Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 76
(1958)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 268]
| |
Nieuwe Middelnederlandse fragmenten3. Boudewijn van Seborch.Sinds 1895 is het bekend, dat er een Middelnederlandse bewerking heeft bestaan van de Baudouin de Sebourc, want in dat jaar heeft W. Golther in het Zeitschrift für deutsche Philologie 27,14 vgg. een fragment gepubliceerd naar een in tweeën gesneden blad perkament, dat te voorschijn was gekomen in de U.B. te München (Cod. Ms. 756.2). Waarschijnlijk mede door het feit dat de publicatie in een buitenlands tijdschrift plaats vond, heeft dit fragment echter niet de aandacht gekregen die het verdiende. Zowel Kalff als Van Mierlo zwijgen erover en alleen Te Winkel heeft er een bladzijde aan gewijd (Ontwikkelingsgang 1,350). Het is ook Te Winkel die heeft verondersteld, dat de Nederlandse bewerking van de Franse Baudouin wel Boudewijn van Seborch zal hebben geheten en ik heb deze titel maar aangehouden, ofschoon de naam van de held noch in het fragment van Golther, noch in het nieuwe dat hierna ter sprake zal komen, in deze vorm is overgeleverd. Verdam heeft de publicatie van 1895 voor zijn woordenboek geëxcerpeerd en De Vreese heeft zich er in zijn Bouwstoffen dus ook rekenschap van moeten geven. De laatste stelt vast, dat het handschrift waaruit het perkamenten blad in München stamt, omstreeks 1350 geschreven is en dat de uitgave te wensen overlaat. De Vreese's kritiek is, zoals mij na onderzoek gebleken is, niet ongerechtvaardigd, maar ter ontlasting van Golther mag toch wel vermeld worden, dat het handschrift op vele plaatsen bijzonder moeilijk te lezen is en dat uitgever van zijn vak romanist was. Dit neemt niet weg, dat een nieuwe uitgave, die het gedicht onder de ogen van de meestbelanghebbenden, de nederlandisten zou brengen, zeker gewenst mocht heten. Ik zou daartoe echter nog niet zo dadelijk zijn overgegaan - want er zijn meer fragmenten te noemen die een nieuwe uitgave zouden verdienen -, als het toeval mij geen tweede fragment van de Middelnederlandse Boudewijn in handen had gespeeld. In de dissertatie van P.J.H. Vermeeren over | |
[pagina 269]
| |
De Bibliotheca Neerlandica Manuscripta van Willem de Vreese (Amsterdam, 1953) trof mij in een noot op blz. 62 de vermelding van een ‘fragment van een onbekende ridderroman’, door Erik von Scherling in 1949 ontdekt in de rug van een 16de-eeuwse foliant en thans berustend in de U.B. te Amsterdam onder signatuur E q 73. Het was niet moeilijk op grond van de in dit fragment voorkomende eigennamen vast te stellen, dat het deel moest hebben uitgemaakt van de Boudewijn van Seborch. Dit nieuwe fragment behoort tot een ander handschrift dan dat van Golther en is voor een groot deel nog moeilijker te lezen. Ik heb er wat tijd aan besteed om het nieuwe fragment te ontcijferen en om er een zekere achtergrond aan te geven heb ik meteen het oude fragment van Golther wat beter hanteerbaar gemaakt voor de taal- en literatuurwetenschap. De Franse Baudouin is uitgegeven door Bocca (Valenciennes, 1841), maar Golther had al vastgesteld, dat het Middelnederlandse gedicht geen directe vertaling kon zijn van deze versie. Uitvoerig is het Franse gedicht bestudeerd door E.-R. Labande, Etude sur Baudouin de Sebourc, Chanson de Geste, Légende poétique de Baudouin II du Bourg, Roi de Jérusalem (Paris, 1940). Deze heeft zich ook bezig gehouden met de Middelnederlandse bewerking (a.w. 128) en ik wil uit zijn beschouwing hierover enkele zinnen citeren: ‘La traduction est très lâche, cependant le texte du ms A est, dans l'ensemble, reconnaissable. En général, les finesses de langage ont échappé au traducteur qui a plus d'une fois modifié la phrase pour masquer son inintelligence du modèle; il en est de même pour les digressions galantes ou moralisantes qui sont souvent escamotées. Certains éléments semblent en revanche ajoutés: peut-être à cause de cela peut on penser que le texte copié était différent de A.’ Gezien deze verhouding tussen voorbeeld en navolging leek het mij weinig zin te hebben om de Franse tekst naast de Nederlandse af te drukken. Aan Labande ontleen ik nog, dat het Franse gedicht vóór het midden van de 14de eeuw, maar ná 1314 moet zijn ontstaan en wel in Valenciennes of omstreken. (Sebourc ligt even ten oosten van Valenciennes). Als De Vreese met zijn datering van het Münchener fragment gelijk heeft (maar het kan, naar het mij voorkomt, ook best een halve eeuw later worden geplaatst), zou het Franse gedicht al heel spoedig | |
