| |
| |
| |
Andermaal varken
Ik zal waarschijnlijk wel niet de enige lezer van dit tijdschrift zijn die zich door de beschouwing van De Tollenaere in deel 67, 103 vgg. over de etymologie van varken niet bevredigd heeft gevoeld. Er worden immers verschillende klankontwikkelingen in verondersteld waarvan het bestaan twijfelachtig moet heten. In de eerste plaats wijs ik op de passage op blz. 119 waarin de Hollandse vorm varken wordt verklaard uit verken met depalatalisatie van e tot a. In Hollandse dialecten is deze depalatalisatie mij alleen bekend bij e voor r met dentaal (zie bijv. mijn Holl. Dialektstudies 80). Dat ‘depalatalisatie e > a blijkbaar niét alleen voor dentaal doch ook voor gutturaal voorkomt, zoals b.v. blijkt uit mnl. merken marken of werken warken’, zou pas een argument voor varken < verken kunnen worden, zodra komt vast te staan mnl. marken en warken reële Hollandse dialectvormen zijn geweest. Uit de plaatsen in het Mnl. W. blijkt dit echter niet. Het lijkt mij toe dat onder de mnl. a-spellingen waarheen De Tollenaere verwijst vele hypercorrecte kunnen schuilen. Wanneer stark door spontane palatalisatie van a voor r met gutturaal uitgesproken wordt als sterk, maar tegelijk het bewustzijn blijft bestaan dat stark de eigenlijke goede vorm is, kan men immers ook gaan menen dat de eigenlijke goede vorm van werken warken is. Van depalatalisatie behoeft hierbij geen sprake te zijn. Een ontwikkeling verken > varken in het middeleeuwse Hollands is dus geheel onbewezen.
Het tweede aanvechtbare punt signaleer ik op blz. 125. In navolging van W. de Vries neemt De Tollenaere aan dat ‘na r germ. χ, die over het algemeen verdwijnt, gewestelijk als χ (gespeld g of ch) is bewaard’. De Vries' voorbeeld was vurg ‘vore’, in Noord Holland en Groningen nog als dialectwoord bekend. Als we hiernaast echter Fries furge stellen en in aanmerking nemen dat Noordhollands en Gronings de dialecten zijn die de -e apocoperen, lijkt het veel waarschijnlijker uit te gaan van een grondvorm *furg- dan van een grondvorm *furχ-. Voor
| |
| |
een veronderstelde ontwikkeling gm. *farχ- > mnl. varch kan vurg dus bezwaarlijk als argument dienen.
De derde plaats waarbij men een vraagteken zet is blz. 129, waar De Tollenaere in navolging van Gysseling een overgang χ > k in auslaut aanneemt. Gysseling had in H. Top. Dial. 20, 59 betoogd dat in woorden als balk naast balg, talk naast talg, bark naast barg, merk naast merg geen ontwikkeling van g tot k had plaats gevonden omdat ‘juist wanneer lch, rch afwisselt met lg, rg het verschijnsel achterwege blijft’. De Tollenaere toont terecht de onjuistheid van het laatste aan, maar neemt niettemin de - nu geheel in de lucht hangende - conclusie van Gysselings betoog (geen g > k, maar χ > k) over. Hiertegenover valt te zeggen dat een verscherping van explosieve g in auslaut tot k fonetisch veel waarschijnlijker is dan een overgang van χ tot k. Balk < balg is min of meer te vergelijken met jonk < jong. Dat een explosieve g na een l of r langer stand kon houden dan na een vocaal, zij het uiteraard minder lang dan na de homorgane nasaal, ligt voor de hand. Bij mijn opvatting is balk < balg dus ouder dan balch < balg. Hoe het ook zij, voor een ontwikkeling balch > balk ontbreekt ieder bewijs, en dus ook voor varch > vark.
Al deze twijfelachtige klankontwikkelingen die De Tollenaere nodig heeft om uit een gm. grondvorm *farχîna- een rechtschapen Hollands varken op te kweken, geven aanleiding om na te denken over de mogelijkheid van een andere etymologie. Een andere etymologie wil in dit geval zeggen een andere grondvorm, want men kan ronduit toegeven dat De Tollenaere in zijn zorgvuldig opgebouwd betoog van gm. *farχîna- alles gemaakt heeft wat er maar bij mensenmogelijkheid van te maken was.
