Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 68
(1951)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 192]
| |
Reinaert vs. 2368 (Muller 2388)In de versregel Was het dro(o)ghe, was het diep heeft Enklaar (N.Tg. 43, 14-5) een oude rechtsterm herkend: tam in humido (-is) quam in sicco (-is), of vollediger zoals hij in een acte voor het dorp Beers voorkomt: tam in campestribus quam in silvestribus, humidis et siccis. Het woord diep heeft hier de betekenis van ‘moerassig, nat’. Tot ontlasting van de moderne commentatoren, die de juridische zinspeling niet opgemerkt hebben, voert Enklaar aan dat zij ook aan de latere bewerkers van de Reinaert schijnt ontgaan te zijn. Men kan dit zonder bezwaar toegeven voor Reinaert II en Reinke de Vos, met hun heet, cout, nat ofte diep, resp. de mnd. variant daarvan. Anders evenwel schijnt het ons gesteld met de in gelijk verband door Enklaar aangehaalde Balduinus, auteur van de latijnse vertaling in disticha, Reynardus Vulpes. Daarover lezen wij namelijk: ‘De Latijnse vertaling van Balduinus vat twee verzen van de Reinaert in één regel samen: si nemus aut agros, si surum sive profundum [vs. 1130]. Indien hij werkelijk beseft had, wat hij vertaalde, had hij de bewoordingen van het stuk voor Beers uit 1334 dichter moeten benaderen. Maar hij heeft het rechtskundige citaat blijkbaar niet aangevoeld’. Wanneer wij nu nagaan, welk het andere vers is, door Enklaar bedoeld, dan doet zich een kleine complicatie voor. Er komen er namelijk twee in aanmerking: 2364 (2384) In meneghen bosch, in meneghe haghe, en 2365 (2385) Beede in velde ende in woude. Het is echter duidelijk dat bosch, haghe, wout hetzelfde begrip variëren. Er blijft over: de tweeheid bos en veld. Het is deze dubbelheid die Balduinus opvangt in nemus aut agros. Men moet daarbij in het oog houden, dat veld, ook thans nog, de betekenis ‘akker’ kent. Anderzijds laat het echter Balduinus niet bij dit ene vers: Si nemus aut agros, si surum sive profundum. Hij vervolgt met: Si loca vasta colit ruraque sive lacus, Si villas intrat... Hierin kan loca vasta de andere betekenishelft van velt weerspiegelen, en rura agros variëren, gelijk lacus profundum. Villas gaat de grens der variatie gedecideerd te buiten, maar van der- | |
[pagina 193]
| |
gelijke uitbreiding is Balduinus niet afkerig, blijkens reeds aanstonds de beginpassus van zijn verhaal, vs. 23 vv.: florida tempe
Derident, tellus gramine, fronde nemus;
Pratum, flore nitens, ridet spiratque rosarum
Suavis odor redolens, lilia mixta rosis,
weerslag van: Dat beede bosch ende haghe
Met groenen loveren waren bevaen.
Vgl. Hellinga in Handel. Vla. Filologencongres 1947, p. 188. Richten wij onze aandacht op Bald. vs. 1130, dan valt daarin vooral het woord surum op, door Muller reeds in zijn proefschrift gewantrouwd, die er (daarin voorafgegaan door Knorr, 1860) sursum voor wenste te lezen, hetgeen Enklaar, als door geen der hss. gesteund, terecht niet waarschijnlijk acht, en wegens F droghe ook door Muller in zijn Crit. Comm. weliswaar voor Balduinus' ‘Vorlage’ gehandhaafd, maar voor de grondtekst losgelaten werd. Men kan toevoegen, dat sursum als adverbium geen gave tegenhanger voor het gesubstantiveerde bnw. profundum zou vormen. Er komen in Reyn. Vulpes talrijke paratactische groepen voor, maar de delen daarvan zijn steeds onderling homogeen. Wat het overgeleverde surum zou moeten betekenen, zegt Enklaar, die sursum verwerpt, niet. Ik heb mij overtuigd, dat surum in de Deventerse incunabel werkelijk staat. Voorts is mij gebleken, dat het M.E. Lat. inderdaad een adj. surus heeft gekend; men vindt het opgegeven in Baxter-Johnson, Medieval Latin Word-list (1947) voor de dertiende eeuw (c. 1234; 1231), met de betekenis ‘sour, brown (of bread)’. Het tweede is wel niet geheel juist; immers er bestond, en bestaat, bruin brood dat zuur is, maar dat houdt niet in, dat ‘zuur’ met betrekking tot brood zonder meer = ‘bruin’ mag worden gesteld. Handhaaft men de lezing surum, dan blijft daarmee het evenwicht in de paratactische groep, en men kan niet ontkennen, dat het begrip ‘zuur’ op zich zelf denkbaar is in een beschrijving van de bodem- | |
[pagina 194]
| |
gesteldheid. Anderzijds evenwel levert het met profundum geen bruikbare combinatie, en moet bovendien geconstateerd worden, dat het Mnl. W. de toepassing van suer op grondsoorten niet kent. Zo biedt, naar het mij voorkomt, het inderdaad bestaan van mlat. surus alleen het voordeel, dat wij niet met een volstrekt zinloze corrupteel blijven zittenGa naar voetnoot1). De veronderstelling schijnt niet te stout, en ook paleografisch aannemelijk, dat wij in aansluiting aan Enklaar's latijnse teksten siccum moeten lezen. Doen wij dit, dan komt aan het licht, dat het vers 1130 van Balduinus juist wèl biezonder goed overeenstemt met de Beerse acte: Beers: tam in campestribus quam in silvestribus, humidis et siccis. Bald. Si nemus aut agros, si siccum sive profundum. Het enige verschil is, dat de volgorde, maar dan ook in beide vershelften, omgekeerd is: silvestribus wordt gedekt door nemus, campestribus door agros, humidis door profundum, siccis door *siccum. Balduinus doet dus precies datgene wat Enklaar hem als eis voorhoudt, ondersteld dat hij besefte wat hij vertaalde. Conclusie: hij heeft het inderdaad beseft. En dit sluit te beter, wanneer men in aanmerking neemt, dat de elementen die hij in zijn versregel samenbrengt, in de Mnl. tekst niet in een gesloten gelid bijeenstaan, maar door een tweetal regels van elkaar gescheiden zijn. L.C. Michels |
|