Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 65
(1947)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Algemeen Beschaafd en Maastrichts
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor dan bij de oude generatie en de lagere sociale kringen. Men hoort in het eerste geval meer de ongerekte uitspraak van bank, al, danse, van, dan de gerekte. De enigszins minachtende uitlating van een jong student over de taal van een oude, tot de kleine burgerij behorende Maastrichtenaar: ‘Dee sprik dat laangk Mestreechs’ is in dezen typerend. In het geschreven Maastrichts zien we de rekking b.v. bij de pas genoemde woorden door middel van de spelling van dubbele a niet altijd weergegeven. Bij het boven vermelde lam: laam drukt de rekking betekenisdifferentiëring uit. Sleep- en valtoon worden, indien ze funktie- of betekenisverschil uitdrukken, meestal nog goed onderscheiden. Niemand die Maastrichts kent, zal de sleeptoon verwaarlozen, noch in het enkelvoud boum, bein, peerd tegenover het meervoud zonder sleeptoon bein, buim, peerd, noch in broet (= bruid), hoed (= huid), ouch (= ook), moer ( = muur), douf (= doof), tegenover het sleeptoonloze broed (= brood), hoed (= hoed), oug (= oog), Moer (= Moor), douf (= duif). Wel wordt aan sleep- en valtoon in het rijm niet altijd de hand gehouden. Zo in Iech zit hij in m'n kluis,
'ch Höb väöl op mie gewete.
't Is hij gaar neet pluis:
Iech loer in de planete,
waarin kluis, dat geen sleeptoon heeft, rijmt op pluis, waarvan de ui normaliter wel sleeptoon heeft evenals de uu in pluus. Soortgelijk rijm weeg (= weg) met sleeptoon: leech (= licht) zonder sleeptoon, sterker nog: stél wonder sl.: hel (= hard) met sl. In de evolutielijn van het A.N. ligt het soms gelijkworden van de ó (> germ, ŭ) met de o (< germ. o). Terwijl Hou. uitsluitend als uitspraak opgeeft krómme (verbogen vorm v. krómp, ohd. chrump), jóng (ohd. en os. jung), lóng (ohd. lunga), tóng (ohd. zunga), tón (ohd. tunna), zón (ohd. sunna)Ga naar voetnoot33), hoort men, en ziet men gedrukt kromme, jong, long, tong, ton, zon. De verkleinwoorden hebben gewoonlijk de Umlaut van ó: jungske, lungske, tungske, tunneke, zunneke. Bij betekenisdifferentiëring vallen beide o's niet samen b.v. bók | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(= buk): bok (= mannetjesgeit), klók (= kloek zn.): klok ( = uurwerk), póp (= poupée): pop (- gulden), stóp ( = stoep): stop (= kurk). ó en o zijn in deze gevallen toch wel fonemen. In slordig rijm onderscheidt men beide klanken dikwijls niet. Aldus rijmt tróp op Job en tóp op op. Een vergelijking tussen hetgeen Fra. ons leert over de klinkers en tweeklanken en de door hem gegeven voorbeelden met de tegenwoordige werkelijkheid toont ons weer andere verschillen tussen 1853 en nu, gedeeltelijk het gevolg van A.N. invloed.
