Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 67
(1950)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Twee MeiliederenIn zijn Sprokkelingen op het gebied der middelnederlandse poëzieGa naar voetnoot1) vestigt Van Mierio de aandacht op een wereldlijk Meilied, voorkomende in een Pachtboekje van Sint-Jacobs-Godshuis te Gent, thans berustende in het Stadsarchief aldaar. Ofschoon het reeds was uitgegeven door Jan Frans Willems in zijn Oude Vlaemsche LiederenGa naar voetnoot2), laat Van Mierlo het nog eens afdrukken, opdat het de belangstelling zou vinden, die men het tot dusver zijns inziens ten onrechte onthouden heeft. Bij de tekst voegt hij dan nog enkele verklaringen ten gerieve van zijn lezers. Het is jammer, dat Van Mierlo zich tevreden heeft gesteld met de tekst van Willems en niet de bron, het handschrift zelf, heeft geraadpleegd. Had hij dit gedaan, dan zou hij in de eerste plaats een zuiverder tekst hebben laten afdrukken, die meteen een merkwaardig licht zou hebben geworpen op Willems' denkbeelden inzake tekstuitgaven. Vervolgens zou hij zich heel wat nutteloze moeite hebben kunnen besparen bij de tekstverklaring. Want hij zou zich dan niet hebben ingespannen om de zonderlinge fantasie-lezingen van Willems te verdedigen, waar het handschrift een behoorlijke zin oplevert. Zo heeft bijv. het hs. in vs. 10 niet heeft maar neemt, de ‘Mey neemt dus viertuut boven allen maenden die men vint’ en vri vut ghetermint (er staat ghetmint, maar er zal wel een afkortingsteken vergeten zijn) betekent: ronduit gezegd (van termijnen = termineren, bepalen, noemen). In vs. 16 is hoghen niet = verheugen, maar = ogen (hier had Willems de handschriftelijke, geaspireerde spelling tegen zijn gewoonte voor één keer gehandhaafd, waardoor Van Mierlo werd misleid) en Den tyt die es vor hoghen betekent: de tijd van nu, deze tijd, t.w. de zoete Mei. In vs. 24 had Van Mierlo versceppen gaarne in het Middelnederlandsch Woordenboek opgenomen gezien. Maar in het hs. staat het niet, De Vreese las door de inktvlek heen zoiets als versceinsen; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de emendatie versceppen ligt echter wel voor de hand. Bij vs. 39-40 geeft Van Mierlo een heel verhaal over schuimbekken, maar er staat sciiiwt of scuiwt (lees: scuwt) becken (die sbreken quaet), dus: schuwt de kwaadsprekers. In vs. 47 tenslotte wil Van Mierlo aan het corrupte sy houden haer lot toch nog een zin ontwringen; er staat echter sy houden haer bot en zo is ook deze regel duidelijk. Wat Van Mierlo zeker niet ontgaan zou zijn, indien hij het Gentse Pachtboekje zelf ter hand had genomen, is de curieuze omstandigheid, dat er zich in dit handschrift ook nog een allermerkwaardigst contrafact van het bewuste Meilied bevindt. Dit is wel een zeer gelukkig toeval, wanneer men bedenkt, dat van de meeste geestelijke Meiliederen de wereldlijke modellen verloren zijn gegaan. Ik zeg de modellen, want ik geloof wel te mogen aannemen, dat de wereldlijke Meiliederen primair zijn. Om misverstand te voorkomen, merk ik op, dat dit stellig niet voor àlle wereldlijke liederen geldt, verscheidene daarvan kunnen naar geestelijke voorbeelden zijn gemaakt (de parodieën bijv.). Maar van de Meiliederen zou ik de prioriteit van de wereldlijke wel voorop willen stellen, hoezeer ik ook doordrongen ben van de wisselwerking tussen geestelijke en wereldlijke Meiviering in de late middeleeuwen en de 16e eeuw. Onze beide liederen verschaffen ons een leerzaam inzicht in de werkwijze van de dichters, de contrafacteurs en tevens leveren ze alweer een bewijs van de bijzondere belangstelling voor de Mei in rhetoricale kringen. We konden dit reeds opmaken uit de Meifeesten, Meispelen en