| |
| |
| |
Nederlandsche woorden in Latijnsche oorkonden en registers tot 1250 (II)
H.
Haiman, zie hoyman. |
*Halspille. (1232, OGZ. 556, or., kapittel te Zutphen sluit overeenkomst met den heer van Bronkhorst over inkomsten ald.), hoeveelheid graan?: X maldra annone, que halspille dicitur. - Verg. halfspindecorn. |
*Halfspindecorn. (1232, OU. 844, or., kapittel te Emmerik als scheidsrechter in een geschil tusschen het kapittel te Zutphen en D. van Heteren over goederen te Heteren in de Betuwe), hoeveelheid graan?: annua pensione XII maldrorum annone, que dicitur halfspindecorn. - Verg. halspille.
MnlW, VII 1744, spint, maat vooral voor haver, 1//4 schepel.
O. Postma, De Friesche kleihoeve, 1934, 112, spint = 1/16 mud. |
Hansa. (1233, O. 851, or., bepalingen van schout en schepenen van Utrecht over den wijntap), handelsgenootschap van kooplieden te Utrecht, die voornamelijk op den Rijn handel dreven: mercatores Reni, cives nostri... inter se compromiserunt, quod quicumque ex eis hoc statutum nostrum infregerit, hansa sua sit versus Renum privatus.
MnlW, III 85, koopmansgilde; het inleggeld, dat men betaalde om lid van een gilde te worden. |
Hant. (? 1245, OHZ. 412, schijnb. or.; ? 1246, OHZ. 418), hand. - Zie gewedde. |
*Haf. (1174, OU. 479, or., keizer Frederik I verleent de burgers van Utrecht allerlei voorrechten), zee: tolvrijheid te Tiel voor alle goederen, nisi de extranea regione et transmarinis partibus, quod vulgo over wilde haf (dicitur), navigando venirent.
Taalkundige Bijdragen, I (1877) 46. |
Havena (havene), zie hevene. |
| |
| |
Heimrat (hemrade). (1155, OU. 411, or., bisshop van Utrecht voor parochianen van Lopik), heemraad: conjuratos, quos heimrat vocant; (1243, OU. 1008, or., Nicolaas van Putten legt een verklaring af voor gerecht en heemraden te Dordrecht), presentibus... sculteto, schabinis et oppidanis in Dhurdrecht, ac illis qui vocantur hemrader. - Verg. 1255, OHZ. 621: hemenraden... communis terrae consiliorum.
MnlW, III 213; XI 207. |
Helo, zie elo. |
Hem. (?(1182-1206), Fontes Egm., p. 93, goederenregister van het klooster Egmond, goederen in Noord-Holland), stuk land door een sloot omgeven: ab occidentali parte Flet quartum decimum hem a via usque in Hi; ... septimum hem; in Thorengeest est abbatis hem. - Verg. were (2).
MnlW, III 319; XI 296. |
Hemal (heimal, heymal). (1196, OU. 528, overeenkomst tusschen den bisschop van Utrecht en den graaf van Gelre over beider rechten op de Veluwe) het landelijke gerecht, het lage gerecht: quod judices episcopi non citabunt ad hemal in terram episcopi homines, manentes in terra comitis, nec versa vice; (1237, OGZ. 598, or., graaf van Gelre verleent stadsrecht aan Doesburg), de burgers kunnen niet gedaagd worden... ad locum alium extra oppidum, quod heimal in vulgo dicitur); (1243, OU. 994, or., de richter Thyace van Emse in het gerecht bij Beekbergen op de Uchelerberg), presentes huic facto erant coram domino comite apud plenum heymal in predicto loco Vchtelerberge, ubi terra convenerat.
MnlW, III 272; XI 226. Gosses, Drente, 57 vlg. Slicher I, 89; II, 67. |
Hemerke. (? 989, OHZ. 66, graaf van Holland voor het klooster Egmond over goederen in Noord-Holland = Fontes Egm. p. 62, zie ook p. 68), hemrik? of plaatsnaam: inter villam Elebentere hemerke que nominatur et Sutherhemisuut.
MnlW, III 69. Fontes Egm. p. 37*. Slicher I, 86. O. Postma, De Friesche kleihoeve, 1934, 97: hooilanden. |
Hengimunde. (1242, OU. 982, or., de elect van Utrecht voor het kan- |
| |
| |
pittel te Emmerik over goederen bij Gendringen): nieuw ontgonnen land, omheind land?: omnes decimas novalium et hengimunde, que nostris temporibus provenerunt et perpetualiter provenient. - Verg. ruemethynt, is hengimunde iets dergelijks?
MnlW, III 339, waar oudere litteratuur, o.a. De taal- en letterbode, II (1871) 47 vlg. |
Herberge. (? 1235, OGZ. 576, schijnb. or., de graaf van Loon (Duitschl.) ontslaat den hof te Varseveld van enkele verplichtingen), het verschaffen van herberg aan den heer: herberge, koppelkorn, ... relaxamus. - Verg. c. 1000, OGD. 10, haribergi. Zie ook stroherberge.
MnlW, III 350. De Blécourt, 290. |
Herevarde (herevard, erenade?). (1248, OHZ. 450, graaf van Holland voor klooster Bethlehem op Schouwen over goederen in Brijdorpe, Zeel.), heervaart, gelden om het leveren van manschappen af te koopen, belasting uitgeschreven voor een heervaart: dimidietatem huius havene, scilicet centum mensuras ab herevarde liberas; (1248, OHZ. 454, or., graaf van Holland voor abdij Middelburg over goederen in West-Souburg): ab expeditione quam appellamus vulgari nomine herevard; (1231, OHZ. 334, graaf van Holland voor abdij ter Does (Vl.) over goederen in Zeeland), a scoto, a tallia, ab erenade (foutieve lezing van ereuade), a petitione qualibet et ab omni exactione, quocumque nomine vocitetur, in perpetuum liberas dimisi.
MnlW, III 232, heervaert De Blécourt, 301, 304. Gosses, Welgeborenen, 48-70. |
Hergewede (herwadium, herwede). (1200, OU. 545, or., bisschop van Utrecht voor proost en kapittel van St. Marie te Utrecht over inkomsten), heergewade, betaling in geld of in natura te verrichten bij leenverheffing: habebit etiam proventus, qui dicuntur hergewede, provenientes ab hominibus a se inbenefitiatis; (1245, OGZ. 651, or., richter en schepenen van Doetinchem verklaren, dat K. van Velen goederen onder Varseveld aan het klooster Bethlehem bij Doetinchem verkoopt), ad obventionem, que vulgo herwede dicitur, quinque marcas persolvat; (? 1245, OU. 1031, schijnb. or., heer
|
| |
| |
van Voorne voor het Duitsche Huis te Utrecht), herwadium per totam terram meam.
