verdient, omdat de foutieve lezing van de eerste uitgever in het Mnl. W. van Verdam een hele lexicografische nasleep heeft gehad.
In de editie-Verwijs vindt men op blz. 246a de volgende regels (waarvan het gecursiveerde gedeelte door de uitgever op grond van de Oudfranse tekst is aangevuld):
Want dorpre herten sijn so gehent
So meer dat men hem bidt of vlent...
In het Oudfrans vindt men:
Vilain cuer sunt de tel fierté:
Cil qui plus les ont en chierté,
Plus les prient et mains les prisent.
In de geciteerde Middelnederlandse verzen zijn de beide rijmwoorden onbegrijpelijk. Ten behoeve van deze plaats heeft Verdam in zijn woordenboek een artikel *vlenen, opgenomen. Vlenen zou een iteratiefvorm van vleen moeten zijn, maar Verdam is zelf niet zo erg van zijn constructie overtuigd. Hij merkt op: ‘Voor vlendi (Rijmb. 32016 varr.; t. vleyde hi; and. varr. smekede hi) kan ook vleudi gelezen worden (zie vleeuwen (vleuwen). En Rose bl. 246, v: “dorpre herten sijn so gehent, so meer dat men hem bidt of vlent”, is het woord zelf wel door rijm gedekt, maar het rijmwoord zelf (gehent) is niet volkomen zeker’. I.v. gehent verklaart Verdam de eerste regel als ‘zij zijn zoo gesteld, “genatuurd”’, wat alleszins aannemelijk klinkt. Minder overtuigend is echter zijn afleiding van gehent van het werkwoord enten. Bij dat artikel wijdt hij ook weer een uitvoerige passage aan deze plaats, waarin hij de rijmwoorden eerst onverstaanbaar noemt, maar vervolgens vlent toch als vleent opvat, wat voor gehent meebrengt dat het geheent of geëent moet zijn. ‘Of is de bedoeling de figuurlijke opvatting van geënt, nl. gegrondvest?’ laat Verdam er nog twijfelend op volgen.
Het handschrift van de onverstaanbare regels is een perkamenten strookje dat De Hoop Scheffer in 1844 uit een 16de-eeuws bandje te voorschijn heeft gehaald en dat sedertdien op de U.B. te Utrecht is bewaard. De ontdekker heeft de tekst uitgegeven in de Verslagen en