Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 66
(1949)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 194]
| |
Over de verhouding van Mnl. or: ar of er vóór consonantAanleiding tot het onderzoek van de verhouding or > ar of er vóór dentaal (ev. gutturaal) in een aantal mnl. woorden is het probleem dat rees bij de verklaring van het rijm (in reg. 15-16 van de Borchgravinne van Vergi) Maer hoedt altoes u waerde / Jeghen ghebaerde ende onghebaerde, d.w.z. ‘let op uw woorden tegenover iedereen, d.i. baard of geen baard dragenden’. De vorm waert ‘woord(en)’ komt aldaar nog voor r. 267 Doen die ridder hoorde de waert (: sere beswaert), en reg. 429 noch in ghelate noch in waert (: vervaert). Hoe is de vorm waert ‘woord’ te verklaren: uit rijmnood, - als oud literair rijmwoord, - als ontlening: maar uit welk dialect? En hoe is hij fonetisch ontstaan? Het ligt voor de hand dat men naar andere dergelijke gevallen van overgang or > ar in de bekende spraakkunsten gaat zoeken. W.L. van Helten, Mnl. Spr., § 15 a, schrijft: ‘Zeldzamer dan ar, aer, uit er, ontmoeten we een verbinding ar, aer (vgl. § 8 a [d.i. rekking vóór r + consonant]) die aan een oorspronk. or beantwoordt; vgl. barst(e) [volgt telkens de bronnenaanduiding, waarover straks meer], darst, darstich, harken, hooren, margen, maergin, starte, keel, varst, koude, warst, wart, waert, antwaerde, voirwarde, wartele, gewarden, part. van werden, gewarpen, part. van werpen, voor en naast borst(e), born, dorst, dorstich, horken, morgen, storte, vorst, worst, wort, antworde, vorworde, wortele, geworden, geworpen’. Onder verwijzing naar deze § 15 a ter verklaring van de a vermeldt Van Helten (§ 25 A.) een eerste reeks (van ongeveer dezelfde) woorden met uit a vóór r voortgekomen e, waarbij i als umlautend element ontbreekt, nl. bern ‘water’, derst ‘dorst’, sterte ‘strot, keel’, verst ‘koude’, wertel ‘wortel’, en de participia (ge)werden, gewerpen, verwerpen; in opm. 3 laat hij een tweede reeks volgen waarbij een umlautende factor eens aanwezig is geweest: berst(e) (vgl. ohd. brust, gen. dat. s. brusti, pl. brusti), mergen (Got. maurgins), | |
[pagina 195]
| |
antwerde, antwerden (ohd. antwurti, antwurtian). Deze e-vormen vertonen ook een a. Voor Van Helten is de verklaring duidelijk: or wordt ar en hieruit ontstaat er. J. Franck had echter reeds in de eerste druk van zijn Mnl. Grammatik (§ 35 a) de oorzaak van de overgang or tot er in de umlaut gezocht: hiermee kan Van Helten het niet eens zijn, o.m. omdat in vormen als bern en barn, derst en darst, sterte en starte, verst en varst, wertel en wartel en de part. gewerden en gewarden, gewerpen en gewarpen ‘geen spoor van eenig umlautend bestanddeel in den uitgang is waar te nemen’ (Mnl. Spr. blz. 37). In de tweede druk van zijn Grammatik (§ 35) blijft de scherpzinnige Franck, daar bewuste woorden ‘fast durchweg sicher auf Formen mit i, j beruhen’, aan umlaut denken ‘indem der Umlaut oder schon der Grundlaut durch die r-Verbindung verändert war’. In de juist hieraan voorafgaande alinea had Franck nl. de (door onze tegenwoordige filologen inguaeoons bestempelde) ontronde umlaut van u door i in woorden als ric, pit, stic enz. behandeldGa naar voetnoot1). Franck blijft echter voorzichtig, want, bleek de opvatting als umlaut niet juist te zijn, aan was in de eerste plaats te denken aan ‘eine ähnliche Umgestaltung von kurzem o durch die r-Verbindung wie die von a zu e’. De woorden bij Franck zijn: ‘antwerde und antworde Antwort und das Verb. antwerden, antworden, sterten, storten, sturten, stürzen, berst, borst Brust, derst, dorst Durst, dersten, dorsten, derven, dorven dürfen, verst, vorst Frost, wertele, wortele Wurzel, merwe, morwe, murwe (flekt. Form) mürbe, merghen, morghen Morgen, morgen, merghen, morghen sich erlustigen, sterte, storte Kehle, herke, horke horche, gerre, gorre grunze’. Hiermede zijn bij Franck in § 35 wel de vormen met e verklaard; de vormen met a vindt men in § 47 waar het heet: ‘Vor r-Verbindungen geht auch o in a über, z.B. wart Wort, antwarde, antwarden | |
[pagina 196]
| |
