Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 66
(1949)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lutgart-problemen1. Het leven van St. Lutgart en het Leven van Jesus.De vragen, die zich voordoen bij het aan Willem van Afflighem toegeschreven Leven van Sint Lutgart, behoren tot de belangrijkste van onze middelnederlandse letterkunde. Dit belang geldt vooreerst de genoemde tekst zelf, wat betreft zijn ontstaan, het oorspronkelijke taaleigen, de dichter, het publiek waartoe deze zich richt, het geheim van het eerste, nog niet gevonden, boek, de ongewone literaire vorm. Bovendien is door een hypothese van de laatste jaren met deze tekst onmiddellijk verbonden de vraag omtrent het auteurschap van het z.g. Limburgse Leven van Jesus. Zou deze hypothese juist bevonden worden, dan zou de dichter van bedoeld Leven van St. Lutgart tevens de vertaler van genoemd Leven van Jesus zijn en zouden we in hem ongetwijfeld de voornaamste figuur uit onze gehele middelnederlandse letterkunde mogen begroeten. Daardoor is dit Lutgart-probleem een van de eerste orde. Het werd voor 't eerst meer gesuggereerd dan gesteld door de uitgever Fr. van Veerdeghem in zijn Inleiding blz. XXXII, waar hij schrijft: ‘... is die taal, in 't algemeen beschouwd, nagenoeg dezelfde als die van het Leven van Jesus en biedt zij ook in vele punten merkwaardige overeenkomst aan met die der Limburgsche Sermoenen’. Deze suggestie werd opgenomen door Dr. C.C. de Bruin, die in zijn werk Middelnederlandse vertalingen van het Nieuwe Testament (Groningen-Batavia, 1935) een zevental bladzijden wijdde aan de verhouding Leven van Jesus - Leven van St. Lutgart en daar op grond van het woordgebruik, de stijleigenaardigheden, de taalvormen en palaeografische gegevens tot de conclusie kwam, dat er tussen beide werken een opvallend parallelisme bestaat. Toch was de overweging, die De Bruin, zij het ook met een sterke aarzeling, deed besluiten tot gelijkheid van oorsprong meer een van literair-historische aard dan een dje volgde uit de gegevens der teksten zelf. Kort samengevat komt de redenering van De Bruin hierop neer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(a.w. bldz. 156 en 157): Het Leven van Jesus staat daar als een prozamonument, dat volkomen àf is. Ongetwijfeld was de schrijver een ‘Persönlichkeit’, maar tevens was hij ‘literarisch’ in de zin die Franck daaraan hecht (bedoeld is in diens opstel over de dichter van Lev. v. Lutg. B.), dus een persoonlijkheid, die gezien moet worden tegen de achtergrond van een literaire traditie. Juist de betrekkelijk hoge ouderdom van dit Leven van Jesus doet ons het fraaie proza, waarin het geschreven is, zien als het resultaat van een gelukkige verbinding van levende taal met een dichterlijke traditie. En wat ligt thans meer voor de hand dan met een terugblik op de boven opgesomde punten van overeenkomst deze eenvoudig te verklaren uit gelijkheid van oorsrpong? Uitvoeriger werd de kwestie tenslotte behandeld door Prof. Dr. J. van Mierlo S.J. in zijn studie: Willem van Afflighem en het leven van Jesus en het Leven van Sinte Lutgart (Antwerpen, 1936). Van Mierlo wijdt het eerste der beide hoofdstukken zijner studie geheel aan de onderlinge verhouding en de oorsprong van het L.v.J. en het L.s. Lutg. Achtereenvolgens gaat hij de argumenten van De Bruin na: de bestemming van beide werken voor lezing en voordracht; het, zij het ook niet absoluut, vermijden van de naam duvel; de neiging tot parallelisme in de stijl; voorts enkele andere stilistische