Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 76
(1958)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 235]
| |
De heftige herfst....In het debat over de h is een versregel van Bredero betrokken geraakt, luidende: De heftige herfst kan mijn bloeme niet verstooren.
Ten opzichte van de h-uitspraak kan dit alleen iets onthullen, wanneer de bouw van het vers daartoe zou dwingen. Zo stelde MichelsGa naar voetnoot1) het inderdaad voor: ‘Hierin moet herfst als twee lettergrepen gelden’; en De TollenaereGa naar voetnoot2) is hem hierin gevolgd. ‘Daaruit zou volgen’, meent Michels ‘dat de lgr. -ge van heftige overloopt in (h)erfst. Maar de curieuze omstandigheid doet zich voor dat daarmee de alliteratie in het gedrang komt, zodat men toch inderdaad g'h, met duidelijk gemarkeerde h zal hebben te lezen’. De Tollenaere heeft zich dan nader verdiept in de status van deze wegvallende h, die toch duidelijk gemarkeerd wordt. Bij declamatie van verzen lijkt mij dit geen absurditeit. Als men eenmaal de bestaande Franse regel toepast dat de stomme slot-e wegvalt voor volgende klinker of h + klinker, dan valt ook inderdaad die slot-e van het vorige woord weg en kan er nog wel d'h of g'h uit overblijven. Maar dit voordrachtskunstje geeft dan natuurlijk geen aanwijzing voor de gewone gesproken taal. In Noord-Nederland is de elisie voor h al spoedig buiten gebruik gesteld, omdat die kennelijk te ongewoon was en de verzen in plaats van gladder juist stroever maakte. Het sonnet, waarin het bewuste vers voorkomt, begint: De soele somer is so brandend' niet noch heet,
en vervolgt in het tweede kwatrijn: De wrange winter is so wrevel niet noch wreet.
| |
[pagina 236]
| |
Ook de lieve lente komt nog ter sprake; en de alliteratie is dus een wezenlijk bestanddeel van het hele gedicht. Het behoort tot een groep nagelaten werkjes die in G.A. Brederoods Nederduytsche Poëmata van 1632 voor het eerst gedrukt zijn (Unger, Bibliographie, blz. 22, uitg. C.) en die in de uitgave van de Werken (Binger 1890) zijn opgenomen in deel III, blz. 127-156. Oude varianten bestaan hiervan dus niet (de afwijking ‘mijne bloeme’, juist in dit vers, in Knuttel's uitgave 1929, blz. 240, zal een vergissing moeten zijn). Onze tekst berust dus uitsluitend op een 14 jaar na de dood van de dichter aan het licht gekomen kopij, en het is zeker geoorloofd daarop kritiek toe te passen als de lezing of de spelling problematisch lijken. In de oude druk staat Herfts i. pl. v. Herfst, en deze drukfout is natuurlijk terecht in moderne herdrukken verbeterd. Maar de vraag is of Michels terecht meent dat wij herrefst moeten lezen, en zo ja, of daaruit dan volgt dat wij de stomme slot-e van heftige moeten laten versmelten. Waarom hij dit nodig acht geeft hij niet te kennen, maar het kan nauwelijks een andere reden hebben dan de wat rauw vallende klemtonen in de eerste vershelft. Om met het tweede lid van de vraag te beginnen: als wij de uitspraak herrefst zouden verkiezen, en de vershelft dus een lettergreep te veel toedelen, kunnen wij het herstel van het juiste aantal van 6 syllaben evengoed en m.i. beter bereiken door in heftige de middelste i te reduceren en dus te lezen: De heft'ge herrefst kan... Dan is de vershelft tot het standaardmodel herleid op dezelfde wijze waarop ook oudere verzen van Hooft en Vondel na 1625/30 werden genormalizeerd. En de alliteratie komt dan niet in het gedrang. Het juiste aantal lettergrepen mogen wij ook voor Bredero's jaren wel als vaste regel aannemen. Als er een ontbreekt moet inderdaad de verklaring vaak gezocht worden in tweelettergrepige uitspraak, zoals in het sonnet op G. van Hooghendorp (uitg. 1890, III p. 138) vs. 2: Daer Delf op braveert, daer Rijnlandt over schreyt.
Of het 2e sonnet op Margriete (ib. p. 140) vs. 8: Om welcks soet genot ick alles heb verlooren.
| |
[pagina 237]
| |
en vs. 13: Het welck schildert af de groote Min sijn kracht.
Het omgekeerde is even gewoon, b.v. (ib. p. 139) vs. 9 van het eerste Margriete-sonnet: En so mijn sinnelijckheyt op niemandt anders sie,
waar een lettergreep te veel is en sin'lijckheyt kan worden gelezen. Maar in de vershelft ‘De heftige herfst kan...’ is het juiste aantal van 6 lettergrepen aanwezig en bestaat dus om die reden geen noodzaak tot veranderde lezing. Bovendien is bij Bredero het versmelten van slot-e met volgende klinker volstrekt geen regel, ook als er helemaal geen h in het spel is; b.v. p. 138 vs. 1: Gaet braefste oorloghs-heldt...; p. 139 vs. 8: Met wensche en met wil...; p. 140 vs.. 12: ... wit, levende in 't groeyen; p. 141, 5e sonnet vs. 10: ... de rechte uytkomst wijst; - in datzelfde sonnet vs. 8 een van de zeldzame gevallen mét elisie: Die d'alvermogen min...; - voorts enkele h-voorbeelden: datzelfde sonnet vs. 12: Een schoone heeft de macht...; het 4e sonnet op blz. 141 vs. 14: In haer versteende hart...; en ook bij De heftige herfst zou toch nooit meer dan één van de twee h's het versmeltingsproces kunnen ondergaan. Tenslotte dan de vraag of wij werkelijk herrefst moeten lezen. De klemtoonschikking in het bewuste vers is inderdaad ongewoon. Maar in de vroege jaren van Hooft en Bredero scandeerde nog niet iedereen volgens de later aangenomen norm. Hooft heeft zelfs in die tijd een theorie beproefd om ook enige afwijkingen van het onderstelde grondschema ⌣‒⌣‒⌣‒ te legaliseren, waarbij hij veel verwierp wat de Fransen en b.v. Jan van der Noot in hun getelde verzen zonder bezwaar toelieten. Bredero kende zeker Hooft's vrije praktijk en misschien ook zijn al iets ingetogener theorie, maar als wet en regel golden diens beperkingen voor hem zeker niet. Inderdaad valt ‘De heftige herfst kan’ buiten de door Hooft verdedigde afwijkingen. Het is hard; maar de stotende gang heeft juist in dit vers zelfs zin. En ook als wij met deze overweging voorzichtig willen zijn, wijs ik dan toch op een dergelijke klemtoonschikking in b.v. vs. 16 op blz. 203: Den jeuchlijcken Vier-vorst der gelucksal'ger salen
| |
[pagina 238]
| |
en vs. 25 op blz. 130: Al heb ick, God betert, noyt by u mogen wesen.
Naar mijn mening is het niet verantwoord op deze plaats de uitspraak herrefst te eisen. En als argument voor de wankele h kan dit vers dus in geen geval dienst doen.
Rotterdam F. Kossmann |
|