Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 78
(1961)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |||||||
Nogmaals VerandzadenToen ik destijds, bij de voorbereiding van het artikel Verandzaden, in het werk van P. Lindemans, Geschiedenis van de Landbouw in België, twee plaatsen vond waarin het woord niet werd gebruikt m. betr. t. de landbouwgrond doch m. betr. t. geteelde vruchten (de verandzade vruchten, het verandzade vlas), was ik aanvankelijk geneigd dit participiale gebruik alleen maar te zien als een vrijheid van de auteur. Toen ik daarna echter een bewijsplaats uit het jaar 1756 aantrof, waarin sprake was van verhandtsaijt graen, was ik niet weer zo zeker; alleen, het bleef bij die ene late plaats. Hoewel het voor de hand ligt dat dit gebruik der verbinding - door mij als betekenis 2. in mijn artikel in het Tijdschrift en in het W.N.T. onderscheiden - veel minder frequent en stellig ook jonger is dan de betekenis 1., is het toch niet zo, dat de plaats van 1756 een unicum is. Deze wetenschap dank ik aan de zeereerwaarde heer pastoor J. de Brouwer te Impe (Oost-Vlaanderen). Schreef ik in Ts. 77, 35 [1959], dat een oproep, in het lokale heemkundige tijdschrift Het Land van Aalst, om bij de oude boerengeneratie naar het woord te informeren zonder gevolg was gebleven, enkele weken later bereikte me een brief van pastoor De Brouwer, waarin deze me schreef: ‘Ik raadpleegde enkele landbouwers uit de streek bezuiden Aalst, maar geen enkele kende nog het woord verantzaden of verontzaden’. Bovendien deelde hij me van het woord in kwestie ook enkele oude bewijsplaatsen mede, die alle de gemeente Lede bij Aalst betreffen, aldaar geschreven en te localiseren zijn, en in meer dan één opzicht onze aandacht verdienen. Wat de betekenis betreft behoren de meeste Leedse plaatsen (alle origineelGa naar voetnoot1) bij de betekenis 1.: Item veratsaeyt dry dachwant L roeden met twee voren compt ouver het labeur xxxv s. ende ouver het saeysel xx s. tsaemen op ij 1. xv s., Rijks- | |||||||
[pagina 51]
| |||||||
archief Gent, fonds Lede, no. 11, staat van goede van Maeyken Staes, fo. 39 [Lede, 1626]. Item twee dachwant veratsaeyt met een vore met het saeysel compt tsaemen xxj s. vj gr., Als voren [Lede, 1626]. Het doorstrepen van de woorden saet ende drest (= de rest) laat wel nauwelijks twijfel bestaan, dat we hier te maken hebben met de betekenis 1. en niet met de betekenis 2.. Op deze laatste echter heeft wel betrekking een andere vindplaats, waar het werkwoord verandzaden wel degelijk gebruikt is met het woord graen, zij het dan verzwegen, als object: De generale besaitheyt zoo wel brackgraen als verassaet is ghepresen op drecht in saet met alle het omghereden ende opgheset lant met de vernoethede daer inne, is al tsamen ghepresen, dus hier lxxiij lb. iij s. vii d., Rijksarchief Gent, fonds Lede, no. 12, staat van goede van Lievijne vander Brugghen [Lede, 1640]. Merkwaardiger dan de betekenissen zijn echter de vormen waarin verandzaden in de verschillende Leedse bewijsplaatsen optreedt; ze zijn stuk voor stuk ‘nieuw’:
De hier door toedoen van pastoor De Brouwer medegedeelde nieuwe bewijsplaatsen van verandzaden zijn niet alleen in opzicht van vorm | |||||||
[pagina 52]
| |||||||
en betekenis belangrijk, maar bovendien vormen ze een duidelijke aanwijzing, dat in de staten van goede der fondsen van tal van gemeenten uit de zuidelijke helft van Oost-Vlaanderen en Zuid-Brabant vermoedelijk nog vele vindplaatsen verborgen zijn van een oud, merkwaardig woord uit de oude landbouw.
Leiden, 23-III-1960. F. de Tollenáere |
|