De vraag die aan het reconstrueren van de grondvorm vooraf moet gaan is deze: wanneer en waar kan het woord varken zijn gevormd? Het woord is gevormd met een suffix -en < -în, dat van Indogermaanse herkomst is, maar productief is gebleven tot op de dag van heden. In het Zuidnederlands is -en nog steeds in gebruik voor het vormen van hypocoristica (verg. Schönfeld, Hist. Gramm. 209) en dergelijke hypocoristische vormingen met -in, -ijn of -en komen ook in de hele Middelnederlandse periode voor (het oudste overgeleverde
| |
| |
voorbeeld is uit de 10de eeuw). Wat de wijze van vorming betreft, kan varken dus in iedere periode van de Nederlandse taalgeschiedenis ontstaan zijn. Het oudst bekende voorbeeld van het woord is evenwel uit het jaar 1208 en dit levert een terminus ante quem: de vorming kan niet later gesteld worden dan de 12de eeuw. Voorts zijn er twee interne criteria die ons van dienst kunnen zijn om een terminus post quem te vinden. Het eerste is, dat de î van het suffix blijkbaar geen umlaut heeft veroorzaakt bij de a van de eerste syllabe. Het woord moet dus gevormd zijn in een tijd toen de umlaut van de korte a niet meer actief was. Het tweede criterium is, dat het suffix gevoegd is achter een vorm vark. Combineert men wat hierboven naar aanleiding van Gronings-Noordhollands vurg en van balk < balg is gezegd, dan kan men dit vark verklaren uit varg (met verscherping van explosieve g in auslaut) en varg weer uit gm. *farg-, nevenvorm naast *farχ-. Het woord varken moet dan gevormd zijn nadat varg al tot vark geworden was, dus na het stemloos worden van stemhebbende consonanten aan het einde van een woord. De beide criteria wijzen op een tijd van ontstaan die weliswaar een aantal eeuwen voor het begin der literaire overlevering gesteld kan worden, maar die in ieder geval ná de oergermaanse periode heeft gelegen. Over een Germaanse grondvorm behoeven wij ons dus het hoofd niet te breken, het ontstaan van het woord varken valt in de tijd van de afzonderlijke dialecten.
In welk dialect of welke dialecten is het dan gevormd? Hierover moet de analyse van het verbreidingsgebied ons inlichten. Wellicht dat de dialectgeografie ons niet alleen de plaats, maar ook de tijd van ontstaan nog nader kan helpen bepalen. De Tollenaere heeft al in grote lijnen het tegenwoordige varken (verken)-gebied afgegrensd van de zwien-gebieden in het zuidwesten en noordoosten. Hij heeft daarbij gebruik gemaakt van de kaarten Taalatlas 1, 3 (‘keldermot’) en 1, 11 (‘voederbak van het varken’). Hij had ook nog de kaarten 1, 8 (‘zeug’) en 1, 10 (‘egel’) kunnen gebruiken. Vooral de laatste is van belang voor het bepalen van het varken (verken)-gebied in de oostelijke provincies van Noord-Nederland. Het zwien-gebied in het noordoosten (Friesland benoorden de Tjonger, Groningen en het noorden en oosten van Drente) vertoont evenals dat in het zuidwesten
| |
| |
(Westvlaanderen en de aangrenzende noordwestelijke hoek van Oostvlaanderen) de trekken van een Ingweoons relictgebied, dus van een gebied dat bij de frankisering van de Nederlanden zijn oorspronkelijk, voor-Frankisch karakter heeft bewaard. Het wordt hierdoor zeer waarschijnlijk dat varken (verken) een Frankisch woord is geweest dat zich in de 8ste tot 12de eeuw vanuit het kerngebied bezuiden de grote rivieren over het Ingweoonse noorden en het kustgebied langs de Noordzee heeft uitgebreid. Vooral de varken (verken)-wig in het noordoosten (kop van Overijsel met Stellingwerf en Z.W.-Drente) is zeer karakteristiek (hij komt bv. evenzo voor op de kaarten van de uier, de mannelijke eend, de wrat en het â-kaartje uit Ts. 56, 242). Het westelijke relictgebied langs de Noordzeekust is op de varken-kaart echter beperkt tot weinig meer dan de provincie Westvlaanderen. Zeeland en Holland hebben varken (verken) aangenomen en zijn dus wat dit woord betreft in hun geheel gefrankiseerd.
