echter vast dat het Nederlandstalig deel van België een interessant onderzoekterrein voor de woordgeografie blijft, ook als men zich met de benamingen voor de verwezenlijkingen van de moderne techniek bezighoudt. Het zou verkeerd zijn te denken dat kaarten met de benamingen voor begrippen waarvoor op papier geen dominerende term bestaat of bestond, door het feit dat verschillende termen op dezelfde plaats tegelijk hun kans kunnen krijgen, er maar verward moeten uitzien. We stellen nl. vast dat er zich zeer vlug ruimtelijke eenheden vormen; reeds enkele jaren na het bekend worden van het begrip kan men samenhangende woordgebieden aanwijzen. Dit illustreert duidelijk het streven van de taal om zich van overbodige synoniemen te ontdoen. | |
[pagina 46]
| |
IINiet alleen vormen zich zeer vlug samenhangende woordgebieden. Nadat dit gebeurd is, kunnen er, als de omstandigheden daarvoor gunstig zijn, op zeer korte tijd belangrijke woordgeografische verschuivingen optreden. De technische verbeteringen bij de maaimachines zijn b.v. in de laatste decennia de oorzaak geweest van dergelijke verschuivingen, die ik nu zou willen bespreken. Elemans schetst voor zijn gebied de zaakontwikkeling bij de maaimachine als volgt: ‘Deze machine dateert uit het begin van deze eeuw en is in de loop der jaren aanzienlijk verbeterd...De maaimachine wordt in hoofdzaak gebruikt voor het maaien van hooigras. Kort voor en nog enige tijd na Wereldoorlog II maaide men er ook veel graan mee. Dan moest men de machine uitrusten met een aanvullende apparatuur...De met een korenmaaier uitgeruste maaimachine is echter al weer sinds enkele jaren vervangen door de zèlvbéjnder die het graan niet alleen maait en op losse schoven legt, maar die de schoven ook tot garven bindt. En de laatste ontwikkeling is dan de...combine of de mèèjdórser die tot nog toe echter alleen door de loonmaaier of door een enkele zeer grote boer wordt gebruikt’Ga naar voetnoot9). Dezelfde drie fasen kunnen we ook in Belgisch-Limburg onderscheiden. De oudste maaimachine (kaart 1) is zowel geschikt om graan als om gras te maaien. Als men er graan mee wil maaien, moet ze met een korenmaaier uitgerust zijn. Ze kan echter geen schoven binden. In Haspengouw wordt deze machine op dit ogenblik bijna niet meer gebruikt bij de korenoogst; wel dient zij nog om gras of klaver te maaien. In de Kempen en meestal ook in de Maasvallei wordt zij nog steeds bij de graanoogst gebruikt. Deze machine heet in gans Belgisch-Limburg maaimachien. In een gebied dat een soort kroon vormt rond het Kempens eiland waar het graan vroeger met de zeis werd afgemaaid, heeft deze machine twee benamingen. Als ze niet is uitgerust met een korenmaaier, noemt men ze daar maaimachien; is er wel een korenmaaier op gemonteerd, dan heet ze pikmachien of zichtmachien. | |
[pagina 47]
| |
[pagina 48]
| |
Maaimachien enerzijds en pik- of zichtmachien anderzijds zijn daar dus niet als zuivere synoniemen te beschouwen. In het Kempens eiland waar het koren traditioneel met de zeis werd gemaaid, wordt de benaming maaimachien niet alleen gebruikt als men met deze machine gras gaat maaien, maar ook als ze met een korenmaaier is uitgerust. De oorzaak daarvan is, dat daar traditioneel zowel het afsnijden van gras als dat van graan maaien heet, en wel omdat deze twee oogsthandelingen met hetzelfde instrument, de zeis, werden verricht. Rondom dit eiland had men voor het oogsten van graan een andere benaming dan voor het afsnijden van gras, omdat men het graan met een ander werktuig oogstte dan het gras. Het eerste gebeurde met de zicht (in het W pik geheten, in het O zicht) en slechts het tweede met de zeis. De benaming maaien was ook hier gereserveerd voor het oogsten met de zeis, m.a.w. voor het grasmaaien; voor het graanoogsten had men echter andere benamingen, nl. pikken in het gebied waar de zicht pik heet, en zichten in de streek waar ze zicht heet. Maar ook in Haspengouw heeft deze primitievere soort maaimachine maar één naam. Op het eerste gezicht dezelfde toestand als in het Kempens maai-eiland dus. Toch is er een grondig verschil, want in Haspengouw werd het graan voor het opkomen van de machines met de zicht geoogst. Bij de interpretatie van het kaartbeeld helpt ons het feit verder dat deze machine in Haspengouw bij de korenoogst bijna niet meer gebruikt wordt; zij is er voor dat werk zo goed als totaal verdrongen door een modernere machine, die de schoven kan bindenGa naar voetnoot10). Waarschijnlijk heeft Haspengouw dus vroeger ook een aparte benaming gehad voor een met een korenmaaier uitgeruste ouderwetse maaimachine, en wel zichtmachien. Is die term dan spoorloos verdwenen? Hoegenaamd niet. Doordat de maaibinder het algemeen gebruikelijke graanoogstwerktuig werd in Haspengouw en op die manier de oude maaimachine naar de grasoogst terugdrong, greep er een verschuiving van de aandacht plaats. Bij de tegenstelling tussen de zelf- | |
