Stuivers met een merk
(Ts. LXXIV 278)
In de opdracht aan de studenten van het seminarie te Roeselare van zijn Dichtoefeningen (1858) schreef Gezelle het een en ander aan het adres van ‘valsche muntenaars’: ‘Vlaamsch is het aanzichte wel dat gij op uwe munte slaat, vlaamsch luidt het opschrift, maar vlaamsch en is het herte niet, noch vlaamsch het binnenste: 't is valsche munte die gij slaat, en die, volgens oud gebruik, met 'nen nagel aan den toog moet:
Slaet al wat Kwaepenninck is,
Slaat Kwaepenninck aen den disch;
Dat van Brugghe tot in Ghent,
Heer Kwaepenninck stae bekent
Als dat hij Kwaepenninck is:
Slaet Kwaepenninck aen den disch!
Dit is dus een populaire manier geweest om minderwaardige muntstukken te ‘merken’.
L.C. Michels