eigenaardigheden, waarbij echter de conclusie in eerste instantie is, dat deze nog weinig ten gunste van de eenheid van schrijvers bewijzen. Vervolgens wordt de woordenschat behandeld: 1) woorden of uitdrukkingen, die uitsluitend of zo goed als uitsluitend in beide werken voorkomen; 2) woorden en uitdrukkingen, die zonder uitsluitend eigen te zijn aan beide werken, toch, omdat het minder gebruikelijke woorden zijn, een zekere gelijkheid in de woordenschat bewijzen; 3) woorden, die in L.v.J. voorkomen, maar in L.s.L. ontbreken en omgekeerd. De conclusie hierbij is, dat er ook in de woordenschat van beide werken wel een tamelijk ernstig verschil bestaat. In derde instantie vraagt de schrijver zich af, of de analyse van de gewone vormen der taal of der grammatica enige conclusie toelaat. Ook op dit punt zijn de bewijzen allesbehalve overtuigend: verder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dan enige eigenaardigheden, die in het algemeen kenmerkend zijn voor middeleeuwse Limburgse teksten, komt Van Mierlo niet; hij vindt deze zelf dan ook maar zwak. Daarentegen moet hij juist in de vrij schaarse gevallen, waarin een rechtstreeks verband gelegd kan worden tussen L.s.L. en L.v.J., wanneer in beide werken namelijk overeenkomstige situaties behandeld worden, constateren, dat het resultaat teleurstellend is. Zo vooral in de vertaling van de parabel van het bruiloftsmaal in L.v.J. en de aanduiding van dit evangelie in L.s.L. Terwijl namelijk in de eerstgenoemde tekst steeds sprake is van maeltijt, etentijt en spise (in tegenstelling met de jongere S-redactie, die telkens werscap gebruikt), kent L.s.L. dit evangelie als dewangelie van der werscap. Het verwondert dan ook niet, dat Van Mierlo aan het einde van zijn onderzoek tot dit besluit komt: ‘De gewis belangrijke overwegingen over den tijd van ontstaan, den aard en de schrijvers van L.v.J. en L.s.L., gestaafd door een opvallende overeenkomst in de taal en in den woordenschat, hadden den indruk verwekt, dat beide ook het werk zouden zijn van denzelfden auteur. Deze indruk is door een verdere analyse niet bevestigd geworden; veel integendeel, schijnt die zoo verleidelijke stelling in den weg te staan’ (a.w. blz. 38). Na dit onderzoek gaat Van Mierlo over tot de vraag, of het L.v.J. oorspronkelijk Limburgs is - een vraag die hij bevestigend beantwoordt - waarna hij de kwestie stelt, of Willem van Afflighem de dichter van L.s.L. is. Wanneer ook deze vraag bevestigend beantwoord is, concludeert de schr., dat de taal van L.s.L. dus Brabants is met een Limburgse kleur. En alsof deze redenering, die dus niet op de tekst zelf steunt, niet al vermetel genoeg was, besluit hij verder, dat dus ook L.v.J., welks taal immers zo enge verwantschap heet te vertonen met de taal van L.s.L., niet oorspronkelijk Limburgs is, maar een omschrijving in het Limburgs van een Brabants origineel. Het is een veeg teken voor onze geringe kennis der middelnederlandse dialecten, indien een tekst, die op grond van zijn taaleigen eerst tot Limburgs verklaard is, daarna krachtens gegevens, die niet aan de tekst zelf gewonnen werden, weer tot Brabants kan worden gepromoveerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vermetelheid in de redenering van Van Mierlo is daarmede echter nog niet ten einde. Dezelfde argumenten, die straks alle onvoldoende bleken om tot identiteit van de schrijvers van L.v.J. en L.s.L. te besluiten, worden nu weer opgenomen en in de tegengestelde richting gebruikt: nu het oorspronkelijk Limburgse