Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 65
(1947)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 241]
| |
Het proces in de hemel als strijdgedichtIn aanmerking nemende de geringe belangstelling, die er onder de Nederlandse literatuurhistorici heeft bestaan voor genologische problemen, behoeft het niet te verwonderen, dat wij nog steeds geen samenvattend werk bezitten over het strijdgedicht in de middelnederlandse letterkunde. En dat terwijl onze buren Frankrijk en Duitsland vóór de aanvang van deze eeuw reeds dergelijke studiën bezatenGa naar voetnoot1). Ja zelfs het voortreffelijke boek van Walther over het strijdgedicht in de middellatijnse literatuur, in 1920 verschenenGa naar voetnoot2), slaagde er niet in onze mediëvisten uit hun tent te lokken. Eerst in 1943, dat is nog slechts 5 jaar geleden, heeft Prof. Axters uit Leuven althans van ëën bepaalde variant van het strijdgedicht - een zeer belangrijke variant overigens - te weten de schooldisputatie, invloed en verbreiding in onze literatuur nagespeurdGa naar voetnoot3). Zijn uiterst welkome lijst van middelnederlandse disputaties zou alleen reeds voldoende stof leveren voor de bewerking van een proefschrift. Intussen, de invloed van het strijdgedicht reikt verder dan tot deze rechtstreeks onder invloed van de schooldisputatie ontstane dialogen. Een voorbeeld van deze indirecte invloed levert het Proces in de hemel. Van dit genre bezitten wij in onze letterkunde een prachtig | |
[pagina 242]
| |
voorbeeld, namelijk het gedicht Dit es van MaskeroenGa naar voetnoot4). Snellaert heeft het in de vorige eeuw uitgegeven naar een Oxfords handschrift, afkomstig van de collectie Marshall, een verzamelhandschrift, dat o.a. de Melibeus en Jans Teesteye bevatGa naar voetnoot5). Ziehier in het kort de inhoud: Nadat de duivels eerst geprobeerd hebben de verlossing van het mensdom te verijdelen door via Pilatus' vrouw de stadhouder zijn toestemming tot de kruisiging te doen weigeren, kiezen ze een procureur om hun zaak voor het hemelse ‘parlement’ aanhangig te doen maken. De keuze valt op Maskeroen, die naar de hemel trekt en aan God vraagt, waar Gerechtigheid gebleven is. De Heer wil hem echter niet te woord staan, vooraleer hij zijn procuratie heeft getoond. Maskeroen wil eerst nog iets in het midden brengen, maar God weigert de eiser te horen buiten aanwezigheid van de tegenpartij en eist vóór alles inzage van de procuratie. Maskeroen voldoet hieraan en dan begint het proces, dat tot in finesses een schitterend voorbeeld vormt van een civiel geding in de middeleeuwen en waarvan men de procedure uit ons gedicht nauwkeurig kan leren kennen. Maskeroen beklaagt er zich over, dat hij beroofd is van het menselijk geslacht, waarover hij sinds onheuglijke tijd macht had om het te ‘tormenteerne in onser hellen’. Hij verlangt nu, dat God de mens in kort geding zal dagvaarden om Maskeroens eis aan te horen en dat God dan recht zal doen en alle mensen, ook hen die nog geboren zullen worden, weer aan de eiser zal toewijzen. - Hierbij zij even opgemerkt, dat deze voorstelling juridisch minder juist is, immers de mens had niet gedaagd moeten worden, maar God Zelf, want Die is de rover, de mens is slechts het geroofde bezitGa naar voetnoot6). - Omdat het zogenaamd een ‘jammerlijke’ zaak is, wenst Maskeroen, dat de tegenpartij reeds voor de volgende dag zal worden gedaagd, maar God doorziet de gemene | |
[pagina 243]
| |
streek: immers Maskeroen, die de weg goed kent (bij de val der engelen heeft hij die leren kennen) weet, dat de mens in zo korte tijd onmogelijk de hemel zal kunnen bereiken, en dan bij verstek veroordeeld moet worden. Daarom bepaalt God de dag op Goede Vrijdag. Maskeroen maakt bezwaar: op heilige dagen wordt geen recht gesproken. Ja, zegt God, dat is waar, maar Ik heb het recht gemaakt en de glossen en de wetgever mag ook dispenseren. Voor ditmaal moet de zaak op die dag dan maar doorgaan. Maskeroen vertrekt en God zendt Gabriël als deurwaarder om het mensdom te dagen. Op de bepaalde dag is Maskeroen al present bij het krieken van de dag, want te laat komen heeft voor de aanlegger onaangename gevolgen. Hij gaat in de raadszaal heimelijk in een hoek staan om alles te kunnen afluisteren. Als het tegen de middag loopt nadert hij God en vraagt om recht. Maar hij moet nog geduld hebben tot de avond. Dan - te vespertijt - verlangt Maskeroen een verklaring volgens het gangbare recht, dat de tegenpartij niet is verschenen. Maar de Heer beroept zich op zijn prerogatief als rechter om dag en uur vast te stellen en verlegt het geding op de volgende dag ‘te primetijt’. - Met de nodige instructies van Lucifer vliegt Maskeroen de morgen daarop weer naar de hemel. Inmiddels besluit Maria nog juist op tijd en motu proprio, uit eigen beweging, als advocaat voor de mens op te treden. Ter bestemder ure neemt God plaats op de rechterstoel, omgeven door een ontelbare schare engelen, patriarchen en profeten. Maria komt met een dergelijk gevolg binnen. Zij neemt het eerst het woord en verklaart zich bereid de verdediging te voeren. Dan vraagt Maskeroen verlof te spreken. Hij constateert, dat de gedaagde niet aanwezig is. Maria is een vrouw en moet als zodanig als advocaat gewraakt worden. Bovendien is ze verwant aan de Rechter; Deze kan daardoor niet meer onpartijdig zijn. Maria antwoordt, dat haar verwantschap met de Rechter niet vergeleken kan worden met een natuurlijk moederschap. En voorts dat Zij hier het menselijk geslacht representeert; Zii zou wel eens willen weten welke wet of jurisprudentie een beschuldigde, wie of wat hij ook is, verbiedt zich te verdedigen. En dat Zij in elk opzicht het menselijk geslacht representeert is evident, daar Zij behoort tot elk der drie staten, die er in de wereld | |
[pagina 244]
| |
zijn: maagden, gehuwden en kuise weduwen. En dat een vrouw geen verdediging mag voeren, is gelogen, want voor ‘jammerlijke’ personen, d.z. weduwen, wezen en gevangenen, is het wel degelijk toegestaan en wie zal ontkennen, dat de mensen ‘jammerlijke personen’ zijn? Maskeroen eist een interlocutorie dats een vonnesse op een discoert
datten principale niet en hoort.
God aanvaardt Maria's advocatuur. Maskeroen, de eisende partij, verlangt nu allereerst - en dat in de gebruikelijke juridische termen - herstel van het gepleegde onrecht, d.i. onmiddellijke teruggave van het geroofde bezit. Maria bestrijdt deze eis: het betreffende artikel is in dit geval niet van toepassing, want het schrijft rechtsherstel voor aan de beroofde, indien deze niet - zoals hier - tevens de eiser is. Bovendien is de eiser hier niet de rechtmatige bezitter, want dat is God; voor de duivel is de mens slechts roofgoed. Daarom is Maskeroens ‘titel’ (rechtsgrond) ondeugdelijk en mag hij zich ook niet beroepen op de ‘prescriptie’ (het verjaringsrecht), want dit geldt niet voor roofgoed. De facto, niet de jure hadden de duivelen macht over de zielen in de hel, want het geschiedde slechts ‘bi Gods ghedogen’. Weer verlangt Maskeroen een interlocutorie, hetgeen Maria de opmerking ontlokt dat de procureur al bitter weinig eerbied heeft voor 's Rechters majesteit en er een spelletje van schijnt te maken. God weigert daarop 's duivels eis tot onmiddellijke teruggave van het gepretendeerde bezit in te willigen. Nu eerst begint het eigenlijke rechtsgeding. Maskeroen haalt een bijbel te voorschijn en citeert uit Genesis het gebod aan Adam en Eva in het paradijs. Zij hebben overtreden, dus moeten ze de gestelde straf ondergaan. Daartegen verweert Maria zich door op te merken, dat het eerste mensenpaar gevallen is door misleiding van de duivel en de wet zegt, dat valsheid en loosheid iemand in rechte geen voordeel mogen aanbrengen. Hij zelf, Maskeroen, heeft ze ten val gebracht en nu wil hij ze bij U aanklagen, dat is absurd! Nog is Maskeroen niet verslagen. Waar de overtreding evident is, zegt hij, moet de rechter straffen, ook al zou er niemand zijn, die een aanklacht deed. Maskeroen wendt het nu dus over een andere boeg. Hij ziet af | |
[pagina 245]
| |
van zijn eis, stelt zich a.h.w. niet meer partij, maar wenst alleen, dat God de overtreding zal straffen. Daarmee wordt het civiele rechtsgeding plotseling een strafzaak. Maria verandert nu ook van batterij. Ze laat alle redelijke argumenten varen en neemt haar toevlucht tot een hartstochtelijk beroep op 's Rechters gevoelens te haren opzichte. Ze smeekt Hem, haar moederschap te gedenken en ter wille van haar in dit geval geen gebruik te maken van de bevoegdheid van vergelding, waarin Hij als Rechter vrijheid van handelen heeft. De Rechter laat Zich inderdaad bewegen en dit ontlokt Maskeroen de uitroep: Vleesch ende bloet ruert u te desen -
ende niet die hemelsche gherechticheit!