[pagina 270]
| |
na zijn ontstaan in het Vlaams vertaald moeten zijn (wat, gezien de nabuurschap van Valenciennes en Vlaanderen, geenszins onmogelijk zou zijn). Het Amsterdamse fragment is sterker Vlaams gekleurd dan dat uit München en staat in het gebruik van de naam Gaufroot of Gaufroy dichter bij het origineel dan de Münchener tekst, die buiten rijm altijd Gaufoort schrijft en in rijmpositie aarzelt tussen Gaufoort en Gaufroot (verg. gaufroot: noot in r. 39-40 en groet: gaufoort in r. 121-2). Dit bewijst overigens alleen dat het handschrift van het Amsterdamse fragment conservatiever is, niet dat het bepaald ouder moet zijn dan dat van het Münchense blad. Voor de datering van de Middelnederlandse bewerking is behalve de overlevering der handschriften ook nog van belang het feit, dat de auteur of auteurs der abele spelen de Boudewijn gekend moeten hebben. Het uitvoerigst is deze kwestie besproken door F.G. van der Riet in zijn boek Le théâtre profane sérieux en langue flamande au moyen âge ('s-Gravenhage, 1936), blz. 112 en 123-5. Niet alleen op het gebied van de namen (Esmereit en Gloriant zijn beiden broers van de hoofdfiguur Boudewijn), maar ook op dat van de thematiek is er grote verwantschap tussen de roman en de spelen. De spelen zijn tot ons gekomen in het grote Hulthemse hs. dat in het eerste decennium van de 15de eeuw gedateerd wordt. Op grond daarvan wordt hun ontstaan in de tweede helft, van de 14de eeuw gesteld. Voor de Vlaamse Boudewijn, die tussen de Franse Baudouin en de Brabantse abele spelen in staat, kan men dan bij benadering de jaren van 1340 tot 1370 als tijd van ontstaan aannemen. De Franse Baudouin is een van de 14de-eeuwse avonturenromans, die spelen tegen de toen al geheel historie geworden achtergrond van de kruistochten. De Vlaamse bewerking volgt de trant van het Franse voorbeeld, is gemakkelijk tezamengerijmd en zeker geen meesterwerk te noemen, maar toch levendig van voorstelling en vaardig verteld. De rijmen zijn dikwijls consonantisch onzuiver (bv. M 33-4 ontweecht: geeft, M 35-6 getrouwe: goude, M 151-2 gaf: dach, M 159-60 ermite: gewaerlike, M 221-2 scepen: wreken, M 223-4 dooet: hoort, A 63-4 welteghemake: sclape). De dichter heeft er geen bezwaar tegen om -en en -e op elkaar te laten rijmen en houdt in het rijm de beide ee-fonemen, | |
[pagina 271]
| |
niet uit elkaar (bv. M 251-2 reesen: wesen, A 41-2 stede: beede). Een typisch-Vlaams rijm is M 181-2 ditte: pitte, met de merkwaardige vernederlandsing-op-de-klank-af van de Franse eigennaam du Puy tot van den Pitte. In hoeverre de genoemde ‘slordigheden’ karakteristiek zijn voor de dichter dan wel behoord hebben tot de literaire traditie in zijn kring, kan ik niet uitmaken. Ons beeld van de geschiedenis van de Middelnederlandse dichttechniek is nog altijd veel te weinig genuanceerd. De beide fragmenten M (uit München) en A (uit Amsterdam) geef ik hier diplomatisch uit met oplossing van alle afkortingen. Alleen die oplossingen waarover verschil van inzicht kan bestaan, worden aangegeven door cursieve druk. Bij alle moeilijk leesbare en geheel onleesbare plaatsen heb ik een gissing gewaagd, die uiteraard weer door cursieve druk is aangegeven. Ook de afgesneden delen van versregels (en dat zijn er in A heel wat) heb ik uit het verband zo goed mogelijk aangevuld. De graad van zekerheid of onzekerheid van mijn aanvullingen kan heel verschillend zijn. Ik heb daarover in de aantekeningen verantwoording afgelegd en daarin ook de meeste plaatsen vermeld waar mijn lezing van M afwijkt van die van Golther. (Niet vermeld zijn echter de plaatsen waarmee G. niets wist aan te vangen). Het heeft bij moeilijk leesbare teksten weinig zin, wanneer de uitgever zich bepaalt tot het vaststellen van geïsoleerde ‘zekere’ letters en het aan het combinatievermogen van de lezer overlaat om uit deze grafische resten woorden op te roepen. De uitgever verkeert, omdat hij het handschrift voor zich heeft en op grond van de letterresten ook weet wat er per se niet gestaan kan hebben, in veel gunstiger omstandigheden om met succes te kunnen combineren dan welke lezer ook. Een hypothetische reconstructie, die niet meer wil zijn dan dat, is wetenschappelijk nuttiger dan een hoop losse scherven, die niet meer willen worden dan dat. In gevallen als deze is de reconstructie nl. het vermoedelijke eindpunt van het onderzoek. Het is vrijwel uitgesloten dat er nog eens een compleet handschrift van Boudewijn van Seborch te voorschijn zal komen. Fragmentjes kunnen er nog elke dag bijkomen, zolang er ononderzochte 16de-eeuwse boekbanden zijn, maar het zou wel heel toevallig zijn, als een nieuw fragmentje net hetzelfde stukje tekst bevatte als M of A. Een uitgave | |