MnlW, III 234. De Blécourt, 161, 302. |
Hevene (hevina). (De vormen havena, havene in OHZ. zijn volgens Gosses, Welgeborenen, p. 63 n. 1 aan een foutieve lezing te wijten). (1232, OHZ. 335, graaf van Holland voor klooster Bethlehem op Schouwen over goederen te Brijdorpe, Zeel.), landmaat ter grootte van 200 gemeten, ong. 40 HA.: unam integram hevenam in officio de B. (OHZ.: havenam) (deze oorkonde bij Gosses foutief aangeduid als OHZ. 350); (1248, OHZ. 450, id.), dimidietatem huius hevene (OHZ.: havene), scilicet centum mensuras; (1241, OHZ. de Fr. 79, graaf van Holland voor abdij Middelburg over goederen in Oostkapelk, Zeel., eveneens 1247, OHZ. 441, or. en 1248, OHZ. 454, or.), dimidiam hevinam terre.
MnlW, III 415; XI 236. R. Fruin, Verspreide Geschriften, VI 416 vlg. Gosses, Zeeland, 53; id., Welgeborenen, 62-63. |
Hod (hoed). (?(1083-1120), Fontes Egm. p. 74, inkomstenregister van het klooster Egmond, goederen in Noord-Holland), korenmaat: capella in Broec octo hod, in Franlo novem hod, etc.; (id., p. 75-76), Alcmareskerspel duodecim hode per Alcmerensem modium, etc.; (1215, Fontes Egm. oork. no. 20, abt van Egmond voor meester Dirk over goederen te Sassenheim), duos hoed siliginis et duos hoed ordei.
MnlW, III 486. |
Hond (hont, hund, hunt). (?(1130-1161), Fontes Egm. p. 79, goederenregister van het klooster Egmond, goederen in Noord-Holland), landmaat, soms 1 roede breed en 100 roeden lang, soms ⅙ morgen, 1/96hoeve: duo iugera et unum hond in polre; (1220, OU. 685, proost van Oudmunster te Utrecht schenkt goederen, o.a. in Vleuten), quatuor hont in Uloeten; (1220, OU. 686, id.), hunt; (1220, OU. 687, or., id.), hund; (1236, OU. 898, kapittel van St. Marie te Utrecht voor particulier over goederen onder Werkhoven, Utr.), tria jugera videlicet uno hund minus; (1248, OHZ. 476, or., graaf van Holland voor klooster Egmond over goederen in Noord-Hol- |
| |
| |
land), inhoudsmaat voor graan: mensuras ordei, que hont vulgariter appellantur; (1248, OHZ. de Fr. 103, id.), hunt.
MnlW, III 556. O. Postma, De Friesche Kleihoeve, 1934, 14. |
Hova (hoba, hŏva, houva). (889, OHZ. Obr. 18, koning Arnulf voor graaf Gerulf over goederen in Noord-Holland), hoeve lands, vaak 16 morgen groot; in loco qui dicitur Bodokenlo hobam unam, et in Alburch quoque hobas duas, et in Hornum hobam unam... et quicquid ad easdem hobas et mansas iure legitimeque pertinere videtur... et cum universis appendiciis et adiacenciis finibus ad prefatas hobas iuste aspicientibus; (? 1085, OU. 245, schijnb. or., bisschop van Utrecht voor kapittel van St. Jan ald. over goederen te Mijdrecht), aliam quoque, quam vulgari nomine vocant quadraginta houvas, terram palustrem in M.; (?1134, OU. 352, bisschop van Utrecht voor kapittel van Oudmunster ald. over goederen bij Bodegraven), octo hŏovas... trium earundem hŏvarum superiorem a fossa Wiburg incipiens et sic descendens, quoad in mensura plena octo hŏve finiantur; (1199, OHZ. 180, or., graaf van Holland voor abdij Rijnsburg over goederen in Delft), id est hovę et tres mansos in Delf; (1240, OU. 957, or., elect van Utrecht bevestigt een overeenkomst tusschen het kapittel van St. Jan ald. en Hendrik van Bukhorst over goederen bij Zuilen, Utr.), duos mansos, id est hovas vulgariter. Verg. 721/2 (OU. 31), duas hobinnas; 792/3 (OGZ. 13), hůbam unam; 799 (OU. 52), hova.
MnlW, III 487; XI 245. Slicher I, 214; II, 70. O. Postma, De Friesche kleihoeve, 1934, 114 vlg. |
Hofdienst. (? 1246, OHZ. 418, graaf van Holland verleent stadsrecht aan Delft), dienst aan den hof verplicht: liberi ab omni servitio communi, quod dicitur hofdienst.
MnlW, III 495. |
Hovinge. (1229, OHZ. 318, or., graaf van Holland koopt land van W. en H. te Schakerslo, Zeel.), het erf: excepta terra nostra arabili et hovinge supra quam mansiones nostre sunt site et pomerio et loco molendini.
MnlW, III 723, tuingrond. |
Hofstede (ofstedi). ((777-866), OU. 49, goederenlijst van de St.
|
| |
| |
Maartenskerk te Utrecht over goederen bij de Vliet, Z.H.), hofstede, land landmaat?: sidilia autem que ofstedi (ms. A, in ms. B: hofstedi) dicuntur; (?(1130-1161), Fontes Egm., p. 80, goederenregister van het klooster Egmond, goederen in Zuid-Holland?), Dedit eciam domum et duas hofstede; (id. p. 86 in Alkmaar), in Alkmere hofstadem; (id. p. 89, in Zuilen, Utr.), unum mansum et duas hofsteden; (?(1182-1206), id. p. 92, in Noord-Holl), pro hofsteden... pro uno hofstede. Verg. c. 900 (OU. 91), hofstadi; (1050-1100) (OU. 208), hofstedi.
MnlW, III 501. Gosses, Zeeland, 89-91 en add. et corrigenda.
Slicher II, 63. O. Postma, De Friesche kleihoeve, 1934, 115. |
Hoyman. (1220, OHZ. 270, graaf van Holland voor zijn echtgenoote, goederen op Schouwen), slechtere gronden?: molendina aquatica de Syricseporch et hoymanne de Scaldia. - Verg. haimanne in een vertaald afschrift van een oorkonde van 1229, OHZ. 314.
