Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 65
(1947)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 303]
| |
Lexicographische aantekeningenI. ‘Dorghinghe, duerghinghe, durghinghe’In de ‘Middelnederl. geneesk. Recepten en Tractaten’ (W.L. de Vreese, blz. 58) vinden we onder nr. 193 het volgende voorschrift voor 't bereiden van een wonddrank: ‘Dits een dranc om alle wonden mede te ghenesene...: neemt sap van glorifilaten (= Kruidnagelen), tsap van dorghinghe, ende tsap van alsenen (= Alsem), ende tsap van herba roberte (= Geranium Robertianum, Ooievaarsbek). ende dese salmen minghen met wine enz’. 't Door mij gecursiveerde ‘dorghinghe’ komt in de vormen duerghinghe en durghinghe nog tweemaal in genoemde verzameling voor (blz. 26), resp. onder nr. 42 (bereiding van een wondzalf) en nr. 46 (bereiding van een wonddrank). Nu geeft 't Mnl. Handwdb. bij ‘doreghinghe’, dat meestal als adjectief gebruikt werd in dezelfde zin als ‘doregaende’ (zie Mnl W. II, 323), ook op: ‘als znw., naam van eene plant’, maar welke plant er mee aangeduid werd, vinden we niet opgegeven en ook geen der door mij geraadpleegde woordenboeken geeft hierover enige opheldering. Toch lijkt 't mij wel mogelijk, de juiste betekenis van 't Mnl. ‘duerghinghe’ vast te stellen. Er komt namelijk ook in ons land een vrij zeldzame, oorspronkelijk uitheemse, plant voor, die de volksnaam Doorwas draagt. Het is de Bupleurum rotundifolium, die reeds door Remb. Dodonaeus in zijn Cruydt-Boeck (Ed. 1644, blz. 143) met de naam Perfoliata of Deurbladt of Deurwas aangeduid werd, een benaming (Doorwas), die de plant ook nu nog draagt en die haar ontstaan te danken heeft aan 't feit, dat het gewas ongedeelde, volkomen stengelomvattende bladeren heeft, zodat de stengel door die bladeren heen schijnt te groeienGa naar voetnoot1). | |
[pagina 304]
| |
Welnu, dezelfde gedachte ligt uitgedrukt in 't bovengenoemde doreghinghe (d.i. lett.: de doorgaande), immers het verbum gaan, waarvan ginge een vorm is, kon in dit verband ongetwijfeld de betekenis hebben van wassen, groeien. Dit blijkt ook duidelijk in 't Mnd.; het Mnd. Wdb. van K. Schiller u. A. Lübben (I, 546) toch geeft de volgende aanhaling uit de Lüb. Z.R. (173): ‘vnnd dar befunden worde (bei Büttnerarbeit) durchgande telgen, durchgande gallen, soll der deder gestraffet werden’, terwijl bij 't gecursiveerde ter verklaring gezegd wordt: ‘d.h. durch die ganze Dicke des Brettes hindurchgewachsene Äste, Astknoten’Ga naar voetnoot2). Uit het bovenstaande kunnen we concluderen, dat doreghinghe dezelfde zin heeft als Doorwas en dat er dezelfde plant, Bupleurum rotundifolium, door aangeduid is. Deze conclusie vindt bevestiging in 't feit, dat onze Bupleurum in de vroegere medisch-pharmaceutische wetenschap in dezelfde zin aangewend is als de ‘duerghinghe’ volgens bovengenoemde Mnl. recepten; het was namelijk een wondkruid blijkens hetgeen Dodonaeus (t.a.p. 143) zegt: ‘Deurwas wordt gherekent onder de dingen die de wonden heelen ende genesen konnen’. Bij M. Lobelius (Kruydtboeck, 1581, blz. 481) lezen we daaromtrent: ‘Dat cruydt wordt oock gheoeffent (= gekweekt) vande Chirurgiens om te ghebruycken tot breucken, quade seericheden ende ghescheurtheden’. De Duitse kruidboekschrijvers als J.Th. Tabernaemontanus (Ed. 1687, S. 1140), Ad. Lonicerus (Ed. 1716, S. 494), G. Handsch (in zijn Dt. vert. van P.A. Matthiolus, S. 504) e.a. zeggen zakelijk precies hetzelfde omtrent de ‘Durchwachs’. Uit een en ander blijkt m.i. duidelijk, dat we de ‘duerghinghe’ kunnen identificeren met de Bupleurum of Doorwas. | |