Antwort, antworten, voorwarde Bedingung, barn Brunnen, marghen morgen, wartele Wurzel, starte Kehle, barst Brust, darst Durst, darstich, harken horchen, neben wort, wortele etc., z.T. dieselben Wörter, die auch e für o zeigen (§ 35)’. Een fonetische beperking voor de overgang is niet te zien, zegt Franck; in enkele teksten schijnt a wel tot bepaalde woorden beperkt te zijn (zo bijv. wart in Lev. v. Lutg.). Samenvattend stellen we dus vast, dat voor Van Helten or tot ar wordt, en (daarna) ar tot er, terwijl voor Franck de er-vormen aan de invloed van de umlaut en van r zijn toe te schrijven en de ar-vormen hun ontstaan eveneens aan de r hebben te danken. Voor Van Helten dan chronologisch op elkaar volgende vormen, voor Franck tweeërlei fonetische ontwikkeling? Het wil me voorkomen dat een onderzoek naar hun geografisch verschillende verspreiding wel enigszins verheldering zal brengen in de onderlinge verhouding van al deze vormen. Voor ik echter tot dit geografisch onderzoek overga wens ik eerst een paar andere verklaringen uit de weg te ruimen waaraan men allicht geneigd zou zijn te denken. Zo zou men in de afwisseling dorst: derst: darst oude ablautsverhoudingen kunnen zien. Maar een vorm derst komt in andere Germ. talen niet voorGa naar voetnoot2) en zal dus wel geen oude ablautvariant representeren. Hetzelfde geldt voor barn, harken, starte ‘keel’ en sterten ‘ww. storten’, wertel, waerd. Ablautsvarianten komen echter wel voor in de volgende woorden - weshalve ik ze dan ook uit mijn onderzoek hieronder verwijder -: marghen (vgl. ags. margen, ozw. marghen)Ga naar voetnoot3); merwe: morwe (vgl. ohd. marawi, ags. mearu en ohd. muruwi)Ga naar voetnoot4); mnl. ors en ers (vgl. os. hers, oofrie. hars, hers)Ga naar voetnoot5). | |
[pagina 197]
| |
Niet zo heel zeker hoort hierbij berst ‘borst’, vgl. os. briost, ags. brêost (eng. breast), daar we, uitgaande van een Germ. basis *brust-, *breusta- dan veeleer mnl. *briest i.pl.v. berst < brest verwachten. Onder het lemma antwoord schrijft Franck's Et. Wdb.: ‘De mnl. bijvorm antwerde, antwaert v. kan opgekomen zijn onder invloed van antwerde naast antwo(o)rde v. “tegenwoordigheid” (vgl. -waarts).’ Hiernaar kàn mnl. voorwaerde een analogievorm zijn, maar de vergelijking die C.B. van Haeringen in het Supplement met ags. foreward maakt, geeft ons het recht om dit woord eveneens uit de boven bijeenverzamelde reeks te verwijderenGa naar voetnoot6). Als we dan in de ablaut de oorzaak niet vinden van onze vocaalwisselingen, dan konden we misschien onderstellen dat de o-klank voor de volgende r is gepalataliseerd tot ö: dörst (deurst), welke ö dan is ontrond tot e (derst), waarna depalatalisering (darst) zou ingetreden zijn. Maar, afgezien van het feit dat deze veelheid van vormen ons terugbrengt voor de vraag waarop hieronder een antwoord wordt verwacht, nl. de geografische verspreiding, is tot dusver de ontronding in het mnl. (op de enkele eigenaardige gevallen pit, rig, stic enz. na) niet aangewezenGa naar voetnoot7). Wat echter wel sedert de studie van B. van den Berg over Oude tegenstellingen op Nederlands TaalgebiedGa naar voetnoot8) beter bekend is, is het voorkomen van o i.pl.v. e in enkele woorden met metathesis uit r + korte vocaal + tautosyllabische dentaal, nl. dorde, korsmis, vors, dorsen, tornen. Tegenover dorde naast derde bijv. zou dan derst naast dorst een Rückbildung zijn of veeleer een hypercorrecte vorm. Maar dit verschijnsel laat zich alleen begrijpen in een streek waar twee taallagen naast of boven elkaar bestaan, m.a.w. de vormen van het type derst < dorst moeten gevonden worden in hetzelfde gebied | |
[pagina 198]
| |
waar de dorde-vormen voorkomen, d.w.z. voornamelijk in Noord-BrabantGa naar voetnoot9). Het wordt dus tijd dat we de geografische verspreiding van ons verschijnsel nagaan. Met behulp van de bronnenaanduiding in Van Helten's Mnl. Spraakkunst en in het Mnl. W zijn alle vindplaatsen opgezocht en geverifieerd. Daarbij dient er op gelet te worden of de vorm in kwestie in het rijm staat en in welk handschrift, dus ook afschrift, hij voorkomt; voor de localisering van de handschriften zijn de Bouwstoffen van W. de Vreese en G.I. Lieftinck een onmisbare gids. In het onderzoek werden volgende mnl. woorden betrokken: 1. born, 2. borste, 3 borstel, 4. dorst, 5. horken, 6. morghen (ww.) ‘zich verheugen’, 7. sporte, 8. storte ‘keel’, 9. storten ‘storten’, 10. vorsch, 11. vorst, 12. vortich ‘rot’, 13. woord, 14. worde (praet. conj. van werden), 15. worst, 16. wortelGa naar voetnoot10).