[pagina 49]
| |
[pagina 50]
| |
[pagina 51]
| |
binder en de oude maaimachine verschoof het accent van de aanvankelijke oppositie ‘kunnen binden’: ‘niet kunnen binden’ naar de secundaire ‘graanoogst’: ‘hooioogst’. Op die manier kwam de benaming zichtmachien vrij voor de zelfbinder, zoals kaart 2 laat zien. In de minder vruchtbare delen van Limburg met hun kleinere bedrijven heeft deze verschuiving zich niet voltrokken. Twee termen leveren hier slag: het langs het W en door vakbladen en reclames binnengedrongen sterke pikbinder en het zwakkere zelfbinder, misschien een eigen schepping. Dat in de (Noordnederlandse) cultuurtaal ook zelfbinder voorkomt, kan met de huidige taaltoestanden zeker niet als een sterke steun voor het oostelijk Belgisch-Limburgse zelfbinder gelden. Dat inderdaad op dit ogenblik de Brabantse invloed, gekoppeld aan die van de reclames en de publicaties van de Belgische Boerenbond, nog zeer sterk is, blijkt uit het kaartje met de benamingen voor de modernste maaimachine, de maaidorser (kaart 3). De westelijke indringer pikdorser, die op papier nochtans niet dezelfde sterke steun geniet als pikbinder, is tot voorbij Tongeren kunnen oprukken en is slechts daar op een tegendruk gestoten. Het in het O voorkomende maaidorser is aan secundair door Maastricht uitgestraalde Noordnederlandse invloed te danken. Dat blijkt niet alleen uit het feit dat in Oost-Haspengouw het graan traditioneel met de zicht werd geoogst, maar ook uit het vocalisme van het eerste lid van de samenstelling maaidorser. Het eerste lid luidt er meestal maai-, als in de cultuurtaal, maar in tegenstelling met het inheemse /mę̄-/. Op de grens van de pikdorser- en maaidorser-gebieden komt enkele malen de inheemse schepping zichtdorser voor en verder noteerde ik verspreid hier en daar vervormingen van combine. Het zou de moeite lonen over tien à twintig jaar de benamingen van de drie hier besproken maaimachines nog eens opnieuw op te vragen. Het verdringen bij de graanoogst van de oude machines door de zelfbinders in de noordelijke helft van de provincie en de geleidelijke ruimere verspreiding van de maaidorsers moeten dan ongetwijfeld nieuwe sporen hebben nagelaten in de woordgeografie. Misschien komt mijn betoog over de woordgeografische verschui- | |
[pagina 52]
| |
[pagina 53]
| |
vingen bij de benamingen van de maaimachines sommige lezers voor als een wat in de lucht hangende reconstructie. Ik wil daarom nu een kaart bespreken waarbij we als waarnemers van een verschuiving met onze twee voeten heel vast op de grond blijven staan. Het kaartje met de Belgisch-Limburgse benamingen voor de melkafromer (kaart 4) levert drie synoniemen op: afromer (met de varianten romer en ontromer), melkmachien en écrémeuse. Écrémeuse is aan de Waalse buren ontleend, melkmachien is een inheemse woordschepping. Bij afromer bestaat de mogelijkheid dat we met een eigen vondst zouden te doen hebben, slechts in het O van de provincie, waar het vet van de melk room heet; in het W, waar men daarvoor zaan zegt, hebben we met import te doen, ofwel vanuit het O, ofwel vanuit de landbouwbladen en reclamesGa naar voetnoot11). De term melkmachien werd herhaaldelijk opgegeven als verouderd. De zegslieden gaven zelf de verklaring van het verdringen van melkmachien door afromer of écrémeuse: in de laatste jaren wordt er meer en meer machinaal gemolken. De nieuwe machine waarmee men de koeien melkt, heet melkmachien! Dat twee machines uit dezelfde werksfeer, maar met een verschillende functie, dezelfde naam dragen, is natuurlijk een onverdraaglijk inconvenient. De benaming melkmachien voor de ontromer is dus aan het uitsterven. Waarschijnlijk zal afromer het leeuwenaandeel van het Limburgs melkmachien-gebied voor zich gaan opeisen. Het heeft reeds vaste voet in de omgeving van St.-Truiden, op de grens van het écrémeuse-gebiedje. De door afromer gevormde olievlek zal zich vermoedelijk steeds verder uitbreiden ten koste van het door zijn dubbelzinnigheid zwak staande melkmachien. Of ook écrémeuse nog een stuk van het huidige melkmachien-gebied zal veroveren, valt af te wachten. Het blijkt alleszins niet (meer) tot olievlekvorming in staat te zijn. Dat melkmachien in Haspengouw op dit ogenblik nog veel sterker staat dan in het W van de Kempen en de Demervallei, kan geen ver- | |
[pagina 54]
| |
wondering wekken. De veeteelt speelt in het op de akkerbouw aangewezen Haspengouw een veel kleinere rol dan elders, waar zij de akkerbouw hoe langer hoe meer in belang overtreft. In streken waar de veeteelt de voornaamste inkomstenbron van de boeren is, wordt er natuurlijk meer machinaal gemolken dan elders. (Wordt vervolgd)
Marburg/Lahn J. Goossens |
|