Fra. geeft ook op de uitspraak hijge, dus met diftongering. Olterdissen schrijft echter, een halve eeuw later, hiege: ‘dao is ruizing gewees in de kaffee’, hiegde ze. Men zou het omgekeerde verwachten. De consonanten zijn voor zover dat nog is na te gaan, weinig veranderd. Alleen de oorspronkelijk zuiver affektieve uitspraak van sjt in dat is sjterrek! sjteinaaid! waarnaast de affektloze sterrek, steinaaid, schijnt - hetgeen het tegenovergestelde van A.N. expansie is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- in woorden, die van nature een zeker affekt hebben, ook, indien het zinsverband geen affekt vereist, vrij gewoon te worden en zich vandaar uit te breiden over andere woorden, zodat bij de jonge generatie de uitspraak sjtampe, sjtele, sjtrukele, sjterrek, esjtrant (= astrant) enz. normaal gaat wordenGa naar voetnoot37). Het Hollandisme sr in woorden als schraal, schril, schrikkelijk enz. wekte indertijd bij leerlingen van Maastrichtse stam de lachlust op, als ze het hoorden van hun ‘Hollandse’ medeleerlingen of bij hun ‘Hollandse’ leraren, niet navolging, noch als ze A.N. spraken, noch als ze het hadden over 't sjrieve, 't sjriewe, 't sjrikkeljaor enz. Boven gaven we een voorbeeld van het uitsterven van een constructie (het dubbele perfectum). De eigenlijke syntaxis, de woordschikking, is meestal in overeenstemming geweest met het A.N. en blijkbaar op dezelfde wijze geëvolutionneerd, afgezien van sporadische versnellingen of vertragingen. Omtrent enige constructies nog dit. De dubbele ontkenning b.v. in Iech en weit 't neet leeft nog in het Maastrichts, maar heeft toch al een ietwat archaïstisch karakter evenals in het A.N. Ik en weet het niet. Echter klinkt het in Trijn de begijn zeer natuurlijk en echt: gei middel wat ze neet genómmen en heet. Naast de ook in het A.N. bekende onpersoonlijke constructies als 't rouk, 't fiets hij gemekelik (het rookt, het fietst hier makkelijk), was in het Maastrichts 't belt allergewoonst, en is het nog. Ernaast begint echter ook op te komen: dao weurd gebeld. De wederkerende ww. ziech beechte, ziech beije hoort men ook niet reflexief: Beijt veur stad en land en velder,
Beijt veur g'louf en ierzaamheid,
Beijt veural tot hij de glorie
Vaan Servaos noets óndergeit.
(Loontjens)
De wederkerige ziech kloppe, ziech roemele, ziech beurstele, ziech de woerheid zègke enz. houden goed stand, natuurlijk ook, omdat elkan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der, elkaar niet in het Maastrichts gewild zijn (aan elkaar = aonein, met elkaar = mèdein). Niet gemakkelijk zal het aan het A.N. vallen elk doeluitdrukkende veur door um te vervangen en elk relativum wat in plaats vani dat ('t keend wat) te verdringen. Tegenover het Noordnederlandse in de eerste plaats, dat een leenvertaling schijnt te zijn van het Franse en premier lieu volgens P. Gerlach Royen en C.B. van Haeringen (zie NTg 18, blz. III, XXIX, blz. 22) handhaaft zich het Brabants-Limburgse op d.e.p. ook in het Maastrichtse op de ierste plaots, dat ‘volkomen idiomaties Nederlands’ is, hetgeen men niet kan zeggen aangaande het Noordnederlandse in d.e.p. Tenslotte nog enige voorbeelden van wijzigingen in A.N. richting op het gebied van woordvorming en buiging. Het oude Maastrichtse suffix -s, dienende om samen met het prefix ge- substantieven van ww. te vormen, een herhaalde werking of handeling te kennen gevende, krijgt steeds meer concurrentie in de vormingen zonder s. Naast gebedels, gelachs, geluiers, gesjrieuws, gerammels (alle vijf nog bij Hou.) komen voor gebedel, gelach, geluier, gesjrieuw, gerammelGa naar voetnoot38). Het suffix -se, van mannelijke persoonsnamen vrouwelijke vormende, is improductief geworden. Wel handhaven zich de oude afleidingen hoeshèlderse, naoberse, opkuiperse, zwiegerse en ook strikeers en nejeers, maar nieuwe als fietserse, verplegerse (fietseers, verplegeers) hoort men niet en de Jansense, de Mawhinse voor de vrouw van Jansen, Mahwin, afleidingen, die een halve eeuw terug nog vrij gangbaar waren, zijn thans gewoonlijk alleen humoristisch bedoeld. Ook het suffix -igheid, naar aanleiding waarvan Fra.Ga naar voetnoot39) beweert, dat de afleiding met -igheid ‘bijna altijd plaatsheeft’ (verg. de A.N. afleidingen kleinigheid, nieuwsgierigheid, vuiligheid, zoetigheid), verliest terrein. Hou. is dan ook spaarzamer met zijn voorbeelden dan Fra. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een feit is het dat naast de afleidingen op -igheid die op -heid dikwijls voorkomen: dómmigheid naast dómheid, luiigheid naast luiheid, slummigheid naast slumheid, nu en dan met kleine affekt- of betekenisschakering. Men hoort steevast: valsheid in gesjrifte, niet valsigheid i.g. Eveneens komen de suffixen -etig en -tere in 't gedrang, zodat b.v. springetig, speuletig (bij Fra.) reeds betrekkelijk weinig gehoord worden, terwijl - helaas! - zelfs loupentere, wandelentere enz. soms loupend(e), wandelend(e) worden. A.N. invloed is misschien ook het opkomen van de meervoudsvorming door middel van uitgangen, naast de isosyllabische. Fra.Ga naar voetnoot40) geeft als meervoud van kraom alleen kräöm. Tegenwoordig spreekt men altijd van kraome. Naast bök, benk, häös, häök, mör, kump, kneuk van baanke, haoze, haoke, moere, kómpe (in De Kómpe), knobeGa naar voetnoot41). Indien Hou. bij de meervouden, die geheel gelijk zijn aan het enkelvoud, opnoemt neus, pruuk, zeeg (blz. 56 § 197 V), dan moet men hierbij voegen, cat tegenwoordig neuze, pruke, zege minstens even vaak gehoord worden en dat naast het meervoud jaor het steeds luidt: jaore geleije. Waarschijnlijk zijn overigens déze meervouden oorspronkelijker dan de isosyllabische, daar het immers, ook volgens Hou., best mogelijk is, dat de isosyllabische door apocope van de meervoudsuitgang e (ə) zijn ontstaan. Het is juist, naar Hou. voor zijn tijd vaststelt, dat de meervoudsuitgang -er zich uitbreidde. Maar thans komen de meervouden met -e in plaats van -er weer vrij veel in zwang, dus: take, stekke, stökke, sjepe, kanonne naast taker, stekker, stökker, sjeper, kanonderGa naar voetnoot42).
Zouden de hierboven gesienjaleerde wijzigingen, voor zover veroorzaakt door het A.N., het begin zijn van een onweerstaanbaar A.N. offensief met als resultaat een A.N. nivellering? Al gaat het die kant | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uit, alles bij elkaar genomen is de struktuur van het Maastrichts nog niet ernstig aangetast. In de lexicologische sector, die zoals gewoonlijk het meest blootstaat, is het verweer nog altijd krachtig en niet zonder succes. Ten eerste komen de meeste A.N. indringers er niet zonder kleerscheuren af: ze worden op een of andere manier vermaastrichtst, vaak wat de klinkers en medeklinkers, altijd wat de bulging betreftGa naar voetnoot43). Toen Olterdissen de vervanging van mispele, spinnewefsel door wèsp, wèb als verhollandsing betreurde, had men hem kunnen troosten met erop te wijzen, dat die è in beide woorden toch geen zuiver Hollands was, maar Maastrichts. De è en ook de ó b.v. ónderwijzer (de ó wordt door sommigen geheel als ō uitgesproken en geschreven, dus: oonderwijzer) verdringen dikwijls de A.N. klanken in de binnengedrongen A.N. woorden. Elke sch en schr wordt onherroepelijk sj en sjr. Aan het woordeinde na een medeklinker, behalve l, n, r wordt elke d of t, tenzij deze buigingsuitgangen zijn, geapokopeerd. Rekking, val- en sleeptoon ondermijnen vaak de eigen aard van de vreemdeling. Tenslotte worden de ‘Hollanders’ nu en dan geïsoleerd door betekenis- en affektdifferentiëringGa naar voetnoot44). Het resultaat van een vermaastrichtsingsproces handhaaft zich ook in de namen van oud-ingezetenen ondanks adresboeken en telefoongidsen. Dies heten b.v. Schoonbrood, Schappin, Schefman, Bastiaens, Daenen, Dumoulin in de wandeling: Sjoenbroed, Sjapping, Sjefman, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bastiaons, Daone, Du'meling of Dummeling'. Als Vrijthof, Looiersgracht, Munt(straat), Jodenstraat nog steeds heten Vrietof, Luregraof, De Mäönt (mannelijk), Jäöstraot, dan bewijst dit, dat deze oude namen zich eveneens handhaven ondanks de straatbordjes. Nuijstraot voor het jonge Nieuwstraat is een gehele vermaastrichtsing, terwiji Statiónsstraot voor het jonge Stationsstraat een gedeeltelijke is, daar de gehele zou luiden Stasiestraot. Een zeker aantal A.N. woorden schijnt in het tegenwoordige Maastrichts, zelfs niet via samenstellingen en koppelingen een bescheiden plaatsje te kunnen veroveren. Onder die vogels van Hollandse pluimage zijn er, die toch tot verrijking van de Maastrichtse woordenschat zouden dienen, indien nl. het Maastrichts slechts het begrip kan uitdrukken met een omschrijving. Ziehier enige voorbeeldenGa naar voetnoot45):