1. born ‘bron, water’. a) met e: leuende berne in hs. 2879-80 (K. Bibl. Brussel), f. 100 ro, 1ste kol. = Hadewijch 1.242,7 (uitg. Vl. Bibliophilen, 1876); doch hs 2877-78 (ib.), f. cxlv vo heeft borne en zo steeds overal eldersGa naar voetnoot11), dus Brab.; - b) met a: Franciscus 2144 barn ende broot (: noot), Vlaams met Wvl. ondergrond, Bwst. no 458 Suppl.; - ao 1365 barnepitte in Keure v. Hazebroek 4.49 = Jacobs, Mvl., p. 147, dus Wvl. 2. borste ‘borst’. a) met e: Nat. Bloeme II. 553 neffens den rigge in hare berste (: erste ‘rust’; hs L, weliswaar afgeschreven in de prov. Utrecht, Bst. no 924 sub 1, doch de vorm erste waarborgt de Wvl. oorsprong; van hs V, A die dicht bij L blijven: barste, harste, terwijl het Limburgse afschrift in hs B, Bst. 923 sub 2, borste, raste heeft); II. 1417 an die bersten ende an tlijf (buiten | |
[pagina 199]
| |
rijm; V A barst, B borst); II. 2130 in bersten ende in voeten (b.r., V A barste, B borste); VIII. 366 soete in den mont/maer quaet ter berst in alre stont (V A borst, B der borst talre); VIII. 603 der berst es die noete quaet (V A barst, B borst); IX. 317 de berst (b.r., V borst, A barst); IX. 587 berst (b.r., V A borst); X. 239 want et maect die quade berst/Beter es et in den verst/Ghenut als die winter es cout (V A barst, varst; B borst, vorst); X. 699 jeghen die berst/ende jeghen hitte ende jeghen derst (V borst, A barst, V B dorst, A darst); - Franc. 712 in de berst (: derst d.i. ‘dorst hebben’); - Sp. Hist. III, 1, 31. 17 up sine berst (: - Jhesus Kerst); - b) met a: de plaatsen hierboven. Berst (en barst) is dus een vorm die in Wvl. of Vl. werken en afschriften wordt gevonden, terwijl een oostelijk (Limburgs!) afschrift o heeft. 3. borstel ‘borstel’: er komen alleen vormen met e voor, steeds in het Leidse hs van Nat. B1. II. 1041 gheberstelt als een swijn, 2053 met berstelen swart ende wit, 2063 van desen berstelen (V A hebben steeds u, B o; vgl. no 2 borst), dus Wvl. 4. dorst ‘dorst’, en afll. a) met e: Nat. B1. II. 3072 (ende om datter in es waters berste ‘gebrek’) / Smoert van eweliken derste (var. V A barste, darste, B borste, dorste); II. 3077 om dat daer es waters beerste/jeghen die pine van den derste (V A barste, darste, B borste, dorste); VI. 666 hi blijft van derste doet (:groet, V A B dorste); X. 528 Die van den derste hevet pijnlichede (V A B dorste), 699-700 berst: derst (vgl. no 2 borst); vgl. N. Bl. III. 1623 Of hem sere derst, So doe hem dus (V A B dorst); - Franc. 3945 ic blive... van derste doot; 8401 met groten derste/ ... Kerste; 10147 Datsoe bedaerven waende van derste (: waters moest soe hebben barste); het ww. 711: hem tgelt der vrecheden derst; dus weer Wvl.; - Rijmb. 5897/8: ... Jhesus Kerst/Die lavet nu der zielen derst; 20983/4 Also gafse Jhesus Kerst/Jeghen der drogher werelt derst; 26591/2: ... seide Jhesus Kerst/ ... ic hebbe derst (geen varr.; naar hs A, geschreven te Waterduinen in 1321, Wvl.); - Sp. Hist. I, 6, 52.48 euweliken derst; I, 8, 21.53/4 ... Jhesus Kerst/Die andie cruce doghede derst; III, 4, 38.50 in derste der werelt; dus Wvl.; | |
[pagina 200]
| |