[pagina 272]
| |
moet dus uit een fragment alles halen wat er in kan zitten en het in al zijn gebrekkigheid zo volledig mogelijk laten functioneren. Een beschrijving van de stukjes perkament die ons de tekst hebben overgeleverd moge nog aan de uitgave voorafgaan. M is een overdwars doorgesneden blad met een breedte van 188-198 mm en een hoogte van 274-276 mm. De beide helften zijn tennaastebij even groot en hebben blijkbaar als schutblaadjes gediend van een boekje van ongeveer 20 bij 13,5 cm. In de bovenmarge van het blad zitten tweemaal twee gaatjes met roestranden (de binnenste 100 mm, de buitenste 125 mm van elkaar). Blijkbaar zijn hier ijzeren pinnen, onderdelen van de sluiting van het boekje, doorgestoken geweest. Op beide zijden van het blad staan drie kolommen van 52 of 53 regels (op de recto-zijde steeds 52 r., op de verso-zijde kol. a en b 53 en kol. c 52 r.). De hoogte van de kolommen is 245-248 mm, de breedte 55-60 mm. De schrijfspiegel is ongeveer 245 bij 170 mm. Er zijn geen sporen van liniëring of kolommenafschrijving te zien. De eerste letters van de regels zijn niet gerubriceerd, maar wel meestal van hoofdlettertype. Zij staan duidelijk afzonderlijk, maar vormen geen ‘kolommetje voor de kolom’. De eerste letter van iedere kolom is groter (voor twee regels), ietwat versierd en meestal voorzien van een ‘kopje’, een snel geschetst gezicht en profil, overigens in dezelfde zwarte inkt als voor de tekst gebruikt is. Op een aantal plaatsen springen telkens twee regels in om ruimte te maken voor een gekleurde hoofdletter. Op de recto-zijde zijn deze hoofdletters ook ingevuld, afwisselend rood en groen. Op de verso-zijde zijn ze oningevuld gelaten en zijn ook geen representanten te zien. De tekstletter is een 14de-eeuwse textualis. De afkortingen zijn vrij talrijk. Behalve het gewone streepje voor weggelaten n of m en bij en(de) windt men de r-krul (met als waarde er, ar aer en or (of oor)), de superscripte o en a, de gestreepte p (met als waarde par), de us-krul en de z met de waarde et (alleen in met). Verder worden de woorden coninc, coninginne, baudewijn en soudaen verkort geschreven. Het blad M, dat stellig niet meer zijn oorspronkelijke afmetingen heeft, maar aan boven- en binnenzijde besnoeid is, moet tot het begin van de Boudewijn-codex behoord hebben, want de inhoud correspondeert tennaastebij met r. 112 tot 259 van de eerste zang van het Franse gedicht in de uit- | |
[pagina *5]
| |
München U.B. Cod. Ms. 756. 2. verso-zijde (bovenste helft)
| |
[pagina *6]
| |
Amsterdam U.B. E 9 73 verso-zijde
| |
[pagina 273]
| |
gave-Bocca. Waarschijnlijk is M het tweede blad van het eerste katern geweest. A bestaat uit twee ongelijke strookjes perkament, die uit hetzelfde blad zijn geknipt en bij elkaar aansluiten (zie de reproductie). Het rechterstrookje (gerekend op de gereproduceerde verso-zijde) is 140 bij 35 mm, het linkerstrookje is 120-126 mm hoog en 75 mm breed. Men vraagt zich af hoe de 16de-eeuwse boekbinder ertoe gekomen is om een blad perkament op zo'n vreemdsoortige wijze te verknippen of te versnijden. Waarom sluit het linkerstrookje juist aan bij het midden van het rechterstrookje? Dit is m.i. alleen hieruit te verklaren, dat het linkerstrookje oorspronkelijk even hoog is geweest als het rechterstrookje en vervolgens is ingekort met één enkele knip, nadat het overdwars was samengevouwen. De knip viel iets schuin uit en daardoor is het linkerstrookje geen zuivere rechthoek, maar een gelijkbenig trapezium geworden. Als het linkerstrookje oorspronkelijk 140 bij 75 mm is geweest, betekent dit, dat het tweemaal zo groot was als het rechterstrookje en dat het dus ook verknipt had kunnen worden, over de hoogte, tot twee rechterstrookjes. En als we dit voor ons zien, komt er enige logica in de schaar van de boekbinder. Het blad waaruit A geknipt is, was blijkbaar bestemd voor het maken van rugstrookjes van ongeveer 140 bij 35 mm. Maar dan moet er ter linkerzijde van het linker- en ter rechterzijde van het rechterstrookje ook een strook van ongeveer 35 mm breed zijn afgeknipt en dat zou betekenen dat het blad een breedte