karakter van L.v.J. ‘zo goed als uit de weg geruimd is’, gelden ‘de merkwaardige gelijkheid in de taalvormen en in de woordenschat’, een reeks andere woorden en wendingen, de kennis van de hoofse Franse taal, de natuurlijke gemeenzame en toch voorname, rijke taal, evenals het sterk persoonlijke karakter van beide werken en hun gelijke lotgevallen als argumenten die - zij het ook met opmerkelijke aarzeling - voeren tot het besluit: ‘wij meenen de hier verdedigde stelling (t.w. dat Willem van Afflighem de dichter is van L.v.J. en L.s.L.) voldoende te hebben bewezen, om voor haar, zoo al geen zekerheid, dan toch hooge waarschijnlijkheid te mogen in aanspraak nemen’ (a.w. blz. 65). Toch is de aarzeling van Van Mierlo sindsdien weer sterker geworden blijkens zijn drie jaren later verschenen Letterkunde van de Middeleeuwen tot omstreeks 1300 (dl I van de Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden onder redactie van prof. Dr. F. Baur e.a., 's-Hertogenbosch-Brussel z.j., volgens het prospectus, 1939), waar hij schrijft op blz. 254: ‘De taal (t.w. van L.v.J.) is integendeel nauw verwant met die van het Leven van Lutgart van Willem van Afflighem, zoodat het ons niet verwonderen zou, dat deze eens de schrijver zou blijken te zijn’. Wij hebben in deze kwestie een onderzoek naar de woordenschat van beide werken ondernomen, waarvan wij de gegevens gedeeltelijk, en onze conclusie daaruit geheel publiceren. Terecht heeft Van Mierlo erop gewezen, dat het verschil in woordgebruik ten dele door het verschil in onderwerp wordt aangebracht, ten dele door het verschil tussen poëzie en proza, tenslotte ook door de grotere gebondenheid van de dichter van L.v.J. aan zijn tekst. Toch zijn de afwijkingen zo groot, dat zelfs de genoemde redenen niet kunnen volstaan om deze te verklaren. Wij geven hierbij uit ons materiaal een lijst van woorden (van die, aanvangende met a, tot en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met die, beginnende met g), die eens of enige malen gebruikt worden in L.s.L. en niet in L.v.J. Deze lijst is een aanvulling van de door Van Mierlo gepubliceerde; te zamen mogen zij een indruk geven van het inderdaad zeer grote verschil in woordgebruik tussen beide werken. In L.s.L. gebruikte, in L.v.J. ontbrekende woorden (de getallen achter de woorden geven de frequentie aan; bij hoger frequentie dan 10, is zulks aangegeven door: passim)Ga naar voetnoot1): a). abandoneren (1), abanoygement (1), absolveren (6), abstinentie (2), accident (1), achemant (1), achemeren (2), achterdoen (= verdrijven, 1), advocaije (1), aenliggen (1), aenwassen (7), affoleren (3), afkerven (= verminderen, 1), afstoten (= ontnemen 1), akointeren (1), alf (3), allegeren (4), alredagelike (1), alretiren (1), alse (= namelijk, 1), alse hoe (2), alse in welke (1), amper (= bitter, 1), ande (= smart, 6), anden (1), anderssins (1), aenegaen (1), aneganc (2), aneverden (= aanspreken, 1), antraes (= gezwel, 2), apoteke (= schatkamer, 1), arger (= verderver, 2), argument (4), arsetrie (1), audienche (= verhoring, 1), avebreken (= ontnemen, 9), aveleggen (= een einde maken aan, 4), averecht (= ruggelings, 1), avestaen (3), avys (= mening, 1). Voorts de samenstellingen met al-, waarover later. b). baiment (1), banderside (5), bandon (= voorwaarde, 1), baraet (1), baren (= tonen, 2), beddevast (1), bedegader (1), bederve (= behoefte, 3), bediën (en bedegen = gedijen, 6), bedragen (= beschuldigen, 1), hem bedragen (6), bedwanc (= macht, 5), begoemen (2), beyach (= lot, 