MnlW, III 29, hayman; XI 199, waar alle literatuur. |
Huerlant. (1246, OHZ. 419, graaf van Holland voor Delft), land, dat verhuurd, verpacht, is: terrae censualis, quae huerlant vocatur. Verg. c. 1160 (OGD. 34) en (1133-1166) (OGZ. 393), hurlant.
MnlW, III 750. |
Huerware (huruuare). (?(1125-1161), Fontes Egm. p. 84, goederenregister van het klooster Egmond), het gebruik van land, huizen, enz. in pacht of in huur: terra ipsius, quam habet ut in vulgari dicitur te huerware; (1228, OHZ. 311, or., abt van Egmond voor den advocaat van het klooster over goederen in Noord-Holland), quendam terram... Altrudis quondam vivens possidebat in huruuare; sub forma prescripte conditionis eandem contuli terram, ipse quoque W. ... sepedictam terram poterunt aliis in huruuare vel ad seminandum conferre.
MnlW, III 751. |
Huslatha (huslada). (948, OU. 111, koning Otto I bevestigt de kerk te Utrecht in bezittingen en rechten in Noord-Holland), huisschatting, belasting in geld op de huizen omgeslagen: tributorum que huslatha (ms. A, in ms. B: huslata) et cogsculd dicuntur; (985,
|
| |
| |
OHZ. Obr. 59, koning Otto III voor den graaf van Holland), hij schenkt Texel met alle inkomsten... excepto quod vulgari lingua dicitur huslada.
MnlW, III 762, huuslage. Literatuur zie OHZ. Obr. no. 26 n. 1. |
| |
C. en K.
Cache. (? 1116, OHZ. Obr. 107, graaf van Holland voor inwoners van Alkmaar), polder (?): Insuper de pullis equarum, vaccarum, de gregibus ovium, porcorum et anserum quod iure debeant adimpleant, excepto quod in Cache vigesimum manipulum fideliter reddant, quod pro gratia, non pro iustitia eis concessimus. - Of is cache hier de naam van een bepaald stuk land? Verg. (1105-1119), OHZ. Obr. 96: Abbatiscache in Harragan (= Hargen, n.w. van Alkmaar).
MnlW, III 1835, cooch, polder; XI, 303 buitendijksch land. |
*Cathendol (kachdol, catertol), (973, OU. 129, keizer Otto II voor klooster Elten), vischrecht, visch‘tol’ in Salland en op den IJssel: quidquid vero fiscus noster exinde sperare potuerit aut thelonei de piscacione in pago Solon et in fluvii Ysola, quod vulgari nomine cathendol dicitur; in de bevestiging van 996 (OU. 146) wordt gesproken van kachdoll, in ms. A is op den rand (met latere hand) bijgevoegd kaitentoll; in de bevestiging van 1129 (OU. 326): catertol. - Bij den verkoop van den ‘tol’ door het klooster Elten is sprake van theloneum in Coten, waarvan de opbrengst uit visch bestaat, 1241 (OU. 965, 967). - Verg. Katerveer bij Zwolle. |
Kielroder, zie Kulroder. |
Kni. (1156, OU. 414 = OHZ. Obr. 154, or., keizer Frederik I voor kapittel van St. Marie te Utrecht over goederen aan de Vecht), bocht van de rivier: (bij een grensbepaling vormt de Vecht (Utr.) een gedeelte der grens) usque ad loca, ubi sunt curvaturę, quas kni vocant.
MnlW, III 1626. Taalkundige Bijdragen, I (1877) 47. |
Cochga (coggo). (1247, OU. 1106, or., Gijsbert van Amstel voor stad Lubeck, verzoekt om vrijlating van een koggeschip), koggeschip: cochgam; (1248, OHZ. 455, graaf van Holland voor H. Buffel,
|
| |
| |
verleent goederen te Schakerslo (Tholen)), sub servitio coggonis unius triginta virorum. - Verg. een kogge met 19 man, 1254, OHZ. 603.
MnlW, III 1677. Gosses, Welgeborenen, 50 vlg. - Verg. H. Lucas, The Low Countries and the hundred years' war 1326-1347 (1929) de scheepsnamen La Cogge de Flanders (p. 235) en The Black Cogg (p. 400). |
Cogsculd. (948, OU. 111, koning Otto I bevestigt St. Maartenskerk te Utrecht in bezittingen en rechten in Noord-Holland), belasting: et tributorum, quę huslatha et cogsculd dicuntur; (949, OU. 113, id.), omnemque censum, qui vulgarice cogsculd vocatur.
MnlW, III 1679, het bepaalde aantal roeiers voor een kogge te leveren; XI 302. Gosses, Welgeborenen, 63 n. 2, eerder belasting op handelskoggen, dan een belasting tot uitrusting van heerkoggen. |
Komanregilde. (1249, OU. 1193, gildebrief van het lakenkoopersgilde te Deventer), lakenkoopersgilde: Hec est institucio komanregilde.
MnlW, III 1850. |
Koppelkorn. (? 1235, OGZ. 576, schijnb. or., graaf van Loon (Duitschl.) ontslaat den hof te Varseveld van verschillende verplichtingen), verplichte levering van koren: herberge, koppelkorn, peticiones porcorum et pullorum omnino relaxamus.
MnlW, III 1888, opbrengst van hoorigen bestaande in koren. Gosses, Welgeborenen, 29 n. 2, opbrengsten van justiciabelen aan hun gerechtsheer, niet van hoorigen aan hun hofheer. |
Kora (cora). (1217, OHZ. 261, gravin van Vlaanderen en graaf van Holland geven stadsrecht aan Middelburg), keur, wet: lex, que kora dicitur; (1233, OHZ. 284, graaf van Holland en burggraaf van Zeeland geven stadsrecht aan Domburg), kora; (1237, OHZ. 363, heer van Putten voor particulieren), secundum coram Zelandie.
MnlW, III 1902; XI 285. De Blécourt, 28. |
*Koregerechte. (1225, OU. 738, or., verdrag tusschen graaf van Gelre en bisschop van Utrecht over beider bevoegdheden in Sal- |
| |
| |
land), het recht van keurmede: super illo jure, quod vulgariter koregerechte appellatur. |
*Cotland. (? 1234, OGZ. 572, schijnb. or., graaf van Loon (Duitschl.) e.a. voor klooster Bethlehem bij Doetinchem over goederen onder Varseveld), het land behoorend bij een kote, een kleine boerderij: et duobus cotlant, ex quibus unum erat mansio Suellen, cum suis attinentiis, alterum quod vocatur Hostenesche, cum suis attinentiis.
