Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 65
(1947)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 151]
| |
Spel van sinne(n)Volgens Te Winkel wordt met de term ‘spel van sinne’ gedoeld op de zin of regel die bij wedstrijden als onderwerp werd uitgegeven. Deze mening, nog door Van Mierlo overgenomen, lijkt mij onhoudbaar. Het gebruik van ‘spel op de sin...’, waarvan Te Winkel uitgaat, weet ik niet ooit te zijn tegengekomen en dat hij geen andere voorbeelden geeft dan een stuk van Kemp uit 1623 voor ‘op den sin’ en Bredero's Rodderick voor ‘op den regel’ doet vermoeden dat hij ook niet over oudere en daardoor meer zeggende beschikte. Welbeschouwd zijn het zelfs helemaal geen voorbeelden, want noch Kemp, noch Bredero behandelt een opgegeven onderwerp, beide drukken eenvoudig de strekking van hun stuk uit. Maar gesteld dat ‘op den sin’ inderdaad een gebruikelijke wending was, hoe komt men dan van ‘op den sin’ tot ‘van sinne’ - waarvan moeilijk zal kunnen worden aangetoond dat het jonger was? De gestelde prijsvragen konden toch, reeds van wege hun vragende vorm, moeilijk geacht worden de inhoud van een stuk weer te geven, datgene waarover, desnoods waarvan het handelde. Maar de term ‘spel van sinne (n)’ wordt bovendien ook gebruikt, wanneer van een uitgegeven regel geen sprake is. Verschillende spelen van Cornelis Everaert, waarin het voorgeschreven onderwerp geen motto, maar een vergelijking van Maria bij een schip en andere zaken is, ook gelegenheidsstukken als 't Spel van de Pays kan men toch toch niet van de spelen van sinne scheiden. Een reformatories stuk van omstreeks 1540 heet Spel van sinnen op dwerck der ApostelenGa naar voetnoot1). Ook het op naam van Houwaert staande Jupiter ende Io wordt spel van sinnen genoemd. Matthijs de Castelein heet de maker van 36 esbatementen, 38 tafelspelen, 30 wagenspelen en 12 sinnespelen. Onder deze laatste categorie valt dus alles wat geen | |
[pagina 152]
| |
esbatement, tafel- of wagenspel was, o.a. zijn Pyramus en Thisbe. In de handschriften van Trou moet blijcken heten vrijwel alle ernstige stukken spel van sinnen, de grote meerderheid staat echter geheel los van elke ‘questie’ (en niet ‘sin’ of ‘regel’). Wat betekent spel van sinnen dan wel? Ik geloof dat de genoemde handschriften de zaak vrijwel beslissen. In de proloog van De Minckijsers wordt gevraagd wat men zal gaan spelen. ‘Salt van sinne wesen oft recreatijff?’Ga naar voetnoot2). ‘Van sinne’ kan hier moeilijk van spel van sinne gescheiden worden en betekent tegelijk duidelijk: ‘met strekking’. In dezelfde richting wijst de titel van een ander stuk: ‘Een spel van sinnen. Die sin is: hoe sommich mens al sijn goet beroeft is ende daerom bijna desperaat is. Hoe veel menschen met gemeen burger om nering roepen.’ Wij zouden hier ook nu nog ‘zin’ kunnen gebruiken, maar de naaste aequivalenten zijn strekking en bedoeling, terwijl er stellig verband is tussen het gebruik van sin en de kwalificatie als spel van sinnen. Een spel van sinne betekent dan zo veel als een spel met een strekking, een betogend spel. Maar er zit in de naam dunkt mij nog wel iets meer, reeds blijkens de veel, ik zou wel durven zeggen het meest gebruikte vorm spel van sinnen. Dit meervoud is alleen te verklaren, wanneer het betrekking heeft op de optredende personen. Dat brengt slechts een geringe verschuiving mee. Het spel heeft een bedoeling, de figuren, althans sommige figuren hebben die ook, zij zijn zinnebeeldig, beelden een bedoeling, een strekking uit. Stellen zij niet een zedelijke categorie of maatschappelijk verschijnsel voor, maar kleinere, meer speciale neigingen, hartstochten, drijfveren, dan heten ze sinnekens. Een spel van sinnen moet dus zijn een spel waarin zinnebeeldige figuren optreden. Het begrip zou daarmee iets ruimer worden dan dat van spel van sinne, maar het lijkt niet dat de rederijkers zich van dit onderscheid hebben rekenschap gegeven.
J.A.N. Knuttel |
|