Maar nog zijn al zijn pijlen niet verschoten. Hij beroept zich nu op het gangbare rechtsgebruik om bij onenigheden van deze aard het betwiste goed te verdelen. Hij is immers naar het bijbelwoord ‘Heer van de wereld’, al heeft God er dan ook nog wel iets van, zoiets als een graankorrel van een heel mud koren. Laat dus alle boosheid - des duivels deel - gewogen worden tegen de goede daden - Gods deel -, dan zal wel blijken naar welke kant de schaal doorslaat. Maar daarop antwoordt Maria, dat de weging reeds heeft plaatsgevonden, bij de kruisiging. Naast Christus hing Gesmas, de incarnatie van alle boosheid. Christus' schaal sloeg door. Maskeroen wenst nu bijstand en hij verlangt advocaten om hem bij zijn eis te steunen. Dit recht kan hem niet geweigerd worden. Maar ook de tegenpartij mag van hetzelfde recht gebruik maken. Maskeroen kiest Gerechtigheid en Waarheid. Maria Barmhartigheid en Vrede. Hier treden de vier Deugden ten tonele en hier beginnen dan tevens de vraagtekens. Hier gaan ook de redacties van het Satansproces uiteen. Om bij het middelnederlands te blijven, de lezing in Maerlant's MerlijnGa naar voetnoot7), die tot dusver vrijwel woordelijk met de Maskeroen overeenstemde, gaat hier grote verschillen vertonen. Terwijl in de Merlijn Maskeroen en Maria verder zwijgen en de vier Deugden gaan pleiten, zoals men ook zou verwachten, gaan in de Maskeroen de twee | |
[pagina 246]
| |
partijen, de helse procureur en de H. Maagd, nog even door. Waarom? Wel, dat wordt duidelijk, wanneer we letten op het volstrekt verschillende karakter van het debat tussen Maskeroen en Maria en tussen de Deugden. Het eerste was zuiver juridisch, het laatste zuiver theologisch. Er is hier een duidelijke breuk te onderkennen en het lijkt mij aan geen twijfel onderhevig, of het Dispuut der Deugden hoorde er oorspronkelijk niet bij. Lijkt het al bevreemdend, dat de advocate - Maria is immers niet alleen procureur - nog weer advocaten toegevoegd krijgt, die bovendien nog in andere termen herhalen, wat Zij reeds heeft gezegd, vreemder nog is de figurantenrol van Maria en Maskeroen voor de verdere duur van het pleidooi en het achterwege blijven van de einduitspraak. Voeg daarbij het totaal verschillende karakter van de pleidooien en de omstandigheid, dat beide - het Satansproces en het Pleidooi der Deugden - ook, ja in verreweg de meeste gevallen, afzonderlijk voorkomen, en het is duidelijk, dat de onbekende auteur, die de schrijver van onze Maskeroen en Jacob van Maerlant hebben gevolgd, twee verschillende pleidooien heeft samengevoegd tot een nieuwe compilatie. Begrijpelijk overigens, omdat beide hetzelfde thema behandelen van het eeuwig wel of wee van het menselijk geslacht. De dichter van de Maskeroen of zijn Vorlage heeft de overgang wat geleidelijker willen maken door Maria en Maskeroen nog even met half-juridische-, half-theologische argumenten te laten voortdisputeren. Maar men bespeurt terstond de gewildheid, want het te hulp roepen van advocaten betekent toch, dat men aan het eind is van zijn latijn. En zie, nu heeft hij advocaten en hij gaat toch nog voort met een nieuw argument. Daarbij, het gaat over de Gerechtigheid en hierover verwacht men toch, dat Gerechtigheid zelf zal spreken. Tenslotte, dit argument en trouwens het hele Dispuut der Deugden, is zinloos, waar God als Rechter reeds heeft verklaard van Zijn bevoegdheid tot straffen geen gebruik te zullen maken en 's mensen overtreding reeds door Christus' kruisdood is geboet. Het Pleidooi der Deugden moet logisch gedacht worden tussen val en verlossing, de verzoening der Dochteren Gods kon alleen plaats vinden door het besluit der Menswording. Maar over het Pleidooi der Deugden straks meer. Ik wilde alleen nog opmerken, dat het | |
[pagina 247]
| |
strijdgedicht een dergelijke steun van advocaten overigens niet kent, een bewijs te meer, dat ze in het Satansproces eigenlijk niet thuishoren. Want het Satansproces is een strijdgedicht! Met een variatie op het ‘Stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren’ mogen we zeggen: een strijdgedicht was het en tot strijdgedicht is het weer geworden! Ook al bezaten we geen modellen uit vroegere eeuwen, waarnaar de auteur van het Satansproces heeft gewerkt, dan zouden we nog gemakkelijk de grondvorm van het strijdgedicht in het uitgewerkte proces herkennen. Twee partijen moeten hierbij elkaar zolang met argumenten te lijf gaan, totdat één van beide tot zwijgen is gebracht. Is dit niet mogelijk, dan treedt, zodra elk der partijen het zijne heeft gezegd, een derde op als determinant, arbiter of iudex om een beslissing of samenvatting te geven. Deze grondvorm van het strijdgedicht is al heel vroeg aangewend voor het thema van de