De reden van het niet gewild zijn van zulke woorden kan men somtijds vermoeden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Blozen is misschien geen persona grata wegens het Maastr. bloze = blazen; ontbijten, omdat men 's morgens ‘koffie’ (geen thee) dronk, en te 1 uur at, eventueel dineerde, maar geen koffiedronk; ruiker wegens het Maastr. ruiker = rokerGa naar voetnoot48). Waarom echter fraai, dat vroeger moet zijn voorgekomen blijkens het liedje op Muneke Bex in 1790: Breussel, Leuve en Douwauy
Roope 't is veur Mastreegh froauyGa naar voetnoot49)
uit Maastricht is verbannen, is ons niet duidelijk. In verband met dit defektieve in de woordenschat, wijzen we er ook op, dat bij sommige woorden bepaalde buigingsvormen ontbreken. Het participium gesjaope (= geschapen) staat zelfs geheel alleen, zodat bv. ‘God schiep de mens’ in het Maastr. moet luiden ‘God heet de mins gesjaope’. Sjöpsel (= schepsel) is zeer gewoon: wie mennig sjöpsel get stokes menkeert (Polis). En sjöppe = a) schoppen, b) scheppen, putten eveneens. Is dit laatste sjöppe de reden geweest van de ondergang van een ander sjöppe = uit het niet te voorschijn brengen? Er bestaat een enkelvoud leed (= lied) naast het meer voorkomende leedsje (= liedje). Maar het meervoud van leed luidt steevast leedsjes, al schrijft men sporadisch onder Hollandse invloed wel eens ledereGa naar voetnoot50). Heeft hier het meervoud van lid nl. lede (= lidmaten) een rol gespeeld? Waarom echter bestaat alleen nisje (= nichtje en nicht) in de verkleiningsvorm? Terwijl in het A.N. de ‘geslachten’ der woorden ondanks woorden- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijsten, sterk in het gedrang komen en in de praktijk behalve bij de voornaamwoordelijke aanduiding (vervanging) het drieklassensysteem, mannelijk, vrouwelijk en onzijdig, plaats maakt voor het tweeklassensysteem, de de- en het-woorden, handhaaft zich in het Maastrichts het drieklassensysteem nog steeds krachtig zowel bij de voornaamwoordelijke aanduiding (vervanging) als bij de buiging in het enkelvoud van het onbepaalde lidwoord en van sommige attributief gebruikte bijv. voornaamwoordenGa naar voetnoot51). Dat gevoel (of moet men | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zeggen: taalgeheugen?) voor een grammatisch geslacht verhindert niet, dat een aanzienlijk aantal woorden een ander geslacht heeft dan in de woordenlijst van De V. en Te W. Ziehier één honderdtal van de honderden.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een volledige geslachtslijst vertoont ongeveer dezelfde verhoudingen als deze 100-woordenlijst. Ontwijfelbaar is het, dat het gevoel voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een grammatisch geslacht niettegenstaande de tegenwoordige tweeklassentendens van het A.N. zich in het Maastrichts handhaaft, maar ook dat dit geschiedt op eigen manier met allerlei afwijkingen van de jarenlang op de scholen onderwezen officiële geslachtslijst van De V. en Te W.Ga naar voetnoot61). Geheel onjuist zou natuurlijk de gevolgtrekking zijn, dat wegens enige algemene overeenkomsten met de Zuidnederlandse dialekten in België, het Maastrichts met deze dialekten een gesloten eenheid zou vormen, wat de geslachten betreft. In de bovengenoemde studies van Van Beughem en Goemans vindt men bewijzen van het tegendeel te kust en te keur. Zij derhalve, die de regeling van De V. en Te W. wilden handhaven op grond van het gevoel voor grammatisch geslacht in de Zuidnederlandse dialekten, vergaten, dat dit gevoel zich op geheel andere wijze openbaart als in de regeling van De V. en Te W., in ieder dialekt op eigen wijze, ook in het Maastrichts.
Maastricht H.J.E. Endepols |
|