1), die beide (= het wachten, 1; passim: sonder beide), beheet (1), behoevech (1), behoren (onpers., 1), in bekeere hebben (1), becomen (= bevallen 2), becramet (1), beloepen (1), hem beloven (= zich gelukkig prijzen, passim), beraden werden (1), hem berichten (= voor zichzelf zorgen, 1), berieken (2), beroepen (1), berste (= gemis, 3), beschaven (= berooid, 2), bescheiden (ww., 2), beschieten (1), beschiwen (passim), beschouden (1), besinget (1), beslegen (passim), welbesneden (6), besoeken (= bemerken, 1), bestadet (2), besteken (1), beswiken (1), | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beternesse (2), (doe) betide (4), betien (1), betogen (passim), beverden (2), beweven (1), bispel (kyn), bidin (2), bisen (1), bliken (= schitteren, 1), bliven in (= zich onderwerpen aan, 1), bluwen (2), borde (= praatje, 2), boete (1), boeten (2), bort (1), brawen (1), breeden (1), brief (= lijst, 3), brieven (ww., 2), broien (1), brosch (5). c). chartre (1), chelkine (= lompen, 1), cirurgien (1). d). daghelike (1), dale (= omlaag, 1), een danken (3), dedut (= vreugde, 4), in deele sijn (1), degen (1), deinsen (1), delijt (4), van denen (passim), desperacie (2), deugen (10), dichten (passim), digniteit (1), dingen (4), dire (= karig, 1), discant (1), discerneren (1), diskorderen (1), dissenteren (1), divijn (= godgeleerde, 2), doech (= voordeel, 1), doemen (1), domenesse (2), domesdach (4), dompheit (4), dorperlijc (1), dosgedaen (2), dracht (= kind, 1), droeven (1), drope (1), dwers (1). e). echt (= daarna, 2), effne (1), elyt (6), elles (1), elwar (9), emmer (= beslist, 4), entremes (= gerecht, 1), epilempsie (1), erminc (4), leede evel (1), exces (1), experiment (2). f). faille (1), hem fainen (1), fantasye (1), feesteren (4), fenestrire (1), fermerie (8), fijn (= einde, 1), frenesie (1), fugitif (1). g). gaden (2), gaelinge (1), gasterie (1), geberen (1), gebieden (= beleven, 5), gebreken (= dwingen, 1), gebruden (1), gebruk (6), gebrukech sijn (3), gechisten (1), gecroch (1), gedane (2), ongedegen (passim), gedichte (= onophoudelijk, 1), gedichten (= bedenken, 1), gedieden (1), gedinge (passim), gedoeg (1), gedragen (= behoren tot, 2), gedregen (passim), gedranc (1), een ghedwas (passim), gegaedt (= tesamen, 1), gehat (1), gehelden (1), geherden (2), gehinge (3), gelaf (= laafdrank, 1), gelangen (1), gelate (= manier, 1) gelachen (1) geleesten (5), geles (2), gelieven (= bevallen, 1), gelieven (= liefhebben, 1), gelosen (= afstaan, 1), hem geloven sijns selves (1), gematen (6), gemeet (= opgeruimd, 1), (sonder al) gemes (4), gemikke (2), wel gename (2), hem generen (1), hem genieden (passim), geniedech (2), genieten (= aangenaam zijn, 1), met geninde (7), hem gequiten (1), geradech (2), ghere (9), gherech (1), gereformeren (3), gerieven (passim), gerisen (1), gerume (1), gescheet (= afscheid, 3), geschot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(1), gesedden (1), gestaen (= volhardend, 1), gestel (= vorm, 1), gestille (3), geswade (1), getempert (1), getrachte (3), getrekt (= betrekking hebbende op, 1), gevaren (= handelen, 1), geverde (2), geverret (3), gevinden (1), gevoege sijn (1), gevremt (1), een gewach (3), gewaden (1), gewegen (4), geweldelike (= met macht, 1), gewarden (= onder woorden brengen, 2), gewerden (= begaan, 1), gewerden (= zich verwaardigen, 3), ghoer (1), gile (passim), (losen) gir (passim), te vollen gnoch (passim), met goede laten (2), goemen (1), grifoen (1), groenswerde (1). Wij geven onmiddellijk toe, dat zulke