Aan de hand van deze dialectgeografische analyse kan men de terminus ante quem voor het ontstaan van het woord varken zeker wel vervroegen tot ± 1000. Een later gevormd woord had waarschijnlijk niet zo'n grote verbreiding buiten het Frankische kerngebied gekregen. Neemt men er ook nog bij in aanmerking dat varken (verken) niet alleen in de Noordnederlandse, maar ook in de Nederduitse dialecten, een aanzienlijk terrein heeft veroverd, dat m.a.w. bij het begin van de grote frankiseringsbeweging niet alleen Brabant, maar zeker ook Limburg en het gebied tussen Maas en Rijn varken moeten hebben gekend, dan mag men het ontstáán van het woord stellig nog wel enige eeuwen vroeger dateren, laat ons zeggen ± 800. Overigens behoeft niet het hele Nederduitse varken (verken)-gebied door de eerste frankiseringsbeweging te zijn geschapen. Ook de Nederlandse kolonisatie van de 12de eeuw en de latere Nederlandse invloeden in Nederduitsland kunnen er het hunne toe hebben bijgedragen.
Wanneer wij aan de andere kant de terminus post quem nog wat nauwkeuriger willen dateren, dan hebben wij waarschijnlijk het meeste houvast aan het ontbreken van de umlaut in varken. De Oudfranse leenwoorden in het Nederlands, die we van de 9de eeuw af kunnen verwachten, vertonen geen spoor meer van umlautsverschijnselen. De
| |
| |
Latijnse leenwoorden uit de eerste eeuwen van onze jaartelling hebben daarentegen regelmatig de umlaut van korte vocalen ondergaan (blijkens woorden als kaas echter niet die van lange vocalen). Tussen de Latijnse en de Oudfranse leenwoorden in kan men nog een laag van Romaanse leenwoorden onderscheiden, die men waarschijnlijk wel in de 5de tot de 8ste eeuw zal moeten dateren. Aan deze ontleningslaag, waaraan ik nog eens een afzonderlijke studie hoop te wijden, ontbreekt, als ik het wel zie, de umlaut van de korte a ook reeds. Als voorbeeld noem ik hier de Brabantse plantennaam savie (Zuid-Brabant, Antwerpen en westelijk Noord-Brabant), zowel chronologisch als geografisch gelegen tussen zelve (Limburg, oostelijk Noord-Brabant, Gelderland, Overijsel, Drente, Groningen) en salie met zijn bijvormen (Vlaanderen, Zeeland, Holland, Friesland). Zelve moet uit lat. salvia ontstaan zijn in de eerste eeuwen, toen de umlaut van korte a nog actief was. Vermoedelijk zal de vorm zelve ook wel eenmaal in heel westelijk Nederland bekend zijn geweest. In de Merovingische periode zal salvia(m) ten tweeden male ontleend zijn. Ditmaal werd de a van de eerste syllabe niet gepalataliseerd en bleef het i-element van de tweede syllabe zijn kleur behouden. Dit savie is nauwelijks buiten het Frankische kerngebied (Brabant, Oostvlaanderen) bekend geworden. In de Merovingische periode was er geen expansie van Frankisch taalgoed in noordelijke richting en aan de frankiseringsbeweging van de volgende perioden heeft het woord om de een of andere reden niet deelgenomen. (Misschien was die reden dat de uitgangspunten van de eerste fase van deze beweging westelijk en oostelijk van Brabant hebben gelegen, en pas in de tweede fase Brabant
zelf operatiebasis werd.) Salie is ontleend in de Oudfranse periode en wel zeer bepaaldelijk via het Vlaams. Met de Vlaamse expansie is het woord naar Zeeland en Holland gebracht (waar het in de plaats van zelve zal zijn gekomen) en in een volgende periode weer met de Hollandse expansie naar Friesland. Het komt mij voor dat we op grond van het ontbreken van de umlaut in Romaanse leenwoorden als savie het ontstaan van het woord varken na ± 500 mogen plaatsen.
