Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 74
(1956)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 256]
| |
Bij het Mirakelspel van NyeuwervaertIn zijn artikel onder bovenstaande titel in de vorige aflevering van dit tijdschrift (blz. 140 e.v.) maakt Minderaa bezwaar tegen 2 van de 45 verbeteringen, die ik aanbracht in de tekstverklaring van de heren Asselbergs en Huysmans bij hun uitgave van het Bredase SacramentsspelGa naar voetnoot1). Hij doet dat op grond van de broederschapskroniek, die de dichter trouw zou hebben gevolgd. Omdat ik - evenmin als de uitgevers - die kroniek doorlopend met de speltekst heb vergeleken, zou ik mij schuldig hebben gemaakt aan een overijld oordeel, toen ik de uitgevers dilettantisme verweet en mijn protest tegen hun codicolatrie zou lichtelijk komisch klinken. Dit alles dan, omdat er zegge twee van de vijfenveertig emendaties ‘fout’ zouden zijn. Laten wij nu die twee betwiste verbeteringen eens nader bezien. De eerste heeft betrekking op rr. 909-910: Heer Wouter is oic ontgaen den brandt
Ende vut den prisoene oec gecocht.
Aldus Sondich Becoren. Onmiddellijk daarop volgt, ditmaal uit de mond van Belet van Duechden: Heeften de duuel daer vut gebrocht
En den kercker was alsoe sterck (rr. 911-912)
Ik stelde voor i.p.v. gecocht te lezen gerocht. Neen, zegt Minderaa, in de kroniek staat: ‘Ende her Wouter waert ghecocht’, dus is gecocht authentiek en daarmee uit. Maar zo simpel is het toch niet. Minderaa schijnt niet alleen geen aandacht te hebben geschonken aan de verzuchting van Belet in de aangehaalde regels 911-912, maar zich ook geen ogenblik te hebben gerealiseerd, dat we hier te doen hebben met een mirakel in middeleeuws-traditionele zin. Welnu, als iemand door een mirakel uit de gevangenis komt, is dat sinds het Nieuwe Testament nooit door losgeld, maar altijd en uitsluitend door een wonderbaarlijke ontsnapping. Houdt men hieraan vast, dan wordt alles duidelijk. Want bij dit historische argument voegt zich het taalkundige. Copen ute (den prisoene, etc.) in de zin van ‘vrij-, loskopen uit’ is tot dusver in onze taal niet aangetroffen, terwijl (ghe)raken ute zeer gewoon is (zie Mnl W i.v. Uteraken). Verwerpt men op deze gronden gecocht en | |
[pagina 257]
| |
houdt men vast aan gerocht, omdat men zo alleen op een stevige historische en taalkundige basis staat, dan wordt een vergelijking met de kroniek pas leerzaam. Bij aandachtige lectuur blijkt die namelijk een geheel andere voorstelling te geven van het mirakel. Het Sacrament bewerkt hier, dat de ridder de witte boon krijgt, het mirakel schuilt dus in de gunstige lotsbeslissing, waardoor Heer Wouter gespaard blijft voor de onmiddellijk dreigende marteldood, terwijl het latere ‘copen’ niet als een wonder wordt voorgesteld. Ook van het aanbieden van losgeld is hier geen sprake. In het spel wordt dit losgeld wèl aangeboden en...tevergeefs. Zou men het eerst geweigerd en later aanvaard hebben? Zulke onzin mag men m.i. zelfs de onhandigste dichter niet toeschrijven. Maar - wat meer zegt - er zou dan helemaal geen wonder meer hebben plaatsgevonden. Dat de dichter daar wel degelijk aan heeft gedacht en dat hij dit mirakel in traditionele zin opvat als wonderbaarlijke ontsnapping, blijkt echter zonneklaar uit de onmiddellijk volgende reactie van Belet: Heeften de duuel daer vut gebrocht
En den kercker was alsoe sterck,
een reactie, die meen ik het onomstotelijke bewijs levert, dat mijn emendatie gerocht juist is. En nu de tweede verbetering, Bij de rr. 584-585: Na desen
Heuet een gescoirt kindt genesen
merkte ik op: ‘Gescoirt betekent hier niet ‘geopereerd’, maar (evenals in r. 905) ‘een breuk hebbende’. Weer verwijst Minderaa naar de kroniek, waar onder het opschrift: ‘Van eenen ghescorde kinde’ verteld wordt, dat er een kind van de steen was gesneden en daarvan genas, maar niet kon urineren. Waaruit mijn opponent concludeert: ‘De verklaring geopereerd is dus onbetwistbaar en juist “een breuk hebbende” is buiten de orde’. Laten wij de kroniek en het spel hier eens rustig met elkaar vergelijken en daarbij het mirakel centraal stellen. Het kind, leert de kroniek, had de natuurlijke operatie (het snijden van de steen) met goed gevolg doorstaan, maar kon niet urineren. Het wonder bestaat nu in het miraculeuze herstel van deze functie. De kwaal, waarvan het door het Sacrament wordt verlost, behoorde zoals overal elders in het opschrift vermeld te worden. ‘Het | |
[pagina 258]
| |
geopereerde Kind’ is dan buiten de orde, want de kwaal zat niet in de natuurlijke en overigens op zichzelf geslaagde operatie, maar in de verstoring van de mictie. Men zou dus een opschrift hebben mogen verwachten als ‘Van eenen kinde dat gheene vrine en conde ghemaken’ d.w.z. van een in zijn lichamelijke functies gestoord kind. Ik ben daarom geneigd in de kroniek ghestorde te lezen i.p.v. ghescordeGa naar voetnoot2). Ook het taalkundige argument moet hier een woordje meespreken. Wel zegt Minderaa, dat scueren = opereren ‘taalkundig mogelijk’ is, maar het is dan toch maar nooit in die betekenis aangetroffenGa naar voetnoot3). In het spel blijven alle bijzonderheden van de kroniek achterwege. Slechts vermeldt het onder de mirakelen tweemaal het genezen van een gescoirt (r. 585) of gescuert (r. 905) kind. Zo als het daar staat moet gescoirt (gescuert) betekenen ‘een breuk hebbende’, allereerst omdat dit de gangbare betekenis is, terwijl gescoirt (gescuert) = geopereerd nergens is aangetroffen en vervolgens omdat ‘geopereerd’ niets zegt omtrent het euvel, dat op miraculeuze wijze wordt verholpen, wat hier - waar alle bijzonderheden ontbreken - onmisbaar is. Mocht mijn emendatie van ghescorde in ghestorde in het opschrift van de kroniek achteraf juist blijken te zijn, dan heeft de dichter een c voor een t gelezen en van het in zijn natuurlijke functies gestoorde kind een kind met een breuk gemaakt. J.J. Mak | |
Naschrift.- Sedert ik het bovenstaande schreef, heb ik Yperman's Cyrurgie nog eens aandachtig doorgelezen. Daarbij trof me een opschrift van een hoofdstuk, luidende als volgt: ‘Vande(n) gescorde(n) of die de(n) steen hebben’ (uitg. E.C. van Leersum, Leiden [1912], blz. 149). Mag men hieruit concluderen, dat destijds van chirurgisch standpunt bezien geen of weinig onderscheid werd gemaakt tussen ‘leden aan de steen’ en ‘een breuk hebben’, dan mogen we misschien gescort (in de kroniek) en gescoirt, gescuert (in het spel) opvatten als ‘lijdende aan de steen’. |
|