heeft gehad van ongeveer 18 cm. Dat is een alleszins redelijke breedte voor een blad van een literaire codex. Er kunnen maar twee kolommen op de zijden van dit blad hebben gestaan en de breedte van de schrijfspiegel moet ongeveer 12 cm zijn geweest. (De breedte van iedere kolom laat zich nl. berekenen op ongeveer 60 mm). Een zeer gebruikelijke bladverdeling is die waarbij hoogte en breedte van de schrijfspiegel zich ongeveer verhouden als 4 tot 3. Dat zou betekenen, dat de schrijfspiegel ongeveer 16 cm hoog zou zijn geweest. De regelhoogte bij A - er zijn nog duidelijke sporen van liniëring op de gladde verso-zijde - is gemiddeld 4,6 mm. In 16 cm gaan dus 35 regels. We komen hiermee tot de constructie dat de codex waartoe A behoord heeft bladzijden heeft gehad met twee kolommen van ieder 35 regels. Deze constructie moet met de andere | |
[pagina 274]
| |
gegevens van de strookjes gecontroleerd worden. Het rechterstrookje heeft op zijn 140 mm hoogte iets meer dan 30 of iets minder dan 31 regels. Het linkerstrookje bevat iets meer dan 26 regels. Tussen de tekst van het linker- en die van het rechterstrookje zouden, als de kolomhoogte inderdaad 35 regels is, maar 6 à 7 regels ontbreken. Is dat aannemelijk te maken? De inhoud van A correspondeert min of meer met r. 166 tot 294 van de 4e zang van de Baudouin in de editie-Bocca. Dus iets minder dan 130 Franse verzen zijn weergegeven in ongeveer 140 Vlaamse. De verdeling van de stof over de verschillende kolommen is echter geheel ongelijk. De 26 regels van kolom rob (die evenwel, zoals straks nog uiteengezet zal worden, in feite maar 20 regels representeren) komen overeen met r. 225-235 van de Franse tekst, daarentegen de 26 regels van kolom voa met r. 243-270. De passages die in de Vlaamse vertaling ontbreken zijn in het Frans echter nooit groter dan 6 à 7 regels (nl. r. 218-224, r. 236-242, r. 271-276). Dit levert dus zeker geen bezwaar op tegen de hypothese van 35 regels per kolom, al is het er natuurlijk ook geen bewijs voor. Het is wel, min of meer, te bewijzen, dat het aantal regels per kolom oneven moet zijn geweest, want een, blijkens het rijm, even regel van kolom a staat over 't algemeen naast een oneven regel van kolom b. De even regel 74 van voa staat weliswaar naast de even regel 109 van vob, maar dat komt doordat er tussen 92 en 93 een regel is uitgevallen. De normale verhouding wordt spoedig weer hersteld, doordat de afschrijver na 109 opnieuw een regel heeft overgeslagen. Het is dus wel zeer waarschijnlijk dat de kolom een oneven aantal regels heeft gehad, maar dat kunnen er behalve 35 ook wel 37 zijn geweest. (Minder dan 35 is niet aannemelijk, want daarmee zou het aantal ontbrekende regels tussen de bewaarde gedeelten van de Vlaamse tekst al te klein worden). Laten wij echter de boekbindersschaar nu ook de rest van het blad zien verknippen. Het rechter- en linkerstrookje (in zijn oorspronkelijke vorm) hebben samen met de strookjes aan hun rechter- en aan hun linkerzij het, verticaal verknipte, horizontale middendeel van het blad gevormd. Wat weten wij echter van het boven- en benedendeel? Dit, dat zij zeker niet verticaal verknipt kunnen zijn tot strookjes van 140 bij 35 mm (want dan zou men een blad- en schrijfspiegel van onmogelijke verhoudingen krijgen) en dat | |
[pagina 275]
| |
zij dus wel horizontaal afgeknipt moeten zijn. Het is, gezien de gebruikelijke verhouding van boven- en benedenmarge, het waarschijnlijkst, dat de schaar aan de bovenkant een strook van 35 mm heeft afgeknipt en aan de benedenkant twee van 35 of één van 70 mm. We krijgen dan een blad van ongeveer 24,5 bij 18 cm, dat is weer ongeveer een verhouding van 4 tot 3. Het is bij deze verhoudingen van blad- en schrijfspiegel redelijk, dat de bovenmarge 3 en de benedenmarge 6 cm hoog is geweest. Dat betekent dat in kolom roa en vob de bovenste regel van het bewaarde strookje de tweede van de kolom moet zijn geweest. Bij roa zou dat heel goed uitkomen, want de bovenste regel van het strookje is een even rijmregel (en kan dus alleen maar 2de, 4de, 6de, enz. zijn). Bij vob verwacht men als tweede regel van de kolom een oneven rijmreger, maar, zoals ik al uiteengezet heb, klopt de zaak hier niet; de eerste regel van het strookje is een even rijmregel. Op een blad van 24,5 bij 18 cm zou eventueel ook wel een iets grotere schrijfspiegel dan de hier geconstrueerde van 16 bij 12 cm passen, maar de breedte van deze spiegel ligt wel vast