strijd om de mensenziel. In het apocryphon De hemelvaart van Moses uit het begin van onze jaartelling, stuiten we al op een dispuut tussen Satan en Michaël om de mens. In de Openbaringen van Johannes 12, 7 e.v. lezen we van de strijd van Michaël tegen de helse draak; in Judas 5, 9 betwisten Michaël en de duivel elkaar het lichaam van Moses. In het vierde boek van Esdras (ca. 70-100 na Chr.) pleit Esdras tegenover Uriel voor Gods barmhartigheid tegen Zijn rechtvaardigheid. En in het Testament van Abraham (2e eeuw na Chr.) ontmoeten we het motief van de weegschaal, dat wellicht oorspronkelijk in Egypte thuishoortGa naar voetnoot8). Door de toenemende Maria-verering gaat de H. Maagd in de latere apocalyptiek de plaats innemen van Michaël. Maar - misschien in mindere mate - treedt ook i.p.v. de aartsengel Christus Zelf tegen Satan in het krijt. De strijd tussen Christus en de Demiurg is reeds in een dialoog van de 50 eeuw zo uitgewerkt, dat de duivelsadvocaat zijn zwakke positie erkent, een compromis zoekt en met bijbelcitaten - tot eigen verderf - werktGa naar voetnoot9). | |
[pagina 248]
| |
Maar vooral sinds de 12e eeuw regent het altercaties tussen Christus en Satan, naast disputaties om de mensenziel tussen Maria en de duivelGa naar voetnoot10). Dat deze juist in de 12e eeuw zo frequent worden, is niet toevallig. Het is de eeuw der schoolliteratuur. Denk slechts aan de parodistische latijnse poözie, de profane strijdgedichten, de latijnse mysteriespelen. Trouwens het strooien met bijbelcitaten door de twistende partijen verraadt maar al te duidelijk de schoolse oorsprong. Maar over deze bedrijvigheid der studerende jeugd straks. Wij willen eerst nog even de blik laten gaan over de voorlopers van het Satansproces. Het is duidelijk, dat er sinds de apocalyptiek verschillende invloeden op de ontwikkeling van dit proces hebben gewerkt. De Maria-verering heeft de aartsengel als pleitbezorger geëlimineerd en tevens bevorderd, dat de strijd zo vaak gevoerd wordt om de individuele mensenziel tijdens zijn leven of bij zijn sterven, i.p.v. om het hele menselijke geslacht. En dat het pleit gevoerd wordt òf bij de Schepping, of nà de Val, of nà de Verlossing, komt tendele door de verschillende tijdsbepaling in de Joodse apocalyptiek en de Christelijke theologie, tendele door de invloed van het Pleidooi der Deugden op het Satansproces, waarover we zo aanstonds zullen spreken. In die 12e eeuw of het begin van de 13e zal een Frans jurist op het bestaande thema van de strijd tussen Maria en de duivel om de ziel het Satansproces hebben gedicht, waarin hij een officiële zitting heeft geënsceneerd naar de regels van de gangbare rechtspraktijk. Waarschijnlijk hebben navolgers er gedurende een eeuw steeds meer juridische details aan toegevoegd. Van slechts één van dezen is de naam bekend, namelijk Bartolus de SaxoferratoGa naar voetnoot11). In totaal onderscheidt Gideon Huet 5 latijnse variantenGa naar voetnoot12). Ze komen vrijwel geheel met elkaar overeen, alleen ontbreekt in 3 van de 5 het Pleidooi der Deugden. Indien dit Pleidooi een later toevoegsel is, zoals we hebben getracht aannemelijk te maken, mogen we al deze lezingen tot één | |
[pagina 249]
| |
groep verenigen. Dan blijven over de redacties in de volkstalen. Daar is allereerst de Franse Avocacie Nostre Dame, een berijmde vertaling opgesteld te Bayeux ca. 1320. Er is veel weggelaten en alle juridische citaten ontbreken. Dan hebben we de twee middelnederlandse lezingen, die beide op dezelfde latijnse redactie teruggaan, een redactie, die nog betrekkelijk eenvoudig, althans niet juridisch overladen was, maar reeds het Pleidooi der Deugden aan het proces had vastgekoppeld. En tenslotte is er nog een Catalaanse redactie, waarvan Crawford de oorspronkelijkheid heeft willen verdedigenGa naar voetnoot13), maar daarbij de historie geweld heeft aangedaan. De Nederlandse en Latijnse redacties kunnen immers bezwaarlijk via een Franse op de Catalaanse versie berusten. Dat strijdt met de natuurlijke gang van zaken, zoals Gideon Huet - ik meen terecht - al heeft opgemerkt. Neen, van Frankrijk uit zal de latijnse redactie zich hebben verbreid naar het Noorden en het Zuiden en daar in de volkstaal zijn bewerkt. Het Pleidooi der Deugden is een later toevoegsel, maar de toevoeging zelf is een bewijs van de populariteit van dit pleidooiGa naar voetnoot14). Het Pleidooi der Deugden overwoekert alle andere twistgedingen om de mensenziel. Dat is een interessant verschijnsel. Hope Traver, die een proefschrift aan de strijd der dochteren Gods heeft gewijdGa naar voetnoot15) en later nog een zeer uitvoerig opstel in de Publications of the Modern Language Association of AmericaGa naar voetnoot16), kwam tot de volgende conclusie. De allegorie is oorspronkelijk Joods, ze verschijnt voor het eerst in de 10e eeuw in de Midrash. Hier worden de Deugden betrokken, bij de raadslag in de hemel over de schepping van de mens. Toen de allegorie | |