MnlW, III 1989, cote; XI 312. De Blécourt, 171. Slicher I 218; II, 64. Verg. Cotlant te Havelte, ong. 1313 (Staat der bezittingen van Herbertus van Putten, omstr. 1313, door P.N. van Doorninck en P.C. Molhuysen, 1902, p. 3). |
*Cotpenninge. (1241, OU. 963, or., elect van Utrecht voor klooster Zwartewater bij Hasselt over goederen ald.), kerkelijke (?) belasting door koters op te brengen: de bewoners van de Twaalf hoeven mogen sacramenten in het klooster Zwartewater ontvangen, salvo jure... capituli Daventriensis in denariis, qui cotpenninge nominantur, eis debito tempore persolvendis.
Zie onder cotland. |
Craham. (? 1213, OHZ. 235, waar foutief traham, graaf van Holland verleent stadsrecht aan Geertruidenberg), kraam, tentzeil, zonnescherm: umbraculum vero, quod craham nuncupatur, quatuor denarios.
MnlW, III 2037, tent, tentzeil, kraam. |
Crane. (1244, OU. 1019, or., elect van Utrecht voor kooplieden van Lubeck en Hamburg over den tol aan het Gein, Utr.), kraan om schepen over den dam te trekken: cum instrumento, quod dicitur crane, ibidem ultra aggerem transfertur.
MnlW, III 2044. |
*Kulroder (of foutieve lezing voor kielroder). (? 1213, OHZ, 235, graaf van Holland verleent stadsrecht aan Geertruidenberg), schip, kielschip (?): de navibus gubernaculum, quod kulroder dicitur, sedecim denarios.
Verg. MnlW, III 1414, kiel, scheepsbodem, kiel. |
Curmede (curmeda, kurmeda, curmedum). (1215, OHZ. 247 = Fontes Egm. oork. no. 22, graaf van Holland doet uitspraak in geschillen tusschen abt van Egmond en W. van Egmond), recht van
|
| |
| |
den heer of van den grondbezitter op het beste stuk uit de nalatenschap van de keurmedige hoorigen: meliores ecclesiae ministeriales et feodati, tam illi, qui non solvunt curmede, coci et pistores, brascionarii et reliqui servientes abbatis... immunes existant; (1227, OGZ. 504, graaf van Gelre voor bewoners van de Veluwe), dabunt mihi post mortem eorum curmedam, quod est unum optimum quid de sua possessione; (1231, OHZ. 325 - Bijdr. Med. Historisch Genootsch. 32 (1911) 386, or., abt van Egmond voor eenige keurmedigen der abdij te Castrikum), eo jure, quod vulgo curmedem dicitur; (1238, OGZ. 600, graaf van Gelre voor de kloosters Camp en Ophoven (beide Duitschl.)), kurmedas et alias exactiones. - Verg. 1167 (OHZ. Obr. 186), corimide; (1216-1226) (OU. 633), curmedum.
MnlW, III 1865. De Blécourt, 162. |
| |
L.
Lakebom. (c. 1218, OHZ. de Fr. 48, or., A. van Dinther en A. van Heeswijk voor abdij Berne over goederen in Noord-Brab., oorkonde uitgevaardigd door den heer van Kuik), boom met een merkteeken, grenspaal: De Steket usque ad proximam lakebom, ... ad secundam lakebom, ... ubi est etiam lakebom.
MnlW, XI 326. |
Lantwinninge. (1246, OHZ. 419, graaf van Holland voor Delft), geldsom, welke bij overdracht van een hoorig goed aan den hofheer betaald werd: pecunia vulgariter vocatur lantwinninge.
Gosses, Welgeborenen, 146; J.F. Niermeyer, Delft en Delfland, 1941, 33-34. - Wel te onderscheiden van de lantwinninge, waarmede de geldsom bedoeld wordt, die door een doodslager betaald moest worden, om weer op zijn goed te komen. Zie over deze laatste MnlW, IV 151. Gosses, Zeeland, 77. |
Last. (? 1122, OU. 309, schijnb. or., keizer Hendrik V voor stad Utrecht), gewicht: Et venale afferentes fertonem de quolibet last solvant; (? 1213, OHZ. 235, graaf van Holland verleent stadsrecht aan Geertruidenberg), Siquidem currus, qui suum last tulerit, quatuor denarios ad thelonium exsolvet.
MnlW, IV 169. |
| |
| |
*Ledersnider. (1247, OU. 1117, or., kapittel van St. Marie te Utrecht voor particulier over goederen ald.), leerbewerker, kleermaker van leeren kleedingstukken?: aream... in loco, qui dicitur Under de Ledersnider.
Verg. MnlW, VII 1417, snider: kleermaker. |
Legherstede (legerstat). (?(1083-1120), Fontes Egm., p. 75, inkomstenregister van het klooster Egmond over ontvangsten in Noord-Holland), begrafenisgeld: De decimis minutis in Frisia. In Oldthorp et in Vranla de vitulo obulum, de agno obulum, de legherstede VI denarios; in Broec de legherstede VI denarios, etc.; in Outerleke de legherstede VI denarios, etc.; (1175, OU. 482, or., parochianen van Akersloot (N.H.) koopen het aan het kapittel van St. Marie te Utrecht verschuldigde begrafenisgeld af), sepulturam mortuorum, quam legerstat appellant. - Verg. 1202 OU. 559, id. voor Limmen, alleen in vertaald afschrift bewaard: legerstadt.
MnlW, IV 310, grafstede. |
Leen. (1215, Fontes Egm., oork. no. 20, abt van Egmond voor meester Dirk over goederen te Sassenheim), in leen: in feodum, quod in vulgari te lene dicitur.
MnlW, IV 262. |
Licht skip. (? 1177, OU. 494, schijnb. or., graaf van Gelre voor de burgers van Utrecht over den tol te Rijnwijk bij Wageningen), lichter: ut naves, quę vulgo licht skip dicuntur non cogantur illuc (Rijnwijk) venientes, nisi velint.