en dit beperkt de mogelijke hoogte tot maximaal 17 cm (dat wil zeggen 37 regels per kolom). Bij de tekstuitgave die hierachter volgt ben ik echter bij de telling van de regels uitgegaan van de ‘ideale’ kolomhoogte van 16 cm (dus 35 regels). De hierbij gevoegde tekening geeft een schematische voorstelling van de wijze waarop het blad vermoedelijk door de schrijver is ingedeeld en door de boekbinder verknipt. Gegevens om de plaats van het blad in de codex vast te stellen, ontbreken natuurlijk ten enenmale. De tekst van A is geschreven in een 14de-eeuwse textualis. De eerste letters van de regels zijn evenals bij M afzonderlijk geplaatst, van hoofdlettertype en niet gerubriceerd. Over de eerste letters van de kolommen is niets bekend. Gekleurde lombarden ontbreken. De afkortingen zijn dezelfde als bij M, alleen de gestreepte p en de z met waarde et ontbreken. Als bijzondere afkorting heeft A nog n met superscripte t voor niet. De afschrijver heeft zich nogal eens vergist, maar een corrector heeft verschillende plaatsen verbeterd. De belangrijkste vergissing vinden we bovenaan in de kolom rob. De eerste 6 regels zijn hier tweemaal geschreven. Waarschijnlijk heeft de afschrijver na de 6de regel gepauzeerd en is toen, misleid door het rijmwoord stede van de laatstafgeschreven | |
[pagina 276]
| |
regel, weer op een verkeerde plaats begonnen. De corrector heeft de vergissing opgemerkt en waarschijnlijk voor de laatste regel van roa en de 7de van rob, die hij bij elkaar wilde laten aansluiten, een letter a geplaatst, voor de eerste en 6de regel van rob daarentegen een letter b. De hand van de corrector is het duidelijkst te onderscheiden in het woord soop dat hij achter r. 59 heeft gezet. De letters van dit woord zijn iets kleiner, maar wel van hetzelfde type als de overige tekst. Misschien zijn corrector en afschrijver dus ook wel dezelfde persoon geweest. | |
[pagina 277]
| |
Fragment M
Ga naar margenoot+Dat god om onsen wille gaf
Laet ons der sonden comen af
Ende altoes na weldoen staen
Soe werden wi van gode ontfaen
5[regelnummer]
Dese gaufort daer ic af seide
was onthouden dats waerheide
Met den edelen coninc arnoude
Hi mach doen al datti woude
Ouer dlant altemale
10[regelnummer]
Die coninc was in sine zale
Met hem rose de coninginne
Gaufort hadde sine minne
Geleit an die ouerscone
Want men onder shemels trone
15[regelnummer]
Geene scoender hadde vonden
Dan rose was te dien stonden
Wie dat gaufort minde zeree
Dan wiste arnout niet de here
Die verrader const wel decken
20[regelnummer]
Hi peinsde altoes om trecken
Hoe hi den coninc vergeuen
Mochte ende nemen dleuen
Om de minne vander vrouwe
Die goet was ende getrouwe
25[regelnummer]
Si dedem werdecheit ende ere
Wel was te moede den groten here
Ende soe maecht elken man
Die .i. wijf heeft daer hi hem an
Houden mach dat so es goet
| |
[pagina 278]
| |
30[regelnummer]
J. wijf alte vele eren doet
Haren man es soe getrouwe
Soe mach heten .i. goede vrowe
Op dat so niet en ontweecht
Als haer .i. wijf ten man wert geeft
35[regelnummer]
Soe dat si hem es getrouwe
.J. wijf gelijct den pellen van goude
Alsoe dede rose de coninginne
De vroedste vander werelt binnen
Dit mercte de felle gaufroot
40[regelnummer]
de minne dedem zwaren noot
Maer hi sachse soe vroet van sinne
De goede vrouwe de coninginne
Dat hijs haer niet dorste gewagen
Hem zeluen moesti sijn noet clagen
45[regelnummer]
Dic ente meneger vre
Ende pensde mocht dauonture
Noch soe comen datti soude
Sinen here den coninc arnoude
Enechsins ter doot bringen
50[regelnummer]
Met mengen subtilen dingen
Hier an leidi sijn gedochte
Dicke peinsdi ofti mochte
Ga naar margenoot+Diere vrouwen comen tspraken
Maer noit vant hi so de zaken
55[regelnummer]
Dat hijt hadde dorren bestaen
Dies was hi herde zeree ontdaen
Ende moeste doegen sijn smerte
Maer altoes stont hem therte
Om te doeden sinen here
60[regelnummer]
Verraders geue god onnere
Hi minde alte zere de vrouwe
Die cleine achte op sinen rouwe
Dat wetic wel in waerder dinc
| |
[pagina 279]
| |
Si sat bi haren man den coninc
65[regelnummer]
Te nimagen in de zale
Daer sach men tien zeluen male
De scone vrouwe goedertiere
Comen haer scone kinder viere
Ermreit was out .vij. iaer
70[regelnummer]
Dat weetic wel ouer waer
Sere besachse de coninc fijn
Ende den iongen baudewijn
Sach hi spelen in de zale
Jc segge v in waerder tale
75[regelnummer]
Datti ionc was van .ij. iaren
Nochtan was hi meerder twaren
Dan sijn broeder van iaren .v.