[pagina 250]
| |
door het Christendom werd overgenomen, bleef dit tendele zoGa naar voetnoot17). Maar dan komen al heel gauw de beroemde commentaren eerst van Hugo van S. VictorGa naar voetnoot18) en kort daarna van Bernard van ClairvauxGa naar voetnoot19) op het Psalmvers, dat aanleiding heeft gegeven tot onze allegorie, namelijk Ps. 85(84)11: ‘De Goedertierenheid en Waarheid zullen elkander ontmoeten, de Gerechtigheid en Vrede zullen elkander kussen’. Hugo en Bernardus verleggen het thema van de Schepping op de Verlossing. Vrijwel zonder uitzondering gaan alle latere lezingen, wat de theologische inhoud aangaat, op Bernardus terug, zij het meestal indirect, bijv. via Grosseteste of Bonaventura. Dit alles heeft Miss Hope Traver uitgezocht en we kunnen haar niet dankbaar genoeg zijn voor dit interessante motievenonderzoek. Maar zij is daardoor zo gefascineerd geworden, dat ze geen oog heeft overgehouden voor het genologische probleem. En juist dit maakt de strijd der Deugden zo interessant. Is het niet opvallend, dat reeds bij Hugo van S. Victor en bij Bernardus de strijd gevoerd wordt door twee i.p.v. vier Deugden, t.w. Veritas en Misericordia. Let wel, het zijn de Deugden van de Psalmist, en nog niet die van de latere volksliteratuur, die twisten. Het zijn Barmhartigheid en Waarheid, die behalve in Ps. 85 nog in 7 andere psalmen tezamen optreden (Ps, 25, 10; 57, 4; 61, 8; 68, 15; 89, 15b; 115, 1; 138, 2). Inderdaad treffen we deze Deugden in de homiletische literatuur tot de 13e eeuw nog een enkele keer aanGa naar voetnoot20), maar sindsdien blijkt in de volksliteratuur Waarheid door Rechtvaardigheid te zijn vervangenGa naar voetnoot21). Rechtvaardigheid is immers in een strijdgedicht een passender opponent voor | |
[pagina 251]
| |
Barmhartigheid. Zo wordt dan ook het model: twee Deugden i.p.v. vier, t.w. Rechtvaardigheid en Barmhartigheid, terwijl Vrede of Waarheid concluderen, determineren! Wat is het geval? Pax en Veritas deugen niet in een strijdgedicht, tenminste niet als partij. Pax moet verzoenen, Veritas determineren. Maar als strijdende partij zijn ze ongeschikt. Daarom zal men ze òf een volstrekt ondergeschikte rol geven, òf - liever nog - een van beiden tot determinant benoemen, òf beiden maar eenvoudig elimineren. Alle drie de wegen heeft men ook inderdaad bewandeld. Gehandhaafd blijven de 4 Deugden feitelijk alleen in de zeer bijzondere feodale vorm, waarin in beginsel reeds Petrus ComestorGa naar voetnoot22) de allegorie heeft gegoten, en die wij dan in een volledig uitgewerkte lezing in Robert Grosseteste's Chasteau d'Amour aantreffen, t.w. die van de koning, zijn zoon en vier dochters en een ontrouwe dienaarGa naar voetnoot23). Maar zelfs hier werkt soms nog de tendens tot eliminering van bepaalde Deugden. In de Quatre Semeurs bijv. vlucht Pax (begrijpelijk overigens!) bij het uitbreken van de onenigheidGa naar voetnoot24). De redactie van Grosseteste heeft door haar aantrekkelijke ridderlijk-verhalende vorm grote invloed gehad in Frankrijk en in mindere mate, in Engeland en Duitsland. Maar - dat moet men goed begrijpen - alleen in de zuiver-epische genres. Niet in de dramatiek. Er zijn weliswaar enkele drama's, die via de Gesta Romanorum, Grosseteste's verhaal volgen, maar verreweg de meeste spelen kiezen de dramatische redactie van het strijdgedicht, d.w.z. van twee strijdende Deugden met eventueel nog een derde als determinantGa naar voetnoot25). Het bekendste voorbeeld is Le Procès que a fait Miséricorde contre Justice pour la redemption humaineGa naar voetnoot26). Het zou ondoenlijk zijn alle voorbeelden hier op te sommen van de redacties, die slechts twee Deugden en wel | |
[pagina 252]
| |
Rechtvaardigheid en Barmhartigheid laten strijden. Ik herinner nog slechts aan Scheirer's Rhythmus (13e eeuw), waar Justitia en Clementia strijden in Gods gedachte en als correlaat Ratio en Fides in de mens. Voorts aan Arnold Immessen's SündenfallGa naar voetnoot27), aan Ludus Coventriae, waar Pax determineertGa naar voetnoot28) en Le vengeance nostre seigneur, waar - typische bijzonderheid - Verité en Paix beide door God tot rechters worden benoemdGa naar voetnoot29). Over onze eigen literatuur mag ik misschien wat uitvoeriger zijn. In Maskeroen twisten Gherechticheit en Ontfermicheide, Pays determineert. Evenzo in de Merlijn. In het Maastrichtse Paasspel - dat tevens het vroegste voorbeeld geeft van het optreden der Deugden in het drama (ca. 1330) - strijden wederom alleen dezelfde DeugdenGa naar voetnoot30). In de 15e eeuw heeft de Hongaarse franciscaan Pelbastus van Temesvar van Bernardus' commentaar een formeel strijdgedicht gemaakt, een ‘questio’ in optima formaGa naar voetnoot31): de positio questionis geschiedt door Misericordia, de oppostio door Justitia, en Sapienta determineert. In de Eerste Bliscap van Maria gaat het feitelijk precies zo, alleen is Waerheit de determinant. Alleraardigst is het, dat Gherechticheit het maar niet wil opgeven. Zegt Ontfermicheit: ‘Hiermede ic slute ende begeers recht’, dan kwebbelt Gherechticheit nog: ‘En heb noch niet ute!’ Tussen twee haakjes, die Sapientia van Pelbastus is geen eigen vondst. Ze komt al voor als 5e Deugd en determinant in Guillaume de Deguilleville's Pèlerinage de JésuschristGa naar voetnoot32). Trouwens ook anderen, bij ons later o.a. Coornhert innoveren wel nieuwe deugden. In zijn Tweeling determineert CharitasGa naar voetnoot33). Overigens constateren we in latere eeuwen het curieuze verschijnsel, dat het Satansproces en het Pleidooi der Deugden worden gecontamineerd. | |
[pagina 253]
| |
Zeker, in onze Mariken van Nieumeghen hebben we nog een stuk van een echt Satansproces. In zekere zin ook in het Spel van de Groote HelGa naar voetnoot34), al vindt het geding hier niet in de hemel, maar voor Lucifer's rechterstoel plaats. In Coornhert's Tweeling anderzijds bezitten we nog een zuiver Deugdenpleidooi. Maar overigens stuiten we strijk en zet op mengvormen. Ik wijs allereerst op het tijdsgewricht. De Dochteren Gods mogen dan onder invloed van de Joodse oorsprong ook bij het raadsbesluit van de schepping blijven fungeren, in de Christelijke theologie behoren ze toch eerst nà de Val en vóór de Verlossing op te tredenGa naar voetnoot35). Uiteraard laat deze tijdsbepaling voldoende speelruimte. Er verlopen naar Middeleeuwse tijdrekening tussen val en verlossing ettelijke milennia. Ook nà het verlossingswerk mogen ze desnoods nog even verschijnen, maar dan slechts om te horen, of ze voldaan zijnGa naar voetnoot36). Maar in de aera sub gratia, de tijd tussen Verlossing en Oordeel past het optreden van de Deugden niet meer. Nog minder tijdens het leven of bij de dood van de individuele zondaar, ter bepaling van zijn eeuwig wel of wee. Het was juist van oude tijden af, zoals we gezien hebben, het Satansproces, waarin deze problemen worden uitgevochten. Niettemin laten latere schrijvers de Dochteren Gods nog wel eens optreden bij het Laatste OordeelGa naar voetnoot37), na 's mensen doodGa naar voetnoot38), tijdens zijn levenGa naar voetnoot39), of in het algemeen ter bestraffing van de mensGa naar voetnoot40). - Tussen twee haakjes: in het eerste en het laatst- | |
[pagina 254]
| |
genoemde geval zonder resultaat voor de doemwaardige zondaars! - Bij een van deze gevallen wil ik iets langer stilstaan, omdat het een Nederlands werk betreft. In het Spel van de Wellustighe Mensch in Hs. TMB, Haarlem, A, No. 6, fol. 85v e.v., waarvan Dr. Kruyskamp het auteurschap van de Brusselse rederijker Jan van den Berghe heeft vastgesteld in zijn binnenkort te verwachten uitgave van diens volledige Dichtwerken, pleiten Gods Gratie en Gods Gramschap voor de Wellustighe Mensch. God Zelf determineert. Wat constateren we hier? Ten eerste een contamineren of verdringen van het Satansproces door 't kennelijk veel meer geliefde Pleidooi der Deugden. - Wij vragen nu niet, hoe dit te verklaren. Of wellicht de duivel of zijn procureur in de latere M.E. de ernstige behandeling had verloren, die nodig is in een zo ernstige zaak als het eeuwige heil van de mens, en daarom onbruikbaar was geworden. Is het niet illustratief, dat de doodernstige Processus Belial later op de Index kon komen, omdat men blijkbaar meende, dat de auteurs spotten met heilige zaken? - Maar dit laten we verder rusten. Naast de verdringing van het Satansproces door het Pleidooi der Deugden constateren we verder een vergaande aanpassing van dit pleidooi aan de vorm van het strijdgedicht, die soms zelfs als in de Eerste Bliscap, de schoolse disputatie, de questio, kan benaderen. En daarin ligt m.i. het geheim van de populariteit van ons Pleidooi. Trouwens zo, en zo alleen zal het de Nieuwe Tijd overleven. Ik herinner aan Shakespeare's Merchant of Venice, waarin de controvers van Portia en Shylock niets anders is dan een gesaeculariseerd deugdenpleitGa naar voetnoot41). Voorts aan Milton's ontwerp van een dispuut tussen Justice en Mercy, aan Longfellow's Golden LegendGa naar voetnoot42), Erler Passionsspiel van 1850Ga naar voetnoot43) en Frédéric de Rougemont's Mystère de la PassionGa naar voetnoot44). Nog rest ons de vraag onder de ogen te zien, hoe wij - indien | |
[pagina 255]
| |
