Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 79
(1963)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 56]
| |
Mossel en visDe Zuidnederlandse zegswijze mossel noch vis zijnGa naar voetnoot1), die zowat overeenstemt met de Noordnederlandse vis noch vlees zijn, reikt wel niet tot de middeleeuwen terug. Toen immers werden oesters en mosselen, in overeenstemming met het wereldbeeld van die tijd, tot de vissen gerekend. In mijn Alfabetische of Ideologische Lexicografie? 12-13 [1960] heb ik daar verschillende voorbeelden van gegeven. Ik heb er toen tevens op gewezen dat deze middeleeuwse voorstelling tot op heden levend is gebleven in de R.-K. onthoudingsvoorschriften. Ook in de taal der mosselkwekers heeft dit oude wereldbeeld tot op heden zijn sporen nagelaten. In het boekje van B. Havinga, De mossel verhuist...Mosselen en mosselteelt (AO-reeks 876) 4 [1961], lees ik: ‘In het voorjaar tot in het begin van de zomer, als de voortplanting plaatsvindt, loopt de voedingswaarde (van de mossel) sterk achteruit. Vrijwel alle reservestoffen die de kwaliteit van het produkt vormen, worden dan verbruikt. De kwekers zeggen dan dat de oude vis verdwijnt, terwijl na afloop van deze periode zich weer nieuwe vis gaat vormen. Vanaf april tot omstreeks midden juli worden dan ook geen mosselen in de handel gebracht’. Bijzonder aardig komt de ouder terminologie vis naar voren in de volgende aanhaling (waarin vlees alleen de tegenstelling tot schelp aanduidt), die ik vond in Aller Hande (Albert Heijn) nov. 1961, blz. 1 h, waarin een mosselhandelaar uit Yerseke aan het woord is: ‘Na het stomen is het gemakkelijk de vis - de vaktaal zegt het vlees - uit de schelp te halen’. Leiden F. de Tollenaere |
|