Dietsce Lucidarius 2825/6 ... gedogen grote berste/van coude, van honger ende van derste; 2837 om haren honger ende derst/Salse voeden Jhesus Kerst; 3901/2 ... van cledren berste/Ende oec honger of derste (hs begin 15de eeuw, Vlaams, Bst. no 858)Ga naar voetnoot12); - b) met a: Franc. 4011 enen armen darstigen wichte; - Nat. B1. II. 2863, var. hs A si stervet van darste daer (hs L o); - Jan Praet 's, Speghel: 4240 die bittre passie dede mi darsten (: hs aersten ‘rusten’, uitg. rasten; hs ca. 1450, Vl., Bst 1030)Ga naar voetnoot13); - Hs v. 1348, 46 a: Dat darsteghe lant sonder water (= Mnl W 2.362; Bst. 688: Wvl.); - Sp. Hist. I, 8, 55.73 Jeghen hongher ende jeghen darst/Ende jegen ongetemperden varst. De vormen derst, darst zijn dus Vl., bepaaldelijk Wvl. 5. horken ‘horen’. a) met e: Wap. Mart. III 82 nu herke (rijmt op merke, ghewerke, sterke, clerke enz.; alle hss hebben dezelfde lezing, dus Wvl.); - voorts nog in de Ref. van Anna Bijns II 5 b, III 22 e, III 41 c; - b) met a: Dart al volc siet ende harct in Sp. Hist. II, 2, 23.32, dus Wvl. 6. hem morghen ‘zich verheugen’, steeds met e (en o, maar geen a): Nat. B1. III 792 hem merghet met so hetten (1. soeten) sanghe (geen var.); 1168 om den mensche te merghene mede (V A - vgl. no 2 borst - vermergene, maar het Limb, hs B heeft vervroiene); - Rose: 129 mi meyende in die prairie (aldus hs A, naar Bst. no 1118 in de eerste helft der 14de eeuw geschreven nabij Antwerpen in de abdij S. Bernardus ad Scaldim, dus Brab., terwijl hs C, het Comburgse, dat naar Bst. no 248 en 331 sterk Oostvl. is gekleurd, heeft mi merghende); 584 hem meyen in dit scone vergier (Brab. hs A, maar het Vl. hs C heeft hem merghende); - Rose fragm. L 795 Ende merghen met hem (buiten rijm, naar Bst. 1120 bevat het hs vele Vl. vormen); - Parthonopeus 1137 als ghi u wilt merghen varen (b.r.), 1140 mi te merghene metten honden, | |
[pagina 201]
| |
4079 niewer ne gheet / haer merghen, 4084 ghinc hem merghen (hs is Vl.); - Rijmb. 31369: ... daer hem tfolc in mochte merghen (Vl., vgl. boven no 4 dorst); - Episodes uit Troyen 5572/3: ... daer hem die neghen trone / Mede mergen (geen var.; weliswaar is het hs. in het land van Kleef geschreven, maar het werk is toch van Vl. oorsprong); - Vl. Rijmkr. 8746 dat hi metten sporeware hem merghen wilde (sterk Oostvl. gekleurd, Bst. 135, 248 en 331); - Sp. Hist. I, 8, 66.26 alsic wille mei enen sotte merghen mi; III, 7, 34.13 hier mergedem Floreins; - Handwaarzegk. 415 = N. de Pauw, Mnl. fragm. I, blz. 284: ic wille mi vort merghen (: berghen; hs 15de eeuw, Vl., naar Bst. 571); - Walewein 3482 Soe gaet haer merghen..., 3497 Daer gaet soe hare merghen, 7799 Danne mi te merghen in den boomgaert (hs ao 1350, Wvl., Bst. 1370); - Floris ende Blanc. 2207 Van crude, daer si hem mergeden mede (geer var., Wmnl. Bst. 433); - Lanc. II 5377 na etene ginc hi mergen (Vl., Bst. 797); - Esop. XII, 1 omme merghen (: herberghen; Westmnl., Bst. no 411). Buiten deze lange reeks Vlaamse bronnen komt merghen slechts twee maal voor bij een Brabander, een epigoon van Maerlant, nl. Lod. van Velthem en wel in de Voortzetting van de Sp. Hist. III, 23.49 hem merghen (b.r.); V, 4.50 om te merge (: berge). 7. sporte ‘sport, tralie’, Ovl. Lied. en Ged. 112.6: wat sal een voghel sonder vlerken / Die bliven moet bin zinen sperten? / In wil niet doen en si met herten (Vl.). 8. storte ‘strot, keel’. a) met e: Seghelijn 11041/2 Ende reet den ghenen doer die sterte / Dat hem breken moeste therte (werk van een Vlaming, uitg. v. Verdam p. vii, p. ix; in de Antwerpse drukken: Ende reet den ghenen doer sijn herte / Dat hi doot ter aerden storte; dus was in Antwerpen in de 16de eeuw de vorm sterte ‘keel’ onbekend, zie ook Verdam o.c. p. x, alwaar een lijst van vormen uit het Vl. hs die in de Antw. incunabelen blijkbaar zijn verjongd of aan het Brab. aangepast, bijv. 6841 bariseel: flesschen, 8889 carine: kerme, 9042 snaf: snovelde, 9584 herde: herder, 9061 morderigghe: moerdenaerster, enz.); - Baud. de Seb. 122 al lachende met looser herten / Sijn grinen ginc niet ter sterten (hs van 1350, | |