dan het Satansproces èn het Pleidooi der Deugden beide strijdgedichten zijn - hoe wij de populariteit van het strijdgedicht zelf moeten verklaren. Want die populariteit moet toch waarlijk niet gering zijn geweest, wanneer zij tal van litteraire werken aan zich weet te assimileren, gelijk te schakelen, in éénzelfde vorm dwingt en dan - slechts in die vorm - expansie en levensduur schenkt. Ik zeg: in tal van litteraire werken, ja, want het Satansproces en het Pleidooi der Deugden zijn geen op zichzelf staande gevallen. In laatste instantie ben ik zelfs geneigd te geloven, dat alle in dialoogvorm gestelde epiek (afgezien natuurlijk van de gewone catechismus) en lyriek in de Middeleeuwen in zekere zin verband houden met het strijdgedicht, inzonderheid de casuïstische epiek. Maar ik zou ook niet gaarne elke invloed van het strijdgedicht op de refreinliteratuur - inz. op de pro- en contrarefreinen - ontkennen. En wie ziet niet in, dat het tafelspel niets meer en niets minder is dan een gedramatiseerd strijdgedicht en dat het Spel van Sinne met zijn thema van de strijd om de ziel, op hetzelfde beginsel als het Satansproces berust? Maar nu moet ik voorzichtig zijn. Want het is volstrekt niet mijn bedoeling te beweren, dat een zo volksaardig genre als het tafelspel zijn ontstaan zou danken aan het schoolse strijdgedicht. Integendeel - en hier kom ik dan tevens in conflict met een veelverdedigde opvatting van de oorsprong van het strijdgedicht! Wat toch is het geval? Er heeft tot voor kort onder de cultuurhistorici, inz. de literatuurhistorici, de neiging bestaan de literatuur te laten uitgaan van, of naar vorm en inhoud te laten bepalen door de zogenaamde cultuurdragers, de intellectuelen, of de hogere standen. De ruime eruditie, die ze bij deze laatsten mochten veronderstellen, bracht hen er verder toe, de bronnen van de litteraire scheppingen te zoeken bij de antieken of in de bijbel. En inderdaad, om bij ons genre te blijven, wie zou het verband met de oudheid durven afwijzen? Walther heeft zelfs een hele ontwikkelingsgang gereconstrueerd. Hij gaat uit van het toneel en meent dat uit het graf van het antieke drama de bloem van het strijdgedicht zou zijn ontsproten. Daarbij zouden de fabel en de ekloge de sprekendste voorbeelden zijn van samenhang tussen Oudheid en Middeleeuwen. Tenslotte is daar de traditie der rhetoren- | |
[pagina 256]
| |
scholen, die overging op de M.E.se kloosterscholen: de dialoog wordt hèt leermiddel van de M.E. Slechts voor een bepaald onderwerp, zoals het Pleidooi der Deugden, het Twistgesprek van Lazarus en Maria Magdalena, het Profetenspel en - misschien - de strijd van Deugden en Ondeugden, is Walther bereid bijbels-Christelijke invloed te laten gelden. Maar het genre als zodanig gaat volgens hem op de klassieke oudheid terug. Dit alles lijkt heel overtuigend, maar houdt voor nader critisch onderzoek geen stand. We zitten immers niet alleen met strijdgedichten over geleerde of Christelijke vraagstukken, maar er zijn er zeker evenveel bewaard gebleven, die uitgesproken volksaardige thema's behandelen. Ik denk allereerst aan de strijd van Zomer en Winter. Die is toch ongetwijfeld autochthoon. - In Stiermarken wordt die strijd bijv. nog altijd door het volk vertoond. - De latijnse strijdgedichten op dit - en trouwens ook op verschillende van de nog te bespreken - thema's mogen zeker met P.S. Allen als reglossing of vernacular Streitgedichte beschouwd wordenGa naar voetnoot45), als ‘gehobenes Volksgut’ dus. Ik denk aan de strijd van Vasten en Vastenavond, Jeugd en Ouderdom, Water en Wijn, of Wijn en Bier, tussen Roos en Lelie, Roos en Viool, Wol en Linnen, Hart en Oog, Lichaam en Ziel, Leven en Dood. Al deze thema's kan men onderbrengen onder de rubriek ‘volkspoëzie’. Maar de scholares of studenten vormden een schakel tussen de geleerden en het volk, laten we daar goed aan denken. Hebben zij hier geen volksmotieven en volksthema's in een hogere cultuursfeer getrokken? De eigenlijke populariteit dankt het strijdgedicht echter zonder enige twijfel aan de dramatisering. Ja, daar staan we nu voor een curieuze geschiedenis: het gedramatiseerde strijdgedicht, het strijdgedicht als volksvertoning! Een gedramatiseerd strijdgedicht kent de Oudheid niet. Zelfstandige opvoering van de strijdgedichten in Christelijk West-Europa vóór de 12e eeuw staat niet vast, al vermoedt P. Weber hetGa naar voetnoot46). Maar zie, in de tweede fase van het kerkelijk toneelspel - en let wel, nog niet in de eerste - neen, in de tweede | |
[pagina 257]
| |