MnlW, IV 489. Gosses, Welgeborenen, 20 n. 2. Bijdr. en meded. Gelde, 43 (1940) 162. |
Liftuht (lifthuchit, lyftoch, livethuch). (1204, OU. 564, or., verdrag tusschen graaf van Holland en bisschop van Utrecht), vruchtgebruik, dat tot den dood van den vruchtgebruiker duurde, ook weduwgift, geld, dat een vrouw wordt toegezegd voor geval zij weduwe wordt: in eo jure, quod liftucht appellatur; (1215, Fontes Egm., oork. no. 20, abt van Egmond voor meester Dirk over goederen te Aalsmeer), terram quandam in Alesmare iacentem, quam supradictus Theodericus a nobis in feodum possidet, Ermengardi legitime uxori sue in usumfructuum, quod in vulgari livethuch
|
| |
| |
dicitur, concessimus; (1230, OHZ. 319, abt van Egmond voor leenman van het klooster), quod eadem bona Aleydis dicti Adalberti post obitum eiusdem in duarium, quod lijftoch vulgo dicitur, optinebit; (1248, OGZ. 700, graaf van Holland voor gravin van Gelre), ad dotalitium suum, quod vulgariter dicitur lifthuchit.
MnlW, IV 618. De Blécourt, 354-355. |
Lop. (? 1122, OU. 309, schijnb. or., keizer Hendrik V voor stad Utrecht), inhoudsmaat voor droge waren: unum lop salis.
MnlW, IV 791. |
| |
M.
Malegůd. (1225, OU. 738, or., verdrag tusschen den graaf van Gelre en den bisschop van Utrecht over beider rechten in Salland), het goed van de maalmannen, de wastinsigen?: et super eo quod malegůd dicitur.
MnlW, IV 978 niet verklaard. |
Malman. (? 1107, OGZ. 214, schijnb. or., koning Hendrik V voor graaf van Zutphen over diens rechten), wastinsigen?: Item ipso domino comiti et eius successoribus confirmamus omnimodam iustitiam super homines suos, qui dicuntur malmanne et super eorum predia.
MnlW, IV 979, maelman (2): wastinsigen. N.B. Tenhaeff, Diplomatische studiën over Utrechtsche oorkonden der Xe tot XIIe eeuw, 1913, 313 vlg.: de maelman is een ex-vrije autotradent. |
Malscep. (1227, OU. 763, or., bisschop van Utrecht voor abdij Berne over goederen bij Maarn), boschmark: mansos, sitos in confinio, quod malscep Teutonice dicitur, ad Mersberch et ad Mandern pertinens, in Westerwalt.
MnlW, IV 981; XI 356; De Blécourt, 167. |
Marke (marchia, marchio) (? 1200, OU. 542, schijnb. or., bisschop van Utrecht voor klooster Bethlehem bij Doetinchem over goederen ald., bevestigd ?1231, OU. 818), mark, de aan het markgenootschap behoorende gronden: communis marchię; (? 1207, OU. 579, bisschop van Utrecht voor het kapittel te Deventer over goederen in Zwolle en Zwollerkerspel, bevestigd? (1212-1216), OU. 603
|
| |
| |
schijnb. or.; 1233, OU. 863), infra marken de Swolle, etc.; (? 1228, OGZ. 511, schijnb. or., goederenlijst van klooster Bethlehem bij Doetinchem over goederen ald.), in marchione D.; (? 1234, OGZ. 572, schijnb. or., graaf van Loon (D.) voor id. over goederen in Aalten en Silvolde), duabus warandiis, una in marchia A., et altera in marchia S.; (? 1248, OGZ. 699, schijnb. or., id.), in marchione A.
MnlW, IV 1176; XI 364. De Blécourt, 166. Slicher I, 56 vlg.; II, 68. |
Markenote (marchenote). (? 1200, OU. 542, schijnb. or., bisschop van Utrecht voor klooster Bethlehem bij Doetinchem over goederen ald., bevestigd ?1231, OU. 818, schijnb. or.: marchenote), markgenooten, eigenaren van de markegronden: conprovinciales et commarchiones, qui vulgo markenote vocantur; (? 1229, OGZ. 523, schijnb. or., graaf van Gelre voor klooster Bethlehem bij Doetinchem), homines, qui vocantur marchenote.
MnlW, IV 1180; XI 370. De Blécourt, 177 vlg. Slicher I, 56 vlg. |
Math (mat). ((1210-1226), Fontes Egm. oork. no. 15, abt van Egmond ruilt met W. van Ekthorp goederen bij Assendelft), landmaat: terram... habentem quindecim math... quindecim math; (1243, OU. 996, or., kapittel te Deventer voor klooster ter Hunnepe over goederen in Vaassen, Geld.), proprietatem et dominium unius mat.
MnlW, IV 1211; XI 351. |
Mere. (1247, OU. 1133, Fl. van Batenburg en Joh. van Wichen doen uitspraak in een geschil tusschen den graaf van Kleef en het kapittel van St. Jan te Utrecht over goederen te Balgooy, Geld.), meer, plas: adiacentes stagno, quod vulgariter mere vocatur.
MnlW, IV 1436. |
Mindel. (1243, OHZ. 398, or., graaf van Holland voor abdij Rijnsburg), inhoudsmaat voor vloeistoffen: dimidium mindel vini. - In een vidimus van 1317: menglinsum.
MnlW, IV 1386, mengel; IV 1608, mindel. |
Moor (moer, morus). (1214 OHZ. 243, or., heer van Kruiningen (Zeel.) voor abdij ter Does (Vl.) over goederen onder Reimerswaal, bevestigd 1242, OHZ. 389, or.), veengrond: XXV mensuris moor proprietatis mee; (1242, OU. 986, or., elect van Utrecht
|
| |
| |
voor abdijen Duins en ter Does (beide Vl.) over goederen bij Hulst), terras et moor; (1244, OHZ. 402, or., heer van Strijen voor abdij ter Does (Vl.) over goederen in West-Brabant), moer; (1244, OHZ. 406, graaf van Holland voor particulier over goederen in Z.-Holl.), quendam morum, que vulgariter vena nuncupatur; (1248, OHZ. 481, graaf van Holland voor abdij ter Does (Vl.) over goederen in Zeeuwsch-Vlaanderen): moro. - Verg. 1220 (OHZ. 269), moor; 1231 (OHZ. de Frem. 66), tam cleilant, quam moer.
MnlW, IV 1799; XI 377. |
Morghen (merghen). (?(1130-1161), Fontes Egm. p. 80, inkomstenen goederenregister van het klooster Egmond, goederen in Warder, NH.), morgen, landmaat: omnem hereditatem suam... scilicet agros quatuordecim morghene, ... quatuor morghene; (id. p. 89, goederen bij Zuilen, Utr.), decem morghen, ... sex merghen (herhaaldelijk, morghen en merghen afwisselend gebruikt); (1216, OHZ. de Fr. 36, graaf van Holland voor klooster Marienweerd (Geld.) over goederen bij Naaldwijk, ZH.), tres mensuras terre, que morghen dicuntur. - Hier morgen dus gelijk aan 3 mensurae (hont)? Volgens 1262, OHZ. II 94 gelijk aan 6 mensurae.