[pagina 202]
| |
Vlaams, Bst. 46); - Praet 's Speghel der wijsheit 1973 die nijt zwellet hen toter sterte (: wulves herte); 2474 Ghelike twoort doet duer de sterte (: van der herte; Vl., vgl. boven no 4 dorst); - VII Vroeden 926 sneet hem ontwe die sterte (: herte); weliswaar Brab., maar het werk bevat veelvuldige onzuivere rijmenGa naar voetnoot14); - N. Doct. 1329 stac hi den vingher in sijn storte (: der herten, aldus in Jan de Weert's Nieuwe Doctrinael, ed. J.H. Jacobs), 1358/9 ... metter herten / Te troesten haer gulsighe sterten (= vs. 1308 in Blommaert's Oudvl. Ged. III, p. 75); die lezingen naar hs B, alwaar r. 1329 heeft storte en L eveneens storte, terwijl voor r. 1359 in B sterten staat, in L storten; B nu is een Oostvlaams afschrift, vgl. Bst. no 932, van het werk van Jan de Weert van Ieperen, dus een Westvlaming, waarom we de in het rijm staande vorm sterte (: herte) als westvl. mogen beschouwen; - Maerlant's Alexander's Geesten IV 943 Daeran soudi bi siere sterte / Hanghen... (: r. 945 herte), dus Wvl.; - Sp. Hist. III, 2, 42.81/2 Tote dat hare tpec quam in de sterte: / Doe so endde hare die smerte; Wvl.; - b) met a: Franc. 9025/6 Bant hi daer om sine starte / Ende knielde met omoediger harte; - Nat. Bl. IX. 238 Ende in die starte ontfanghen mede (var. hs B strote, Limb., vgl. no 2 borst), dus weer Wvl. 9. storten ‘storten’: Rekeningen van Aardenburg 102.68 so wie die stert menschenbloet jof doet sterten (dus Wvl., vgl. Mnl W 7.2239); - Madelg. - fr. p. 59, r. 136/7 binnen in sijn herte / dat hi doot ter erden storteGa naar voetnoot15) (naar Bst. no 869 sub 1 Vlaams, wellicht afgeschreven door een Hollander); - ed. Franck's Flandrijs 12 v. De wilde metter machuwe (= Fra. massue) sterte / Optie erde ende liet de were / Thooft dore al toter herten (dus Vl. Bst. 432). | |
[pagina 203]
| |
10. vorsch ‘kikker’: Doe... hoerde hi den versche oec spreken (Hs Cyrill. 13 vo, naar Bst. 621 Hollands; vgl. thans de uitgave van Clara M. Lelij, De Parabelen van Cyrillus, Amsterdam, H.J. Paris, 1930, p. 24; elders in de tekst, bijv. p. 58 en pass.: vorschgen). 11. vorst ‘koude’. a) met e: Sp. Hist. I, 6, 52.47/8 Du moets hebben langen verst / Ende euweliken derst (dii tibi dent longas hyemes); - Nat. Bl. X. 240 in den verst (VA varst, B vorst; vgl. boven no 2 borst); - b) met a: Maerlant's HeimelijkheidGa naar voetnoot16) 1169 Winde, varst, rijm ende snee (aldus lezing van hs L dat Wvl. is, vgl. Bst. 581, terwijl vorst voorkomt in hs C, Oostvl. naar Bst. 583 en in hs H, Kon. Bibl. Den Haag 76 E 5, Westmnl., naar Bst. 581). 12. vort(ich) ‘rot, bedorven’, en afll.: a) met e: Hs Y p. 108d verticheit, 111d het en verstorve ende vertechde, 120d vertecheit, 128d vertech... of verteert, dus Wvl. (Bst. 693); - Seghelijn 8400 die scilt was so vertich, 8668 verrot ende vertich (rijmt telkens op ghehertich, Vl., vgl. no 8 storte); - Haagse Bijbel 1, 50c dat water sal verten ende stincken (Vl., Bst. p. 322 en no 75); - b) met a: Nat. Bl. VIII 333/4 Thout es utermaten haert / Nochtan ist eer iet lanc verart (VA vervart, B scier vart); - Ovl. Lied. e. Ged. 401.100 Zi waren in den gront vart van keeste (Westvl., Bst. 673 en 1000); - Sp. o. B. 23c: Dit hout dat es zo hart / Nemmermere ne werdet vart (Spieg. onser Behoudenisse, hs 1460, Westel. Noordned., Bst. no 1214). 13. woord: van dit woord zijn alleen vormen met a, ae overgeleverd (op één zeer twijfelachtige uitzondering na, zie beneden): Rose 2477/8 en crige no goelec wart. / Nu seggic wale alse musart (aldus naar het Brab. hs A - vgl. boven no 6 hem morgen - terwijl het Vlaamse Comburgse hs C heeft 2477 Af ne winne maer self | |