fase van het liturgisch drama, het zog. schooldrama, wordt plotseling de strijd van Ecclesia en Synagoga en het Profetenspel en dan ook het Dispuut der Deugden en het Pleit van Deugden en Ondeugden ten tonele gebrachtGa naar voetnoot47). Is het niet merkwaardig, dat het alweer de scholieren zijn (immers die zijn grosso modo de auteurs van deze uitgebreidere latijns-kerkelijke spelen) die het strijdgedicht tot volksvertoning maken en het zo populariseren? Is daarmee nu alles verklaard? Gaan de latere gedramatiseerde strijdgedichten, gaat bijv. het tafelspel op de interpolaties van het schooldrama terug? Ik zou het niet gaarne durven beweren. Daarvoor ontdekken we in het strijdgedicht te veel autochthoonvolkse motieven. Wanneer we in Salomon en Marcolf de laatste, een nar, voordurend zotte antwoorden horen geven op Salomon's vragen, twijfelen we al tussen navolging van de antieke mimus - de delusor, derisor of Sannio - òf satire van de geleerde schooldisputatie òf volkssatire. Belangrijker is, dat wij het principe, dat diegene overwinnaar is in een strijdgedicht, die de tegenstander tot zwijgen heeft gebracht, o.a. ook in het sprookje terugvinden. Nog belangrijker is misschien de opmerking in een strijdgedicht van de Winter en de Zomer: ‘De naakte waarheid moet er uit’Ga naar voetnoot48). Die uitlating brengt ons in de primitief-sacrale sfeer en die is autochthoon-volks. Die verraadt tevens de basis van het autochthoon-heidens-germaanse strijdgedicht. Het gaat niet om het heil van de ziel, als in het Christelijke strijdgedicht, ook niet om een rationele waarheid, als in het antieke-, maar om de Waarheid, die heilig is, taboe is, die alleen in sacrale sfeer kan worden beleefd, de ‘naakte’ (dit woord is veelzeggend!) waarheid. Dat deze uitlating voorkomt in de strijd van Winter en Zomer is niet toevallig. Door het getuigenis van Robert Grosseteste weten we, dat van deze strijd reeds ca. 1250 een volksvertoning werd gegevenGa naar voetnoot49), maar niets verbiedt ons aan te nemen, dat een dergelijk spel, maar dan als ludus sacer, op de Germaanse tijd teruggaat. Het thema past uitstekend bij wat wij van | |
[pagina 258]
| |
de Germaanse godsdienstige voorstellingen weten. En de voorstelling van een strijd is hun toch zeker niet vreemd geweest. Wie herinnert zich niet Oðin's strijd met de reuzen, Heiðrek's raadselstrijd en de survivals van de ernst van die strijd als in de Wartburgkrieg. De strijdgedachte moest ook in de M.E. levend blijven, waar de speellieden zo vaak tevens kampvechters, gladiatoren warenGa naar voetnoot50) en tournooien en tweegevechten alledaagse begrippen. Zo komen we tot de conclusie, dat in het werk der scholares van de 12e eeuw twee stromen ineen zijn gaan vloeien, de intellectuele, gevoed door Christendom en Klassieke beschaving, en de autochthoon-volkse, gevoed door Germaans-heidense, d.w.z. primitief-religieuze voorstellingen. De laatste en diepste grond, waarop het strijdgedicht berust, is de erkenning van de juistheid van wat een Grieks filosoof heeft gezegd: ‘De strijd is de vader van alle dingen’. Daarmee is één van de meest fundamentele levenswetten geformuleerd. Dè Waarheid, zoals wij die in het leven ervaren, is polair, de naakte, d.i. de heilige Waarheid, de slechts ervaarbare, niet definieerbare waarheid is - neen, niet de resultante van twee tegengestelde, twee strijdende beginselen, - neen, het is de spanning tussen deze zelf. De waarheid moet er uit! Ja, de spanningsbelevenis is waarheidsbelevenis. Wie de zijde kiest van één der partijen kan slechts een rationele waarheid, een waarheid met een kleine letter rijker worden, maar diepere intuïtie ziet daarin slechts een knopen-doorhakken (al dient erkend, dat de geschiedenis van mensheid en individu in feite ook niets anders is dan dit knopendoorhakken). De laatste Waarheid, de Waarheid met een hoofdletter, wordt door het spanningsbesef ervaren. Wanneer men inziet, dat noch A noch B de waarheid spreekt, dat elke zaak twee kanten heeft of met de woorden van ons Spel Vanden Winter ende vanden Somer: Dat deen sonder dander niet sijn en mach, voorts dat ze in een toestand van spanning tot elkaar moeten staan, dat men zelf ten aanzien van het Kind, de Vrouw, Hoger- of Lager- geplaatsten, de Vreemdeling, de Andersdenkende, de Natuur, de Dood, en ten opzichte van God in een spanningsrelatie is geplaatst, dat men in zichzelf de spanning opmerkt tussen Geloof en Rede, Traditie en | |
[pagina 259]
| |
Revolutie, Ideaal en Werkelijkheid, Vlees en Geest, en tevens in elk oordeel, dat immers waardering èn kritiek insluit, die dit alles beseft, kan de Waarheid nog slechts polair ervaren en het verheugt hem, dat hij zich daarin solidair mag voelen met een voorgeslacht, dat eeuwen geleden deze waarheid al heeft verstaan. En daarin schuilt dan tevens de laatste en diepste oorzaak van de populariteit van het strijdgedicht.
J.J. Mak |
|