Daertoe was hi so scone van liue
Dat elken mensche hulpen mochte
80[regelnummer]
Hulp god here die ons cochte
Sprac de goede coninc arnout
Jc bidde v here menechfout
Dat gi dese .iiij. gracie moet geuen
Datse also moeten leuen
85[regelnummer]
Datse beiagen eren ende prijs
Ende in dende tparadijs
Dats te seggen hemelrike
Hi hadde recht de coninc rike
Dat hi ouer sijn kinder bat
90[regelnummer]
Want elc mach wel weten dat
Al eest dat de kinder ionc
Sijn op haren iersten spronc
Sochte ende wel geantiert
Nochtan moeten si bestiert
| |
[pagina 280]
| |
95[regelnummer]
Tenen tiden was geseten
de coninc arnout om eten
Jn sinen sale met bliden zinne
Bi hem sat rose de coninginne
Soe dede de verrader fel
100[regelnummer]
Gaufoort dat weetic wel
De coninc sach sine kinder
Spelen in de zale ginder
Si liepen hem mergen alle .iiij.
Emereit de goedertiere
105[regelnummer]
Ga naar margenoot+Ende alexander ende gloriant
Ende baudewijn de ionchere valiant
Al haddi gad der iaren .x.
Soe was hi manlec te ziene
Seder was hi ridder vercoren
110[regelnummer]
Entie beste die spien sporen
De coninc sach sijn kinder zere
Ende seide god lieue here
Wilt dese soe lange laten leuen
Dat si moeten wesen
115[regelnummer]
Ontsien van den sarasine
Des biddic v met herten fine
Ende si toegen moeten de gedane
Vanden ridders metten zwane
Daer af datse comen sijn
120[regelnummer]
Des biddic v hemels drochtijn
Met ooetmoede herde groet
Amen seide doen gaufoort
Al lachende met loeser herten
Sijn grinen ginc niet ter sterten
125[regelnummer]
Stillekine hi weder seide
Her coninc bi mier manderheide
Jc sal v hulpen vanden liue
Om te sine bi dinen wiue
Die ic minne met herten zere
130[regelnummer]
Ende bi onsen lieuen here
Dine kindere alle .iiij.
| |
[pagina 281]
| |
Salic morden herde sciere
Want haddic den vader doet
Jn liete leuen om geen noet
135[regelnummer]
Baudewijn hi wert soe fel
Jc siet an hem herde wel
Hier mede datti besech sat
Daer de coninc ter tafelen at
Met genoechten herde groet
140[regelnummer]
Op deen side sat gaufroet
An dander side de coninginne
Doen sach men comen ter zalen inne
Enen knape zere gewont
Cort hi vore den coninc comt
145[regelnummer]
Ende seide god diet wel doen mach
Moete geuen goeden dach
Den coninc ende sijn gesinde
Mier vrouwen entie ic hier vinde
Beide clene ende groet
150[regelnummer]
De coninc seide god die sijn doget
Om onsen wille int cruce gaf
Knape die geue v goeden dach
Segt wat hebdi vernomen
vte wat lande bestu comen
155[regelnummer]
De knape die wel was beraden
Antwordem al bi staden
Ga naar margenoot+Den coninc sonder letten mee
Ende seide ic was ouer zee
Geuaren met peter den ermite
160[regelnummer]
Ende pelgrijn gewaerlike
Here hoort hier de waerheit fijn
Met vwen broeder baudewijn
Die van biauuaes es here
| |
[pagina 282]
| |
Hadde mi onthouden ende dede mi ere
165[regelnummer]
Here ic was sijn bottelgier
Baudewijn ende menech prencier
Quamen met geselscape groet
Op den berch van kieueroet
Dus soe waren wi bestreden
170[regelnummer]
Here hoort hier de waerheden
Van den coninc cormarant
Ende vanden coninc solomant
Die van nikes es here
Coninc arnout lieue here
175[regelnummer]
Daer moestet alsoe vergaen
V broeder baudewijn bleef geuaen
Van cormarant den fellen hont
Ende ritchart van chamont
Harpijn van berges sijts wijs
180[regelnummer]
Bouden ketelkijn iehan dalijs