MnlW, IV 1938; XI 381. O. Postma, De Friesche kleihoeve, 1934, 14 vlg. |
Morghinegave. (1220, OHZ. 270, graaf van Holland voor zijn echtgenoote), gift aan de vrouw op den morgen na de voltrekking van het huwelijk: in dono matutino et nupciali, que vulgo appellantur morghinegave.
MnlW, IV 1940. De Blécourt, 105, 111. |
Morthwapene. (?1246, OHZ. 418, gecoll. door prof. Gosses; OHZ: moerdwapene), wapen, waarmede men iemand kan dooden: Si quis aliquem... cum morthwapene wulneraverit.
MnlW, IV 1968. |
Můtsǒne. (1212, OGZ. 431, or., graaf van Gelre in een geschil tusschen A. de Horst en kanunniken te Zutphen), vrijwillige verzoening: voluntaria compositione, quod in vulgo dicitur můtsǒne.
MnlW, IV 1832. De Blécourt, 446, 470. |
| |
| |
| |
N.
Nordalf. (1246, OHZ. 416, heer van Putten voor particulier over goederen in Spijkenisse, Z.H.), bij een begrenzing aan de Noordzijde: nordalf.
MnlW, IV 2544, northalf. |
*Norre. (1244, OHZ. 402, or., heer van Strijen voor abdij ter Does (Vl.) over goederen in West-Brabant), moeras of naam van een bepaald moeras?: parvum norre; ... per medium magnum norre aggerem. |
Notmunde. (1233, OU. 855, or., overeenkomst tusschen het kapittel van Emmerik en den graaf van Gelre), verkrachting: raptum pudoris mulierum fecerint violentum, quod notmunde vulgo appellatur.
MnlW, IV 2522. |
| |
O.
Olderman, zie alderman. |
Oosthalf. (1246, OHZ. 416, heer van Putten voor particulier over goederen in Spijkenisse, Z.H.), aan de Oostzijde (bij een begrenzing): oosthalf.
MnlW, V 1625. |
Oud. (1248, OU. 1176 en OU. 1182, kapittel van St. Marie te Utrecht voor Duitsche Huis ald. over goederen in prov. Utrecht), oud: ad anticum aqueductum, quod Teutonice Oude Weteringe appellatur. - Hier de naam van een bepaalde wetering?
MnlW, V 2069. |
Overdracht. (1244, OHZ. 402, or., heer van Strijen voor abdij ter Does (Vl.) over goederen in West-Brabant), overtoom, overhaal: (bij een grensbeschrijving) overdracht.
MnlW, V 2133; XI 407. |
Overmerke. (1002, OU. 153, koning Hendrik II schenkt aan de Utrechtsche kerk zekere rechten, o.a., dat de nalatenschap van uitheemsche priesters, die in het bisdom overlijden, aan de Utrechtsche kerk zal vervallen, bevestigd in 1025, OU. 182 en 1046, OU. 203), buiten de grenzen, uit den vreemde, uitheemsch: ut res presbiterorum advenarum, quos Teutisca lingua overmerke nominamus,
|
| |
| |
post obitum eorum nostrę ditioni relictas supranominatę ęcclesię concederemus.
MnlW, V 2230. |
Ofstedi, zie hofstede. |
| |
P.
Pac. (1244, OU. 1019, or., elect van Utrecht voor kooplieden van Lubeck en Hamburg over den tol aan het Gein, Utr.), pak, stapel van 20 doeken: quodlibet pac panni.
MnlW, VI 52: eyne packe Engelsch laken, darinne 20 stucke. |
Pandinc (pandink). (?(1130-1161), Fontes Egm., p. 84, 85, goederenregister van het klooster Egmond over goederen in Holland), beslaglegging: contumaces vero istius modi per villicum punientur pena, que in vulgari pandink dicitur; (p. 85) ... quemcumque ministerialium ecclesie villicus ad aggerem reparandum, vel ad quascumque res vehendas curribus suis ex mandato debito ire preceperit, pena prescripta, que pandinc dicitur, si supersederit, punietur, et eadem res, que pandinc dicitur, in gracia abbatis remanebit.
MnlW, VI 83. De Blécourt 382 vlg. |
Pasch. (?1246. OGZ. 664, schijnb. or., burger te Doetinchem voor klooster Bethlehem bij Doetinchem over goed ald.), weiland, hooiland: videlicet areas et prata I pasch.
MnlW, VI 176. Slicher II, 70. |
Polre (polrum). (?(1130-1161), Fontes Egm., p. 79, goederenregister, goederen in Noord-Holland), polder: duo iugera et unum hond in polre; (1219, OU. 669, kapittel van St. Marie te Utrecht voor particulier over goederen bij Alblas?), duas partes decime polri, qui dicitur Dekenspolri; (1247, OHZ. 441, or., graaf van Holland voor abdij Middelburg), polre. - Verg. 1232 (OHZ. 341), in Pataus polra.
MnlW, VI 538; XI 420. |
| |
R.
*Rerecht. (1248, OHZ. 483, graaf van Holland voor W. van Brederode over goederen in Noord-Holl.), opstrekkingsrecht?: in jure illo quod rerecht dicitur. - Verg. 1250, OHZ. 525.
MnlW, VI 1177, lijnrecht. De Blécourt, 170. Slicher I, 72 vlg. |
| |
| |
Rodelant. (1248, OHZ. 479; 1249, OHZ. 496, graaf van Holland voor klooster Egmond over goederen in Zuid-Holl.), pas ontgonnen land: decimas novalium, que rodelant vulgariter appellantur.
MnlW, VI 1481. |
Ruminga (rumincga). (1196, OU. 528, overeenkomst tusschen den bisschop van Utrecht en den graaf van Gelre over beider rechten op de Veluwe), het ruimen van onrechtmatig geoccupeerden en ontgonnen grond; meestal mocht deze tegen betaling worden behouden: De ruminga in Velwa hoc expressum est: quodsi homines ecclesie Traiectensis conquerantur sibi injuriam fieri, episcopus nominabit simul et semel, ubi hominibus sus injuria fiat; et comes juramento suo certificabit episcopum, ubi juste accipiat satisfactionem occupatione wiltbanni sui; (1220, OU. 673, or., A. van Kuik verkoopt aan den bisschop van Utrecht zijn graafschap en andere rechten), comitiam et rumincgam et omnia jura.