Meispraken, maar nu hebben we dan ook een heel vroeg voorbeeld van hun Meiliederen. Want ik zie in beide liederen rederijkersproducten. Me dunkt, het keten- en binnenrijm en de kunstig-gewrongen zins- en strofenbouw wijzen in die richting. De tijd van ontstaan valt dan wel ongeveer samen met die van het handschrift (waarover zo aanstonds). Ook de inhoud van de liederen wijst daarop. Voor het geestelijke lied, een kerstlied, wijs ik op het hoeykin ruut (str. 1), de engelen om het Kind (str. 2), de tegenstelling Eva-Maria (de eerste bracht ons de dood, de Andere het leven (str. 3), de maagdelijke geboorte (str. 4 en vooral 5 met de beeldspraak van het zondoorschenen glas) de aanbidding der Wijzen (str. 6) en de conclusie, het slotgebed (str. 7). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik laat nu beide liederen naast elkaar afdrukken, rechtstreeks naar het handschrift, dus zonder verbetering van de bedorven plaatsen en zonder commentaar. De laatste is voor vakgenoten onnodig, terwijl ze voor leken te veel plaatsruimte zou vragen. Misschien mag ik alleen opmerken, dat str. 5 betrekking heeft op de maagdelijke geboorte. Duur lyt moet betekenen: ging door (heen), t.w. door Maria's moederschoot (clauso utero, clausa vulva), zoals zo vaak door glazen deuren heen de zon schijnt; vs. 2 van deze strofe is bedorven. Ik maakte voor deze uitgave gebruik van fotocopieën, mij door de heer Stadsarchivaris van Gent door vriendelijke bemiddeling van Lic. A. van Elslander verschaft. Bovendien verraste mijn Gentse vriend mij nog met een door hem vervaardigd afschrift, dat dan het 3e is van de tot dusver bekende copieën. Het afschrift van 1813, dat thans berust in een bundel stukken betrekking hebbende op de geschiedenis van Gentse en Vlaamse rederijkerskamers, is mogelijk hetzelfde, dat Willems indertijd heeft gebruikt (volgens Snellaert vervaardigd door de heer Schoutheer, destijds archivaris van Gent)Ga naar voetnoot3). Volgens een aantekening in potlood op één der schutbladen heeft dan ook Willem de Vreese in 1914 beide stukken afgeschreven. Eén van deze (het wereldlijke lied) bevindt zich momenteel in de BNM te Leiden; voor het geestelijke lied verwijst De Vreese in zijn particuliere aantekeningen naar zijn collaties in zijn handexemplaar van Willems. De titel van het handschrift luidtGa naar voetnoot4): ‘Pagtboek van verscheyde goederen competerende tGodshuys van St. Jacobs waarop geschreven eenige oude Vlaemsche verzen Alsmede Rekeninge ontfanc yckinge van de schepen. 1440’. Volgens De Vreese is heteen papieren handschrift, 33 × 94, bestaande uit slechts 1 katern van 25 vellen, waarvan slechts de helft geheel aanwezig (in de 2e helft is een aantal bladen uitgesneden), in een bordpapieren omslag, waarop de bovengenoemde titel. Het register is aan beide zijden tegelijk begonnen; de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pachten ter ene zijde gaan van 1425 t/m 1442, alle met één hand geschreven. Ter andere zijde vindt men de jaartallen 1447 en 1448, minder fraai geschreven, dus bijgevoegd; verder de schoon geschreven, bijgevoegde posten op bl. 24a ter ene zijde, ao 1447, 22 April. Vóór deze laatste dag, en nà 1442, is het boek geschreven en in 1447 en 1448 door Pieter Wieken bijgehouden. De twee liederen moeten in die jaren geschreven zijn. Aldus De Vreese, volgens wie de liederen (resp. fol. 3a en 4a-b) van dezelfde hand zouden zijn. Van Elslander schrijft mij echter: ‘Het tweede gedicht is van een andere hand, die met meer zorg is te werk gegaan’ en ik geloof, dat hij gelijk heeft. Het geestelijke lied heeft inderdaad ook veel minder afkortingen en schrijffouten.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
J.J. Mak |
|