II. ‘Grafenede’In de bovengenoemde ‘Middelnederl. geneesk. Recepten en Tractaten,’ uitgegeven door W.L. de Vreese, vinden we op blz. 30 onder nr. 61 het volgende recept: ‘Jeghen kinder die ghescuert sijnGa naar voetnoot3), te | |
[pagina 305]
| |
teelne sonder snijden. men neme vriesewondeGa naar voetnoot4) ende grafenede, ende sietse in borne met groten walleGa naar voetnoot5); ende dan nemse uten borne ende sietse in melke; ende den borne salmen drinken nuchtens, ende de melc navens; ende dit salmen doen XVIIJ daghe lanc’. Het door mij gecursiveerde grafenede is een plantnaam, die in 't Mnl W niet opgegeven is. Ook Plantijn en Kiliaen hebben 't niet en elders heb ik 't evenmin gevonden, noch in lexica noch in glossaria. Wel kent 't Mnl W. het substantief graefnede, grafenede, gravenede - en Verdam geeft 't dan ook op met verschillende bewijsplaatsen - maar alleen in de betekenis van gravin. Het Mnl W. IX, 1354 heeft ook een aanhaling (i.v. vriesewonde) uit het bovengenoemde recept, maar achter grafenede plaatste Verdam een vraagteken ten bewijze, dat hij er geen verklaring voor wist. Welnu, deze plantnaam is zonder twijfel hetzelfde substantief als 't Mnl. grafenedeGa naar voetnoot6) in de zin van gravin. In 't oudere Nederlands (17de eeuw) toch komen een paar plaatsen voor, waar de naam gravinne gebruikt wordt ter aanduiding van een geneeskrachtige plant, die o.a. als wondkruid gold en ook tegen ‘gescheurtheit’ (= hernia) aangewend werd, namelijk in De Moufe-schans van Petr. Hondius (1621). Op blz. 170 aldaar lezen we: ‘Zijn de Nieren ongestelt;
Vinden buyten op het velt
De Gravinne, en daerenboven
Peterselije in de hoven.’
Op blz. 504 komt de schrijver hier nog eens op terug, waar hij zegt: ‘Tot ghebrokenGa naar voetnoot7) van de nieren
Soucke ick de Gravinne seer;
Die in 't wilde best wil tieren,
Plat ghestreckt ter aerdenGa naar voetnoot8) neer.’
| |
[pagina 306]
| |
Ook in 't Nederd. gebied kwam de naam grevinne voor, blijkens de opgave van P.A. Nemnich, Allgem. Polygl.-Lexicon der Naturgesch. IV, 1000, als aanduiding van een Weegbreesoort nl. de Plantago coronopus. Ook hij kent de plant evenals Hondius als een ‘Mittel gegen den Nierenstein’Ga naar voetnoot9). Ook bij R. Dodonaeus, Cruydt-Boeck (Ed. 1644), blz. 151 vinden we deze naam, waar hij van de Coronopus zegt: ‘daerom heeftmense in Nederlandt oock den naem van Herts-horen ghegheven: hoe wel dat sy van sommighe oock Gravinne ende Gravinne-cruydt, ende op 't Latijnsch Herba Comitissae ghenoemt wordt’. In Twente, Sall. en de Graafschap heet deze Weegbree ook nu nog Gravinnekruid (H. Heukels, Wdb. d. Ned. Volksn. v. Planten, blz. 186). 't Is dus wel duidelijk, dat in 't aangehaalde recept met de naam grafenede de bovengenoemde Plantago coronopus (Hertshoornweegbree) bedoeld is. Hoe men er toe gekomen is, de plant met de naam gravinne of grafenede te sieren, is mij niet gebleken.
Groningen. Chr. Stapelkamp |
|