MnlW, VI 1697. De taal- en letterbode, II (1871) 45 vlg. Verslagen en meded. Overijsselsch regt en geschiedenis, 38 (1921) 19-57. De Blécourt 215 met opgave van literatuur. |
*Ruemethynt. (1207, OGZ. 421, graaf van Gelre voor kerk te Zutphen over rechten te Lochem), betaling voor onrechtmatig geoccupeerden grond: exactionem, que vulgo ruemethynt dicitur.
Literatuur zie bij ruminga. |
| |
S en Z.
Zand. (1220, OU. 681, bisschop van Utrecht voor abdij Duins (Vl.) over goederen in Zeeland), aanwas: illarum terrarum, que zand sive werplant comitis vocantur et quicquid eis ex jactu maris in posterum accreverit.
MnlW, VII 151. De Blécourt, 218. |
Scara. (? 855, OGZ. 45 = HW. II 8-15, schijnb. or., Folckerus voor klooster Werden (D.) over goederen op de Veluwe), stuk grond van onbepaalde grootte, welke in een gemeene weide gerekend werd als noodig voor het voedsel van één volwassen dier, aandeel in de mark: in silva, quę dicitur Puthem scaras XXVIII, in villa Irminlo in illa silva scaras LX.
MnlW, VII 234. De Taal- en Letterbode, IV (1873) 143. |
| |
| |
*Scelo. (944, OU. 107a, 107b, bevestigd in 1006, OU. 161; 1025, OU. 180; (1056-1062), OU. 216, koning Otto I voor de Utrechtsche kerk over het jachtrecht in Drente), eland?: ut nullus... cervos, ursos aut apros, bestias insuper, que Theutonica elo et scelo appellantur lingua, venari... presumat. - Verg. elo. |
Scor. (1246, OHZ. 422, or., Zeeuwsche edelen voor abdij Rijnsburg over goederen in Zeeland), schorren, buitendijksch, aangeslibt land: terram extra aggerem, que vulgo scor dicitur.
MnlW, VII 664; XI 467. De Blécourt, 218. |
Scot (scotum, scotus?). (1231, OHZ. 334; 1248, OHZ. 481, graaf van Holland voor abdij ter Does (Vl.)), belasting, bede, persoonlijke grondbelasting, geen zakelijke: a scoto, a tallia... a petitione qualibet et ab omni exactione... in perpetuum liberas dimisi; (1246, OHZ. 420, heer van Maelstede voor klooster Jerusalem bij Biezelinge over goederen op Zuid-Beveland), libera ab omni exactione, scilicet scoti comitis. - Zie giscot. Verg. 1252, OHZ. 559: schot.
MnlW, VII 687; XI 467. Gosses, Welgeborenen, 17-47. |
Scoutambacht. (1233, OHZ. 342, or., graaf van Holland voor abdij Rijnsburg; in OHZ.: scrotambatch), het rechtsdistrict van den schout: in officio de Dordreg, quod in vulgari vocatur scrotambatch.
MnlW, VII 724. De Blécourt, 40, 44. |
Scoutete. (1237, OHZ. 362, or., heer van Voorne voor pachters te Bommenede (Zeel.) van de abdij ter Does (Vl.)), de schout: ut inter se per se ipsos scabinos et scoutete eligant et habeant per quos alter alteri justiciam faciet de schuttinghe et de omnibus qui inter eos contigerint, exceptis hiis que spectant ad majorem bannum, que mihi tanquam domino reservavi.
MnlW, VII 720; XI 469. |
Scowenge. (1239, OU. 943, or., elect van Utrecht voor kapittel van St. Jan ald. over goederen onder Soest), waterschouwing: aqueductum cum prospectu, qui scowenge dicitur, ac omni jurisdictione ipsius.
MnlW, VII 737; XI 473. |
Scrotambatch, zie scoutambacht. |
| |
| |
Scutten. (1240, OU. 947, klooster Oostbroek bij Utrecht voor particulieren over goederen bij Maarsbergen), schutten van vee, in bewaking nemen van vee, dat op niet daarvoor bestemd terrein weidt: ita vel muniri vel custodiri faciat, quod pecora nostra non capiantur, quod dicunt scutten.
MnlW, VII 825; XI 475. De Blécourt, 385. Gosses, Drente, 292 vlg. |
Schuttinghe. (1237, OHZ. 362, or., heer van Voorne voor pachters te Bommenede (Zeel.) van abdij ter Does (Vl.)), het schutten van vee: ut inter se per se ipsos scabinos et scoutete eligant et habeant per quos alter alteri justiciam faciat de de schuttinghe et de omnibus, qui inter eos, contigerint.
MnlW, VII 831. |
Sekeren. (1238, OU. 921, or., stad Emmerik verklaart zich aan de scheidsrechtelijke uitspraak van de vertegenwoordigers van den elect van Utrecht en den graaf van Gelre te zullen houden), leisting, inliggen, inrijden; een vooral bij den adel gebruikelijken vorm van borgtocht, waarbij de borg zich gedurende den tijd, dat de gewaarborgde verplichtingen nog niet waren vervuld, in gijzeling begaf; meestal was de plaats van gijzeling een herberg, de kosten droeg de partij, waarvoor de gijzelaar als borg optrad: securitatem militarem, que sekeren dicitur.
MnlW, VII 931, waarborg, borgtocht. De Blécourt, 404. |
Sedelhǒve. (1235, OU. 897, or., elect van Utrecht voor A. van Wulven over goederen in Bodegraven), hoeve (zadelleen?): dimidium mansum in B., qui vocatur in vulgo sedelhǒve. - Verg. sedelhofstat.
MnlW, VII 24: hof. |
Sedelhofstat. (1240, OU. 957, or., elect van Utrecht bevestigt een overeenkomst tusschen het kapittel van St. Jan te Utrecht en Hendrik van Bukhorst over goederen bij Zuilen), hofstede (zadelleen?): ex quoddam proprietate vocatur sedelhofstat.
MnlW, VII 24: hof. |
Zel. (1237, OHZ. 362, or., heer van Voorne voor pachters te Bommenede (Zeel.) van abdij ter Does (Vl.)), het winnen van zout: ad sali- |
| |
| |
nam sive ad zel sive ad darinc effodiendi non habeant potestatem.