Als varken tussen ± 500 en ± 800 gevormd is, hoe moeten we de grondvorm dan reconstrueren? Ik ben geneigd er *varkîn van te
| |
| |
maken, met een v en niet met een f in de anlaut. Juist savie, met s en niet met z, kan er immers op wijzen, dat in de tijd toen de Romaanse leenwoorden van de tweede laag ontleend werden, het Frankisch de klankontwikkeling gm. s > z en gm. f > v al achter de rug had. Is dit juist, dan is ons Hollands varken dus een vrijwel onverbasterde voortzetting van de grondvorm. Alleen de staart heeft zijn kleur verloren. Buiten Holland daarentegen is overal de a gepalataliseerd door de volgende consonantgroep. Het is een eigenaardigheid van de Hollandse dialecten dat zij, tegen de algemene taal in, de a voor r met labiaal of gutturaal hebben bewaard, dus stark, scharp, arg en zark hebben en niet sterk, scherp, erg en zerk (zie mijn Holl. Dialektstudies 79).
Wie de frankiseringsbeweging in het algemeen nog geen voldoende verklaring voor de expansie van het Frankische varken acht, maar er ook een speciale cultuurhistorische achtergrond bij wil, wijs ik er op dat de kaart ‘jonge varkens’, Taalatlas 2, 1, lijnen vertoont die merkwaardig aan de contouren van het varken(verken)-gebied herinneren. Ik bedoel de lijnen van het ietwat brokkelige gebied waar de benamingen van het jonge varken zich uit een grondvorm *kud- ontwikkeld hebben, grofweg gezegd het ‘keu’-gebied. De grondvorm *kud- is waarschijnlijk evenmin als varken een erfstuk uit de Oergermaanse tijd maar een vorming uit de Frankische periode. D.w.z. het is een gevoelswoord geweest dat zich in de Frankische periode tot een geordend woord met de speciale betekenis ‘jong varken’ heeft ontwikkeld en als geordend woord aan de frankisering van het noorden heeft deelgenomen. Niet alleen het verbreidingsgebied, ook de vorm keu (met alle denkbare normale klankwettige ontwikkelingen) wijst op de geordendheid van *kud- ten tijde der frankisering. De r- en s- varianten in Brabant en Limburg, alsmede de intensieve infiltratie van het oorspronkelijke zuidelijke *kud-gebied door andere, jongere gevoelswoorden, wijzen er op dat juist in het gebied waarvan de *kud-expansie uitgegaan moet zijn, het woord minder geordend is geweest dan in de nieuw veroverde gebieden. Bij vergelijking van de expansie van keu met die van varken (verken) valt op dat de noordoostelijke top in Stellingwerf en Z.W. Drente dezelfde karakteristieke wigvorm vertoont, maar dat keu in de Overijselse Vechtstreek, in Zeeland en
Zuid- | |
| |
Holland blijkbaar later weer teruggedrongen is. (Ik schreef eerder over de jonge-varkens-kaart in NTg. 35, 349 en Ts. 63, 31 vgg.). De gelijkenis van het verbreidingsgebied bij varken en keu en de overeenkomstige tijd en plaats van ontstaan van deze woorden (zij het dat de wíjze van ontstaan verschilt: enerzijds een regelmatige afleiding door middel van een suffix, anderzijds de ordening van een gevoelswoord), maken het m.i. zeer waarschijnlijk dat er bepaalde vernieuwingen zijn geweest in de varkensteelt, eerst in het Frankische kerngebied, vervolgens onder invloed van de frankisering ook in het noorden. Een varken is in het Frankische kerngebied op een gegeven ogenblik iets anders geworden dan een zwien en een keu iets anders dan een big, en toen zijn de woorden varken en keu ook daarbuiten een veroveringstocht begonnen en hebben zwien en big teruggedrongen in achterlijke Ingweoonse relictgebieden. De frankisering moet behalve een intensievere kerkelijke en bestuurlijke organisatie stellig ook allerlei vernieuwingen op het gebied van landbouw en veeteelt, huishouding en woningbouw hebben meegebracht. Naar de precieze betekenisnuance die varken en keu op het ogenblik van hun ontstaan als woord hebben gehad, kan men enkel raden. Waar de woordgeschiedenis werkelijk interessant begint te worden, houden, helaas, meestal de gegevens op.
Djakarta, April 1950.
K. Heeroma
|
|