gebieden - behalve West-Brabant - het gewone woord voor een losse, uit z'n verband geraakte vlasstengel, harrel is; onverschillig of die nu bij het plukken in de grond is achter gebleven of bij het laden en lossen van de wagens uit de schoven of ‘schranken’ is losgeraakt of bij het ‘repelen’ - het verwijderen van de zaadknoppen - is losgerukt. Een bundel van zulke, vaak beschadigde min of meer verwarde, vlasstengels heet in Groningen harrelschoof en ook vlassers uit andere streken kennen deze benaming wel, al gebruiken ze het woord zelf niet.
Het verzamelen van de bij het plukken achtergebleven vlasplanten tijdens de rustpozen heet in dezelfde streken harrelen of (in Groningen) harrels zoeken; welke namen dan ook wel zijn overgedragen op het rusten zelf.
In West-Brabant kent men met precies dezelfde betekenisinhoud als harrel en harrelen de woorden pijl en pijlen, terwijl men daar bovendien het afplukken van uitstekende vlasstengels van een bundel-vlas-inbewerking af pijlen noemt.
Hoe komt dan Dr. Mak in deze betekenis aan het merkwaardige woord adelen?
We vermoeden dat het volgende is geschied: De geëvacueerde vlasboeren van de schrijver waren afkomstig uit Dreischor of daaromtrent. Wanneer deze mensen het woord harrelen, dat wij bij hen mogen verwachten, in zijn dialectische vorm naar voren brengen, spreken zij ten eerste de h niet uit en bovendien rekken ze de a, zodat de woorden harrels en harrelen respectievelijk klinken als [a: rəls] en [a: rələn]. Wanneer nu de r sterk dentaal wordt gesproken is het niet vreemd meer dat iemand, die met de vaktaal van deze mensen niet op de hoogte is, dit interpreteert als ‘adels’ en ‘adelen’. De gehele Nederlandse vlasserij kent de woorden uit het artikel van Dr. Mak echter niet en zijn mededelingen moeten dan ook op foutieve waarneming berusten.
Dat dit deze bekwame en wetenschappelijke schrijver kan overkomen, zodra hij zich op vreemd terrein waagt, mag ieder van ons, die zich met het registreren en verklaren van taalverschijnselen bezighoudt, een waarschuwing zijn, dat hij steeds aan soortgelijke gevaren blootstaat. Vooral wie een streek- of groepstaal onderzoekt, die hij zelf niet beheerst, kan o.i. hierop nooit voldoende bedacht zijn.
A.P.J. Brouwers