Die bleuen daer ic segge v ditte
Entie bisscop vanden pitte
Pieter dermite die ontfloe
Soe dedic oec is bens vroe
185[regelnummer]
Zeere soe was ic gewont
Als v noch mach wesen cont
Jc come v seggen van vwen broeder
Vus vader kint ende vwer moeder
Die paiene houden geuaen
190[regelnummer]
Coninc here wilt verstaen
Hi leuet noch dat es waer
Maer hi heuet vangnesse swaer
Coninc noch hoort na mi mee
Een volc dat vaert ouer zee
195[regelnummer]
Met herde menegen baroen
Godefert de here van bulioen
| |
[pagina 283]
| |
Jden zone der goeder vrouwen
Esser af leids man in goeder trouwen
Coninc here prense fijn
200[regelnummer]
Peinst om den lieuen broeder dijn
Vus vader kint ende moeder
Ende wilt hulpen dinen broeder
Ende peinst men sal v scande seggen
Op dat gine daer laet liggen
205[regelnummer]
J. broeder die sinen broeder falgiert
Een vremt es wel vernoiert
Dat hine van sinen liue bescouwe
Hets recht dat hem oec betrouwe
Is de coninc arnout verstoet
210[regelnummer]
Ga naar margenoot+Des hem de bode maecte vroet
So lieti her menegen traen
Dat sijn broeder was gevaen
Want hi hads groten rouwe
Hi seide bi onser lieuer vrouwe
215[regelnummer]
Van minen broeder es mi leet
Na dat ic de waerheit weet
Dat hi es in groter noet
Soe waric als .i. hase bloet
Wildic hem niet te hulpen varen
220[regelnummer]
Jc wil gereiden sonder sparen
Beide bargen ende scepen
Minen broeder willic wreken
Ofte in den wille bliuen dooet
Als dit de coninginne hoort
225[regelnummer]
Wart si recht vten kere
Ende seide lieue here
| |
[pagina 284]
| |
Dore god wilt v wort wenden
Soudi mi laten in alenden
Edel here edel wigant
230[regelnummer]
Peinst wat gi laet in v lant
Ende genoech in hebt te doen
Ende coninc van herten coen
Ende siet op v kinder .iiij
Wie salse achter v bestieren
235[regelnummer]
Ofte gi vaert vten lande
De coninc seide altehande
Vrouwe ic sal wel mijn lant
Laten bewaert bi S. amant
Werde vrouwe scone care
240[regelnummer]
Jc moet emmer thulpen varen
Baudewijn minen broeder
Mijns vader kint ende moeder
Lietict het waer grote scande
Hi leit onder de gods viande
245[regelnummer]
Doe ic om minen broeder ganc
God die sals mi weten danc
Jc meine te wreken sijn anden
Ende mi te loesen vanden banden
Daer ic mede ben gebonden
250[regelnummer]
Dat sijn mine zwaren sonden
Daer omme soe moetic inder reesen
Vrouwe laetet v wille wesen
Want ic moeter emmer varen
Doen seide gaufoort sonder sparen
255[regelnummer]
Die fel was ende quaet
Her coninc seiti nv verstaet
Vaerter hets wel ghedaen
Jc die sal wilt verstaen
| |
[pagina 285]
| |
Vriende ende mage ontbieden
260[regelnummer]
Ende in mijn lant so vele lieden
Dat gijs selt hebben ere
Jc wille met v ouer mere
Ga naar margenoot+Op de felle sarasine
dor gods wille dogen pine
265[regelnummer]
Ende om vwen wille mede
Vriendelec de coninc seden
Her gaufort hebt danc
Ende ic segge v sonder wanc
Wilt mi god mijn leuen sparen
270[regelnummer]
Jc saels v dancken wet te waren
Gaufoort seide ic ans v wel
Maer stille seide de verrader fel
Biden here die mi wrochte
Anders ic niet en mochte
275[regelnummer]
Comen te minen porpose
Jc heb wel in mijn gelose
Dat gi in dlant nemmermere
Weder comt bi onsen here
En doe zelue barlabaen
280[regelnummer]
Jc sal v vercoepen saen
Soudaen coninc ofte amistant
Dan salic weder keren int lant
Ende dine kindere alle .iiij.