[pagina 204]
| |
een woert / Wat seggic verstaet ende hoert); 13840 Eer ics gewoge wart en geen (hs A, Brab.; maar Vl. hs C: Dan ic ghewoughe woert ne gheene); - Boerden 3.123 Seide hi te hem selven dit waert / Ic mach wel sijn een musaert (Wmnl., Brab., Bst. no 101); - Melib. 1748 Men spreect daer een ghemeyne waert / Dat hi doet een goede dachvaert (Brab., Bst. no 899); - Cassamus 1679 Hadde afgesproken menic wart / Cassamus die goede vieliart (Brab. gekleurd, Bst. no 164); - Vergi: zie boven bij begin van dit opstel (Wmnl., Brab. getint); - voorts leest men de vorm met a passim in de volgende Brab. of Limb. teksten: Lev. v. Jesus (Bst. no 862), Lorreinen (no 853), Lutgardis (no 860), Ruusbroec's Gheest. Tabernakel in hs K.B. Brussel 3091 (verschillende keren voluit waerdeGa naar voetnoot17); wat niet wegneemt dat de vorm sporadisch voorkomt in Vlaamse werken als Sp. Hist. (III, 8, 78.56; IV, 1, 4.15), Parth. 6862, Lanc. 3.3840; zeer onzeker is, in het fragm. uit de Borchgreve van Coutchy uitg. door N. de Pauw: Mnl. Ged. en Fragm. 2, 34 waer willen dese werde gaen? ‘wat bedoelt gij?’, omdat de lezing niet door het rijm is gedekt en de uitgaven van de Pauw onbetrouwbaar zijn: het gaat hier om een afschrift van een afschrift, beide thans verloren, vgl. Bst. 914 sub B II, blz. 376. De slotsom is wel zo, dat waert ‘woord(en)’ een Brab. en Limb. vorm is. 14. worde = praet. conj. van werden. Hiervan vond ik slechts vormen met a, en wel alle in Westvlaamse keuren en reglementen betreffende de lakenindustrieGa naar voetnoot18): ao 1277 war dat sake dat iemen zijn say... liete legghen... ende hies verwonneGa naar voetnoot19) warde van vinders (352. 21-23); idem 354.22; so wat scerre die min name danne 22 d. ... ende dies bedraghen warde van mesters scerres | |
[pagina 205]
| |
(357.14); ao 1282 so wie die quame in die andre garenmarct... ende dar of warde verwonnen (370.26); so wie die qualike sponne... ende des warde verwonnen (370.29); ende warde hies bedraghen (378.1); ware dat sake dat enich man min gave... ende warde hies bedraghen (383.14); ware dat sake dat hi storve jof dat hi lazers warde (384.5); ao 1284 ende die mester dies warde verwonnen (422.27); so wie die nachts scert dinne saye... ward hies verwonnen (423.9) 15. worst: (uit Keuren ende ordonnanciën... vander Sluus, 1379) maer de hammen, hoorix ende warsten mach men varsch vercoopen (Cartul. A der stad Sluis, uitg. Bijdragen tot de Oudheidkunde en Geschiedenis, inzonderheid van Zeeuwsch-Vlaanderen, verz. door H.Q. Janssen en J.H. van Dale, IIIde Deel, p. 278; Middelburg, J.C. & W. Altorffer, 1858) (Zeeuws-Wvl.). 16. wortel ‘wortel’: Franc. 3446 Wertel van vulmaecter goeden (Vl.); - Nat. Bl. VIII. 12 Datmense met wertelen planten moet (in hs A, vgl. no 2 borst); X. 129 Die wertel es medicine (in fragm. W); 227 nem dese wertele (id.), 265 wertel (VAW); 267 men sal nemen die wertel sijn (hs W), 365 men sal oec den wertel sine (hs W); in de Ovl. Lied. en Ged. 428.62 een wertelkijn, 69 Der wertele en werdic niet ghewaer, 75 Blijfter een wertelkin; Walewein 3531 van beneden in den wertel up (Wvl., Bst. no 1370); - Mnl W 9.2322 = Hs 1348, 111b: werpen wine metten wertele ute (Wvl., Bst. no 688); - ao 1361 wertelvast (te Ieperen, zie Jacobs Vgl. Klank- en Vormleer der Mvla. Dialecten, p. 147). De vorm wartele komt slechts voor in hs I van Leken Spieghel (2, 24.27), vgl. de uitgave van M. de Vries, Inl. p. cxxviiiGa naar voetnoot20).
