1950, over Wrevel, wreef, wressem, zal in de volgende jaargang verschijnen.
Haar medewerking aan het Tijdschrift wordt gekenmerkt door een zekere, voor een deel met haar beroep samenhangende eenzijdigheid, die echter tevens haar grote kracht was. Het zijn immers zo goed als uitsluitend studies over woorden, hun geschiedenis, hun etymologie. Gaandeweg kwam ze echter tot een ruimere opzet, toen ze een aantal woorden in een zekere samenhang ging behandelen. In dit verband dienen vooral te worden vermeld vijf uitvoerige bijdragen over ‘Klanknabootsing als taalvormend Element’, waarin ze, op grond van haar studie der woordgeschiedenis en etymologie, haar opvattingen neerlegde over een onderwerp dat haar steeds is blijven boeien: de ‘praehistorie’, het ‘jenseits’ der woordvorming. Het is te betreuren, dat een al te vroege dood heeft verhinderd, dat deze artikelen tot een synthese in boekvorm zouden uitgroeien.
In de laatste jaren van haar leven was Mej. Van Lessen door een meedogenloze kwaal aangetast. Tweemaal is ze gedurende vrij lange tijd voor verpleging in het ziekenhuis opgenomen. We hebben haar toen moeten missen, niet alleen op de vergaderingen, doch ook als prae-adviseur der ingekomen bijdragen, een taak waarvan ze zich steeds met zoveel toewijding heeft gekweten. Na lange afwezigheid kwam ze op 19 September 1951, schijnbaar hersteld, weer op onze commissievergadering. We hadden toen de hoop dat ze gaandeweg weer kon deelnemen aan de werkzaamheden. Tot ons leedwezen heeft dit niet mogen zijn. Het was de laatste vergadering die ze bijwoonde. Reeds was ze door de dood getekend.
In onze gedachten en in onze herinnering zal ze als een kundig en actief medelid, als een hartelijke collega voortleven.
De Redactie