lijsten geen overtuigende waarde bezitten. Groter wordt deze waarde, wanneer het eenzelfde begrip betreft dat in het ene werk doorgaans met een ander woord wordt genoemd of in een zeer afwijkende vorm, dan in het andere. De gevallen hiervan zijn talrijk en opmerkelijk; daartoe behoort dus het reeds genoemde werscap - maeltijt - voorbeeld. Men oordele:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hierbij sluiten aan de gevallen, waarin eenzelfde woord in L.s.L. een andere betekenis heeft dan in L.v.J.:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat de woordvorming betreft, wijzen wij op: de talrijke samenstellingen met onder-: onderbrengen, onderdoen, ondergaen (= ontnemen), ondergeven, ondercomen, onderminnen, onderstaen, onderslegen, onderspreken, onderwinden (L.v.J. bezit er hiervan slechts 3); de afleidingen met het versterkende al-: aldaer, aldosgedaen, aldosterwijs, alhier, alineen, allewege, almede, alnoch, alnu, alredaghelike, alsent, alsulke, alteenen, altoe, altoes, alut, alwillens (in L.v.J. 7 van dit type); de afleidingen met on- en ont-: onssienen, onspringen, onsslapen, onstelen; ontbeiden, ontbieden, ontbinden, ontbiten, ontdanken, ontdingen, ontdragen, ontferren, ontfruchten, ontfunken, ontgelden, ontgeven, ontgroten, ontgroven, onthaecht, ontheeten, onthopen, onthouden, ontcommeren, ontkirt, ontcopen, ontladen, ontmaken, ontpluken, ontprinden, ontrinnen, ontscaken, ontseggen, ontsenden, ontsetten, ontsien, ontslaen, ontspanen, ontstaen, ontstoppet, ontswaren, ontsweren, onttemperen, onttin, onttreden, onttrosten, ontvechten, ontvinden, ontvuren. Van deze 48 ww. heeft L.v.J. er slechts 12. Opvallend is vooral het gebruik van het superlatieve ont-, dat in L.v.J. onbekend is en in L.s.L. voorkomt in: ontgroten, ontgroven, ontswaren. Opmerkelijk is voorts het grote aantal afleidingen met ver-: verbeiden (= verbieden), verbidden, verboeren, verbouden, verdaget, verdart, verdiepen, verdingen, verdiren, verdoeven, verdoren, ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
duren, vergangen, vergronden, verhalen (= verkrijgen), verhuegen, veriocht, verclart, verkorven, vercrankt, vercruden, verkuschen, verladen, verledigen, verleeden, verleven, verlien, vermaledijen, (hem) vermanen, (hem) vermiden, vermieden, verminkt, vermonden, vernaemt, vernoyen, veronrechten, verpinet, verquellen, verrumpen, verscheeden, verschinen, verschiren, verschoonen, verschoren, verschoven, verseekeren, versetten, (hem) versliten, versmaden, verspakt, verssagt, verstart, verstoten, versuken, versumen, verswart, verswelgen, verswelken, vertaken, verteghen, vertregen, vervanc, vervaren, vervlieten, vervroyet, verwassen, verwaten, verweeset, verwegen, verwent (= heerlijk), verweren, verwert (= verdorven), (hem) verweten, verwiten, verwoeden, verwracht. Van deze 76 komen er slechts 17 ook in L.v.J. voor. Van het type samenstellingen met weder-: wederkir, wederkiren, wedermaken, wedernieden (= verslaan), wedersake, wederside, wederstaen, wederslegen, wederstoet, wedertale, komen er slechts 3 voor in L.v.J. Wij zijn hiermede reeds gekomen tot wat men ‘de taalvorm’ kan noemen. Hiertoe rekenen wij echter vooral de volgende gevallen, die gedeeltelijk ook door Van Mierlo genoemd worden, maar bij hem als eigenaardig woordgebruik gelden. Daartoe behoren: a) het gebruik van het modale it tot uitdrukking ener mogelijkheid, dat in L.s.L. zeer gewoon is en dat in L.v.J. helemaal niet voorkomt (dit in tegenstelling met Van Mierlo, die spreekt van: haast niet).