Op de vraag in welk gebied de er- en ar-vormen zijn te localiseren, luidt dus het antwoord: in het Vlaamse gebied, zelfs in het West- | |
[pagina 206]
| |
vlaamse. Een enkele keer is een vorm bern in een Brab. werk aangetroffen, zo ook mergen, ook een keer versch in Holland, - maar de vorm wa(e)rt voor woord is Brabants en (maar dan ook west-) Limburgs. De opheldering van het ontstaan van -er- en -ar- moet dus in het Westvlaams gezocht worden (op de vorm wart kom ik later terug). Is dan allereerst er uit ar ontstaan, of omgekeerd ar uit er? Het is bekend dat vormen als Karst voor Kerst ‘Christus’, Karstoffel ‘Christoffel’, darde ‘derde’, pln. Varsenare (bij Brugge) uit 1000 Fresnere, 1116 VersennareGa naar voetnoot21), marct, darscen enz. Wvl. (en Hollands) zijn: men leze slechts typisch Wvl. niet-literaire documenten om bewijsplaatsen te vindenGa naar voetnoot22). De wijziging van de klankcombinatie er + cons. tot een meer open articulatie is dus Westvlaams. Daarbij komt nog, dat onze vormen met er, buiten het onderlinge rijmen, ook in rijm slechts gecombineerd worden met woorden die etymologisch -er- hebben, zo Kerst, berst ‘gebrek’, berg, herbergen, herte, smerte. Hieruit leren we dus dat een vorm van het type darst secundair is en uit derst in (W.-) Vlaanderen is ontstaan. Daarmee vervalt de verklaring voor de ar èn van Van Helten, èn van Franck (bij beiden a < o). Vanwaar dan de vorm met e, type derst? Als we, uitgaande van een vorm dorst, eventueel wel *durst [u] niet via een depalatalisering over a tot e kunnen komen, dan moeten we de ontwikkeling wel via een palatalisering over ö, eventueel ü [y] zien, met daaropvolgende ontronding. Daar ontronding in het Westvlaams slechts bekend is in een paar typische woorden als pit, rig, stic, dinne enz., moeten we aannemen dat de ontronding in het geval dat ons bezighoudt, van | |
[pagina 207]
| |
dezelfde aard is als in pit enz., m.a.w. een als inguaeoons te beschouwen ontronding van de door i veroorzaakte umlaut van u. Ik stel me dus de ontwikkeling zo voor: *durst (een i-stam!) ondergaat umlaut en wordt *dürst [y], de ü wordt ontrond tot i: *dirst (vgl. pit, enz), waarna vóór r + cons.Ga naar voetnoot23) de i tot e wordt: derst. Op hetzelfde resultaat zou de verklaring neerkomen van hen, die de overgang in kwestie zouden willen vergelijken met de bekende oudfriese klankwet: germ. u is door i, j der volgende syllabe umgelautet als in kleft (*klufti-), kest (oe. cyst) en kere ‘keur’. Maar nu wordt de lezer met mij gewaar dat deze aanlokkelijke (re)constructie slechts zal staan als we in onze verschillende vormen een umlautsfactor kunnen aanwijzen. De onderzochte woorden zijn: born, borst, borstel, dorst, horken, ww. morgen, sport, strot, storten, vorsch, vorst, vort(ich), worde (conj. praet. van werden), worst, wortel (woord, dat in een ander gebied thuishoort, valt hier buiten beschouwing). Welnu, met uitsluiting van born, sport, vorsch, vorst, vort, kunnen we wel een umlautsfactor aanwijzenGa naar voetnoot24). Als berst niet best als ablaut kan verklaard worden (vgl. p. 197), dan is er geen bezwaar tegen er een naar de i-klasse gedeeltelijk verbogen oude cons. stam in te zien: ohd. d. pl. brustin, n.a. pl. brustiGa naar voetnoot25). Vgl. voorts bij borstel: ags. brystl (n. eng. bristle; ags. byrst, on. bursti); - bij dorst: ags.ðyrst (n. eng. thirst), ook on. þorsti; bij horken: ofrie. hêrkiaGa naar voetnoot26), ags. hýrcnian; - bij morgen: ags. myrgan en het adj. myrge, n. eng. merry; - bij strot: mndd. strotte, dat naar W. de Vries Ts 28.228 op een *struttō terugwijst; | |
[pagina 208]
| |