Met mier hant vermorden sciere
285[regelnummer]
Dan salic hebben de coninginne
Wien ic bouen gode minne
Ende bouen zier moeder mede
| |
[pagina 286]
| |
Die dief dit stille in hem sede
Om de minne van zier amien
290[regelnummer]
So brochti hem te verraderien
ie coninc en lette niet
hine beual ende hiet
Te gereiden wat men mochte
Want ouer zee was sijn gedochte
295[regelnummer]
Om niemens wille wilt hijt laten
Gaufoort dien god verwate
Die voer na vrieselant
Daer hi sine magen vant
Die hi seide cleen ende groet
300[regelnummer]
Hi seide wildense albloet
Wat hi micte te laten doene
Met arnoude den coninc coene
Het waer hemlieden alsoe goet
Te nimagen hi hem spoet
305[regelnummer]
Ende quam te hulpen in ware dinc
Met sconen volke den coninc
Wel was hi ontfaen
Die coninc dede gereiden zaen
Scepe boenen ende baken
310[regelnummer]
Ende al dat doech tselker saken
Ende dat den orloge behoort
Dedi gereiden rechte voort
Daer na dedi gebieden
Alle manieren van armen lieden
| |
[pagina 287]
| |
Fragment A
Met rechte macht mi rouwen
Vele porters ebben onstaen
Hem began te iamerne saen
5[regelnummer]
Vter maten arde sere
Wel.i.m. kerden toren here
Des esmereit was sere verblijt
Ende gaufrot droue seker sijt
Doe dede die ouer felle te hant
10[regelnummer]
Blasen enen holifant
Ende ghinc weder ter steden wert
Maer die adden hem onkeert
Ende nemmer daerwert en consten bekeren
Als ontmaect ende sonder eeren
15[regelnummer]
Saten omme hare stede
Men bestonder sonder bede
| |
[pagina 288]
| |
Die muer oueral bestriden
Men rechte ledren an allen siden
Men ghinker scieten met staelbogen
20[regelnummer]
Quarele hadden goede vloge
Die van buten ende van binnen
Becochtent daer in allen sinnen
Doe die aefsce porters sagen
Die stat began hem wanhagen
25[regelnummer]
Om dat gaufrot so hem dochte
Negheene mort niet scamen mochte
Elc andren seidsi met gheninde
Ons wijf ende onse kinde
Bliuen altemale verloren
30[regelnummer]
Want gaudefrot god geuem toren
Hi salse vaen altemale
Soe datse steruen vander quale
| |
[pagina 289]
| |
35[regelnummer]
.a. .... ....stede
Ga naar margenoot+.b. Dander helt dedi sonder bede
Endedem hare wapen of doen
Doe dede ghebieden die baroen
Sonder enich letten meere
40[regelnummer]
Al die vitailge die was int here
.b. Dat mense brochte vonr die stede
.a. Dander helt dedi sonder beede
Endedem hare wapen of doen
Doe dede ghebieden die baroen
45[regelnummer]
Sonder enich letten mere
Al die vitailge die was int here
Dat mense brochte vor die stede
Nar den ghebode men also dede
Doe ghinc mer eten ende drinken
50[regelnummer]
Elc die wilde sins gedincken
Den nam ene henne dander enen capoen
Dander .i. harst van venisoen
Die vierde die nam enen pasteit
Van alre vitailgen was daer plenteit
55[regelnummer]
Die vaten setten si ouer hooft
Van den wine des ghelooft
Ende sclouchem den bodem huut
Doe wart ghinder grot gheluutt
Die .i. dranc en die ander dranc soop
60[regelnummer]
Die .i. seide brinc en dander loop
Deus welc .i. here es esmereit
Ghef hare caese nem hier enen pasteit
Ende laet ons wesen welteghemake
Wy sullen tauent int beste sclape
| |
[pagina 290]
| |
65[regelnummer]
.... ...der steden
70[regelnummer]
Besecgen onse sonden ripe weisen
75[regelnummer]
Soe eist met onsen liue ghedaen
Die stede wert ghewonnen saen
Jof wij nebben andren raet
Doe was daer ghestaen .i. quaet
Gaufroy was sin maech
80[regelnummer]
Ten verranessen was hi niet traech
Te gaufrote spraci ende seide
Neue sedi bi warede
Die stadt die nes noch niet verloren
Wildi nar minen rade horen
85[regelnummer]
Spoet hu ghereet seide gaufrot
Geift ons raet wi hebbens noot
Doe seide die verrader hendri
Neiue sedi hort nar mi
Die porters dies hu of sin gegaen
90[regelnummer]
Die hebbent hu altemale ghedaen
Dat wy aldus sin bestreden
Nu doet nemen sonder beden
| |
[pagina 291]
| |
Die hem toe gaen ten .x. leden
En doese werpen ouer den muer
95[regelnummer]
Al es tassaut nu swaer ende stuuer
Si sullent corts al laten staen
Ende dar nar als et es ghedaen
Ghi gheift elken clene ende grot
Geluc nar dat hi es ghenoot
100[regelnummer]
105[regelnummer]
.... .... int fosseit
Men brochtse te hem sciere
Van .m. nontginger .iiij.
110[regelnummer]
Ghinder wart wel grot geween
Van den maechden en van den vrouwen
Si seiden gaufrot wel ongetrouwe
Vuul dief hoedaen gebot es dat
Dat se ons afwerpen vter stat
115[regelnummer]
Ende wat hebben wi beraden di
| |
[pagina 292]
| |
Et ne diet hoe dat die sake si
Seide weder die felle gaufroot
Men werpse neder met haesten groot
En waser iemen dies ontfarmde
120[regelnummer]
Jof die iet dar omme carmde
Stappans moesti varen met haer
Doe wart ghinder grot mesbaer
En si riepen met ghenent
Gaufrot in tuterst jugement
125[regelnummer]
Dat god van hemel vten sal
Soe roepen wi vus verscijn v al
Doe seide gaufrot dans geen bediet
Te dien vonnisse ne comic niet
Jc weet mijn scauen gaen voren
130[regelnummer]
Min pleit dats al verloren
Als ic vor gode sal doen payment
Jn wille toegen hem gene rent
Al wildict et ware ongereet
Ende omme dat ic dit wel weet
135[regelnummer]
.... .... die helle
.... .... stelle
K. Heeroma
|
|