Ga naar margenoot+...... ende it saen
Der kranker minnen avestaen.
Ga naar margenoot+Verloessen ende it schire geven
Met hem dat ewelike leven.
Ga naar margenoot+...... ende ut alre pinen
Verlossen wilde die it schire
Ende utin scharpen vegevire
It cortelinge dor genade
Te sinen rike comen dade.
Ga naar margenoot+Opdat gi langer legget it
In versten dit.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
b) het gebruik van het voegw. dore al dat (= ofschoon), dat in L.s.L. zevenmaal voorkomt; van het voegw. 't irst dat (= zodra), dat in de eerste 8000 verzen ook zevenmaal gebruikt en in L.v.J. gemist wordt. c) het gebruik van het bijw. lise, dat in L.s.L. niet in zijn oorspronkelijke betekenis van zacht(jes) voorkomt, maar dat het kenmerk is van de gezapige, rustige epische stijl van de dichter in diverse nuanceringen b.v. vs. 1617 Began si pensen harde lise
In welkerhande slachte wise
d) het gebruik van het, oorspronkelijk versterkende, bijw. teneven bij hir en daer, dat - opmerkelijk - in het 2e boek éénmaal, en in het 3e twaalfmaal voorkomt, zonder dat er nog betekenis is aan te hechten. L.v.J. kent dit gebruik in 't geheel niet. Tenslotte zouden wij voor L.s.L. willen wijzen op het gebruik der uitdrukkingen, die ook buiten het rijm bijna het karakter van stopwoorden hebben: int gevoch, tevollen gnoch, (in verren) ghinde, en woorden, die bijna op iedere bladzijde voorkomen, maar in L.v.J. ontbreken zoals: verswart, verwegen, verwassen. Daarentegen ontbreekt de in L.v.J. gewone uitdrukking totin male in L.s.L. geheel. Wat echter voor ons het sterkste bewijs is van verschil van dichter, is de wijze waarop het begrip: vol van genade is weergegeven in L.v.J. en L.s.L. Het eerstgenoemde werk heeft daarvoor in het bekende verhaal van de boodschap des Engels de woorden: die vol best van gratien. In L.s.L. komt dit begrip tienmaal voor, nu eens gezegd van God, dan weer van Maria of van Lutgart, t.w.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu is het o.i. op grond van bovenstaande zeker, voor wie bekend is met de vastheid van het katholieke gebedsformulier, dat de dichter van L.s.L. gebeden heeft: gi sijt vol van genaden, terwijl de schrijver van L.v.J. de formule gebruikte: du best vol van gratien. Dit verschil is naar onze mening zo ingrijpend, dat op grond daarvan alleen reeds identificering van beide auteurs moet uitgesloten worden geacht. Resumerend geloven wij te mogen zeggen: in L.s.L. komen tal van woorden voor, die in L.v.J. gemist worden en omgekeerd; voor éénzelfde begrip gebruiken de auteurs van beide werken juist in opmerkelijke gevallen verschillende woorden, terwijl bij 14 woorden zich het geval voordoet, dat de betekenis in beide werken verschilt. Opmerkelijke typen van woordvorming als met al-, onder-, ont-, ver- en weder-, verschillen in frequentie zeer. Het opvallende gebruik van sommige stopwoorden, zoals dat in L.s.L. voorkomt, wordt in L.v.J. gemist. Vooral echter verschillen beide werken in het gebruik van de hoogsttyperende gebedsformule: gij sijt vol van genaden (× du best vol van gratien). Tegenover deze gevallen van ingrijpend verschil in taalgebruik valt de gesignaleerde overeenkomst t.a.v. dezelfde woorden en uitdrukkingen in het niet. Het is derhalve hoogst onwaarschijnlijk, om niet te zeggen onaannemelijk, dat de auteur van L.s.L. en die van L.v.J. dezelfde persoon zijn.
Helmond. W.H. Beuken |
|