Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 65
(1947)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 148]
| |
Van Sem, Jesse en DavidIn Eigen Volk jg. VIII blz. 195 a onder de rubriek: Merkwaardige Oost-Noordbrabantse woorden heeft A. Weijnen voor het Peeldorp Asten het woord sem, znw. m. opgegeven met de betekenis van: kort slipjasje. Merkwaardig in dit Brabantse woord sem is dat de auslatende m er nog zo gaaf is bewaard; het Brabants toch heeft blijkbaar min of meer afkeer van m aan het woordeinde: voor het Mnl. werd daarop gewezen in MedV A 1925, blz. 819 door Mr. Leonard Willems, die naast en tegenover het Vlaamse ic bem het Brabantse ic ben plaatst. Een treffend voorbeeld van deze m-antipathie en n-sympathie geeft het in de Noordbrabantse Kempen levende woord loen (phon. l n. loewn), znw. vr. bijt in het ijs naast het Vlaamse loeme (Westvl. lomme). En zo zou het ons niet behoeven te verwonderen als in andere Oostbrabantse dialecten dan dat van Asten de vorm *sen voorkwam; deze vorm kennen wij weliswaar niet, maar wel de jongere vorm hiervan met zgn. paragogische t, nl. sentGa naar voetnoot1). Deze komt voor in de parabel van de verloren zoon door C.R. Hermans, Ossenaar van geboorte, met de betekenis van jas; men sprak te Oss vroeger van ‘zene Zondagse send’. Ook voor Olland (gemeente St. Oedenrode), een gehucht tussen St. Oedenrode en Boxtel, werd ons schriftelijk opgegeven send: jas zonder slippen, een soort van colbertcostuum. Bij dit sent sluit zich aan het Oerlese deminutivum säntje(n): kieltje, dat nog bij sommige dialectsprekers daar bekend isGa naar voetnoot2). De vormen | |
[pagina 149]
| |
sem, sent en sentje(n) schijnen tot Oost-Brabant beperkt te zijn; geen enkel idioticon of studie van welk Nederlands dialect ook rept er ten minste van. - In het kort samenvattend zien we dus dat in Oost-Brabant een woord sem voorkomt, dat als jongere bijvormen sent en sentje(n) naast zich heeft en in het algemeen de naam is voor een kort jasje. Het woord leidt er een kwijnend bestaan en zal na enige decennia vermoedelijk geheel verdwenen zijn. In de ‘struggle for life’ van ‘Sachen’ en ‘Wörter’ heeft sem (sent, sentje(n)) het afgelegd tegen een ander in Oost-Brabant blijkbaar jonger leenwoord jas, znw. m.Ga naar voetnoot3). De oorsprong van dit woord is aan onze etymologen tot dusverre nog niet bekend: het Etym. wdbk. van Franck-van Wijk (1912) s.v. I jas zegt: Oorsprong onbekend. Van Haeringen in zijn Supplement op dit woordenboek (1936) geeft evenmin een oplossing. Intussen schijnt wel vast te staan dat het woord in oudere vorm jes (dem. jeske resp. jesje) heeft geluid en dat deze e-vorm vooral in Noordoostelijke tongvallen moet gezocht worden: men zie hiervoor W. de Vries in Ts 34, blz. 219Ga naar voetnoot4). Het zo juist genoemde jes is door apocope ontstaan uit een nog oudere vorm jesse, die in het mnd. eenmaal is aangewezen: I grawen yessenGa naar voetnoot5). Wij voor ons houden jesse voor de oorspronkelijke vorm van het | |
[pagina 150]
| |
woord - het waarom moge uit het vervolg van dit artikel blijken - waaruit, hoe dat is niet duidelijk, de vorm met a is ontstaan. Dat het woord jesse resp. jes, jeske, jesje en eventueel ook jas in het Noorden of liever nog in het Noordoosten aanvankelijk thuis heeft gehoord zouden we misschien ook hieruit mogen afleiden, dat de Zuidnederlandse Kiliaen (in 1574) het woord niet vermeldt, terwijl toch WNT Jesken voor het jaar 1568 geeftGa naar voetnoot6). Naast sem (sent, sentje(n)) en jesse (jes, jeske, jesje) als Oostnederlandse benamingen voor bepaalde soorten van kledingstukken komt als Dritte im Bunde het Drentse woord Daovid = lange jas, dat door Bergsma voor Assen wordt opgegevenGa naar voetnoot7). Sem, jesse en david, drie namen in het Nederduitse taalgebied voor drie soorten van (nauwverwante) kledingstukken, wie kan er redelijkerwijze twijfelen aan hunne identiteit met de oudtestamentische namen Sem, Jesse en David?Ga naar voetnoot8) Gelijk men weet handelen Joden graag in stoffen en kleren; het is dan ook vrij zeker dat Nederduitse, in klederartikelen negotiërende Joden de namen Sem, Jesse en David hebben gekozen voor de door ons genoemde kledingstukken. Dat namen van vooraanstaande personen op kledingstukken worden overgedragen is bekend genoeg: men denke aan Almaviva, Colbert, Molière, Pantalon, Garibaldi en Spencer.
Deventer A.P. de Bont |
|