Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 65
(1947)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 260]
| |
Het Ridderboec afgeschreven in GroenendaelEen systematisch voortgezette studie van de handschriften van de Koninklijke Bibliotheek te Brussel bracht mij tot een ontdekking die het mogelijk maakte de herkomst van het handschrift van het Ridderboec vast te stellen. Het is namelijk geschreven door dezelfde hand, die in het middelnederlandse hs. 2137 (Cat. 2, 1304) de dialogen van Gregorius de Grote en, afgewisseld door een andere hand, ook sermoenen van Bernardus heeft afgeschreven. Dit handschrift is afkomstig uit Groenendael, waarvan het de volgende kenmerken draagt: op het schutblad de aantekening Gruēnēdael en op de fraaie stempelband een stempel uit de 15e eeuw Gruenendale, zoals die is afgebeeld bij J. Weale, Bookbindings and rubbings of bindings in the National art library South Kensington II, Catalogue, p. 173 nr. 339. Dit boek werd aan tafel voorgelezen aan de lekebroeders, blijkens een 16e-eeuwse aantekening op de laatste bladzijde: Desen boeck hoort toe den leecken broeders inden Reefter die letter J. In het scriptorium van Groenendael werden ook werken gecopieerd ten behoeve van een andere kring van lezers dan die der monniken van het klooster zelf. De copiïst schreef Nederlandse boeken af, bestemd om in het reefter te worden voorgelezen aan de lekebroeders en ongetwijfeld ook aan de vele gasten die het klooster voor langere of kortere tijd aldaar verenigde. Behalve vertalingen van werken der kerkvaders moet ook het Ridderboec als geschikte lectuur voor dit auditorium beschouwd zijn. Dat men daarvoor een origineel Brabants prozawerk uit de eigen tijd uitkoos, bij wijlen zo geestig geschreven, dat de voorlezing daarvan wel eens een glimlach zal hebben opgewekt, is dunkt mij, een bewijs van gezond en opgewekt geestelijk leven in Groenendael in de loop der 15e eeuw. Het Ridderboec werd c. 1415 gecomponeerd als stichtelijk werk voor de aristocratische wereld in Brabant, zoals wij bij vorige gelegen- | |
[pagina 261]
| |
heden reeds hebben betoogdGa naar voetnoot1). Op grond van het schrift en de watermerken van het papier hebben wij het afschrift omstreeks 1470 gedateerdGa naar voetnoot2) en deze gegevens stemmen geheel overeen met die van het zo juist ontdekte handschrift: ook hierin treffen wij watermerken uit die jaren aan. Men had dus belangstelling voor de gelijktijdige vaderlandse literatuur in Groenendael en dat is een ontdekking die waardevol is voor de cultuurgeschiedenis. Of die belangstelling intussen vèrstrekkend is geweest, valt te betwijfelen, want op één uitzondering na is er geen spoor van invloed van het Ridderboec aan te wijzen: tot nogtoe is het Brusselse handschrift een unicum en daar het Groenendael omstreeks 1500 weer verlaten heeft, moeten wij constateren dat het blijkbaar niet tot de veel gelezen boeken van het klooster behoord heeft. Op een andere plaats hebben wij er al op gewezen dat deze geringe populariteit wel te begrijpen is, daar het werk bestemd was voor de elite en bovendien een meer dan gewone theologische scholing vereist. En juist deze klasse voedde zich geestelijk met de literatuur die wij kennen uit de kostbare handschriften uit de kring van het Bourgondische hof, die een geheel andere geesteswereld weerspiegelen en waar, op slechts een enkele uitzondering na, trouwens slechts Franse boeken gelezen werden. Het is dan ook tekenend dat wij het later terugvinden in het adellijke nonnenklooster Galilea in Gent, gelijk wij in | |
[pagina 262]
| |
ons werk over de Middelnederlandse Taulerhandschriften in de uitvoerige beschrijving van het handschrift Br. 2 hebben aangetoond. Het onderhavige Tauler-hs., dat in 1446 in Galilea te Gent werd afgeschreven, is omstreeks 1500 tezamen met het c. 30 jaar later te Groenendael afgeschreven Ridderboec in één band gebonden, hetgeen blijkt uit correcties uit die tijd die in beide werken door één en dezelfde hand zijn aangebracht. Deze correcties, die zo goed als alle door mij zijn uitgegevenGa naar voetnoot1), bleken verjongingen en vertalingen in een ander, Westelijk getint dialect te zijn. De herhaaldelijk voorkomende aanroep lieue vrient wordt meestal doorgehaald: een aanwijzing dat het hs. werd ingericht voor lezeressen. Mijn, thans voorzichtige conclusieGa naar voetnoot2) is, dat het te Groenendael afgeschreven Ridderboec werd gezonden naar een Westelijk vrouwenklooster, waarschijnlijk naar Galilea in Gent, waar het werd ingebonden samen met de aldaar afgeschreven sermoenen van Tauler en Jordanus van QuedlinburgGa naar voetnoot3). Galilea was een zeer voornaam klooster en het Ridderboec werd waarschijnlijk uitnemende lectuur geacht voor de nonnen in het klooster of voor diegenen die zich tijdelijk uit het gewoel van de wereld binnen zijn muren hadden teruggetrokken. G.I. Lieftinck |
|