- bij storten: mhd. stürzen; - bij worde: de welbekende -i- uitgang van de optatief; - bij worst: ahd. wurst < *wr̥t-s-ti- naar Franck-van Wijk en F. Kluge, < *-wursti- bij *werzan naar G. van LangenhoveGa naar voetnoot27); bij wortel: ags. wyrtwalu, vgl. ags. wyrt, onfrk. wurti. Bij de overige vormen born, sport, vorsch, vorst, vort kan men: 1o onderstellen dat vorst zich, wegens de -stGa naar voetnoot28) bij de -i-declinatie heeft aangesloten (ohd. frost, ofrie. ags. forst, on. frost); - 2o bij born wijzen op os. acc. sing. brunnion in Hêliand reg. 5473 van de CottonianusGa naar voetnoot29). Hoe sperte (slechts één vindplaats!), versche (idem) en vert(ich) aan hun e zijn gekomen, is mij onduidelijk. Bij wart eindelijk staan we ook voor nog onduidelijke verhoudingen. Weliswaar is de vorm ook in Vlaamse documenten overgeleverd (Sp. Hist., Parth., Lanc.)Ga naar voetnoot30) en zou hij, als Vlaamse vorm, in de bovengenoemde reeks van woorden met een umlautsfactor kunnen ingeschakeld worden, daar in het Oudfries immers een vorm wird, naast word, heeft bestaanGa naar voetnoot31). Maar hoe dan de grote versprei- | |
[pagina 209]
| |
ding in Brabant van een specifiek Vlaamse vorm wart verklaard, ja zelfs reeds eind 13de eeuw in het Limburgse Leven van Lutgardis en in het zo zelfstandige Brabantse proza van Ruusbroec? Mochten we bij de laatste geneigd zijn invloed van een Vlaamse copiërende monnik te vermoeden, dan wijst ons toch het bestaan van een mndd. vorm wart naar heel andere verhoudingen. A. Lasch nl. vermeldt in haar Mndd. Gr. wart, karn, vart, vulbart (met a < germ. ŏ vóór rn, rd) in het WestfaalsGa naar voetnoot32). Reeds in het os. (J. Gallée, o.c. § 71) is de overgang van ŏ vóór r + cons. opgemerkt, zo in de Freckenhorster Heberolle (bij Warendorf in het Munsterse) tharp, Narth-, harn. In welke mate en of er enig verband bestaat tussen dit Westfaals, de (Utrechtse) plaatsnaam Baarn, (Gelderse) Barnevelde en (Noordholl.) NaardenGa naar voetnoot33) en ons Brab. ward zal ik hier in het midden laten. In ieder geval is het, dunkt me, veiliger de vorm ward van het type derst gescheiden te houden. Is het me dan, om te besluiten, slechts in een beperkte mate gelukt, het type derst als umlautsvorm uit *durst te verklaren, dan is toch zoveel zeker dat het type derst als kustmnl.Ga naar voetnoot34), zo niet als inguaeonisme, mag beschouwd worden. De vormen van het type dorst, die ook in Vlaanderen worden gelezen, moeten natuurlijk in het verband van de mnl. schrijftaal in Vlaanderen gezien worden, net als vol: vul, gemeten: imeten, weke: woeke enz.Ga naar voetnoot35).
In enkele part. perf. vinden we ook e i.pl.v. o vóór r + cons. Hoewel ook hier umlaut en hetzelfde ontrondingsverschijnsel a priori niet uitgesloten zijn - over de umlaut in de part. perf. en de lit., zie | |
[pagina 210]
| |
mijn Bijdrage tot de kennis van het Zuidwestbrabants, 1938, p. 56 v. - toch moet men voorzichtig zijn bij de beoordeling, daar morphologische aanpassingen in het spel kunnen zijn: denk aan gevaen voor gevangen, of aan een oppositie gewerden: (nieuwe inf.) worden, gewerpen: (reeds in Wvl. oude inf.) worpen. De meeste vindplaatsen intussen (Van Helten, Ts 3.94) komen in Hollandse werken voor, enkele in Vlaamse.
Oudergem, 29/7 1948 A. van Loey | |
Naschrift.1. Van (Vl.) sperte (pp. 201, 207) en (Holl.) versch(e) (pp. 203, 207), waarvan slechts telkens één vindplaats is ontdekt, is een oude vorm met umlautfactor niet aan te wijzen. Blijkens de Taalatlas (versch I, 12; sperte III, 8) nu komen die vormen, met e, thans buiten West-Vlaanderen of het oude inguaeoonse taalgebied voor en wel versch in het Antwerpse, in Zuid-Brabant en eenmaal in Zuid-Limburg; spette eveneens in Zuid-Brabant en in de Dendervallei. Naar mijn gevoelen staan we hier voor een moderne ontronding van een vroegere vorm met gemedialiseerde o (ö) voor r. 2. Bij bovenstaande lijst is nog te voegen vrecht ‘vrucht, vrees’. De vorm komt in VII Vroeden v. 909/10 Hi... sach den knecht / Die vrese hadde ende vrecht (vgl. boven p. 202 en vn. 207); Rose v. 2133 var. B vrechtech (hs tweede helft 14de e., V l.?, Bst. no 1121; var. C seere te vruchten; de emendatie: l. vrochtech of vruchtech Mnl W 9.1451 is dus overbodig). Vrecht is dan een metathetische vorm van *vercht: vgl. got. faurhtei, ags. fyrhtu (eng. fright). A.v.L. |
|