MnlW, VII 946, sel: zout uit derrie; XI, 75, darink delven. |
Siduwinde (sithwinde). (1156, OU. 414 = OHZ. Obr. 154, or., keizer Frederik I voor het kapittel van St. Marie te Utrecht over goederen bij de Vecht, Utr.), binnendijk of weg of water terzijde van een landstreek zich uitstrekkend: ex altera parte fluminis ab amni siduwinde ad lacum, qui dicitur Ovuermere; ((1164-1169), OU. 443, or., kapittel van Oudmunster te Utrecht voor particulier over goederen bij IJsselstein), locum, qui dicitur Hesewiger-sithwinde. - Verg. 1255 (OHZ. 621): zidewinde.
MnlW, VII 1060; XI 586. |
*Sielland. (? 1059, OU. 223, schijnb. or., overeenkomst tusschen den bisschop van Utrecht en de heeren van Zutphen), het land langs de rivieren, de uiterwaarden: decimam terre eorum, que siellandorum dicitur.
Nederlandsch Archievenblad, 29 (1920/22) 40. |
Silinc. (1122, OU. 306, keizer Hendrik V voor St. Maartenskerk te Utrecht over rechten in de gouw IJsel en Lek), zeilschepen voor oorlogsdoeleinden, kaperschepen?: sed omnis justicia ad illos pertineat, sive in furtis, sive in aggeribus, sive in bellicis navis, que vulgo silinc vocantur, vel quibuscumque aliis negociis, ad seculare placitum pertinentibus.
MnlW, VII 1116 geen verklaring. |
*Syethol. (1174, OU. 479, or., keizer Frederik I voor burgers van Utrecht), zeetol: marino theloneo, quod vulgo dicitur syethol.
MnlW, VII 956, see. Taalkundige Bijdragen, I (1877) 48. |
Slick. ((1212-1214), Fontes Egm., oork. no. 18, graaf van Holland voor klooster Egmond over goederen bij Bergen, NH.), aangeslibt land: decimam... noviter emergentis terre, que slick vocatur.
MnlW, VII 1276; XI 480. |
Sloproder. (? 1213, OHZ. 235, graaf van Holland verleent stadsrecht aan Geertruidenberg), schip met hangend roer?: sloproder octo denarios. - Verg. kul- of kielroder. Slop een foutieve lezing voor sleep?
MnlW, VII 1261, sleeproeder. |
| |
| |
Sluse (slusa, sluze). (1155, OU. 411, or., bisschop van Utrecht voor parochianen van Lopik), sluis: Dedimus eis preterea potestatem in aggere fluminis Isle fodere et construere novum exitum aquarum, quem sluse vocant; (1226, OU. 740, or., pauselijk legaat doet uitspraak in geschillen tusschen den bisschop van Utrecht en den graaf van Holland), cum septem sluze ponende sint; (1247, OU. 1133, Fl. van Batenburg en Joh. van Wichen doen uitspraak in geschillen tusschen den graaf van Kleef en het kapittel van St. Jan te Utrecht over goederen bij Balgooy, Geld.), slusam et aggerem.
MnlW, VII 1316; XI 483. |
Sparinge. (1228, OU. 785, or., bepalingen van proost en kapittel van St. Pieter te Utrecht tegen het absenteïsme der kanunniken), het uitgespaarde, de levensmiddelen, die door de afwezige kanunniken niet gebruikt werden: Subtracta etiam fratrum absentium, que sparinge vulgariter appellantur, apud prepositum non manebunt, set illis exhibebuntur, quos decanus et capitulum constituerint ad ea recipienda; et inter fratres presentes, qui portant pondus diei et estus, equaliter distribuentur.
MnlW, VII 1648, het achterwege houden van iets. |
Spindecorn, zie halfspindecorn. |
Stala. (1220, OHZ. 272: scala; gecoll. door prof. Gosses in: stala. De Geer, Archief d. Duitsche orde, 490, or., Heer van Altena voor het Duitsche Huis te Schaluinen in het land van Altena), staal voor de vischvangst, een versperring van houten stokken in het water met netten er tusschen om de visch te vangen: piscaturam in H. nomine stala. - Verg. 1250 (OHZ. 501): stale. Zie ook onder staelbome.
MnlW, VII 1915; XI 492. |
Staelbome. (1244, OHZ. 402, or., heer van Strijen voor abdij ter Does (Vl.) over goederen in West-Brabant), palen van de staal voor de vischvangst: jus piscandi in ipso modo quocumque et specialiter staelbome ponendi et habendi.
MnlW, VII 1861. |
Stiga. (1242, OU. 984, kapittel van St. Marie te Utrecht voor Gysbert de Bakker over goed te Utrecht), steeg: aream unam in stiga
|
| |
| |
Pistorum (Bakkerssteeg) jacentem.
MnlW, VII 2029. |
Stopus. (1227, OU. 758, or., domproost e.a. doen uitspraak in een geschil tusschen proost en kapittel van St. Jan te Utrecht), inhoudsmaat van vloeistoffen: duos stopos cerevisie.
MnlW, VII 2210. |
*Stroherberge. (1235, OU. 884, overeenkomst tusschen den elect van Utrecht en den graaf van Gelre over beider rechten in Emmerik), het verschaffen van herberg en stroo aan den landsheer bij diens bezoek: Ei (bisschop van Utr.) quoque presenti cives hospicia in stramine et aqua, que vulgariter stroherberge vocantur, solvere tenentur. - Zie haribergi. |
Zudhalf. (1246, OHZ. 416, heer van Putten voor particulier over goederen in Spijkenisse, ZH.), bij een begrenzing, aan de Zuidzijde: zudhalf.
MnlW, VII 2450. |
*Swechus (suechus). (1118, OU. 289; 1119, OU. 293, or.: suechus, bisschop van Utrecht voor St. Pieterskerk ald. over goederen te Kuinre), veeboerderij: domum quandam aptam pascuis, que vulgari nomine swechus dicitur.
Slicher I, 158. |
| |
T.
Taka. (1249, OU. 1193, gildebrief van het lakenkoopersgilde te Deventer), inhoudsmaat van wijn: dimidiam takam vini.
MnlW, VIII 37. |
Tappum. (1233, OU. 851, or., bepalingen van schout en schepenen van Utrecht over den wijntap), de tap: ne quis deinceps vendat vas vini vel amplius, qui illud vendere ad tappum in Traiecto; ... vinum ad tappum vendere presumat.
MnlW, VIII 78. |
Tyere. (1244, OU. 1019, elect van Utrecht voor kooplieden van Lubeck en Hamburg over den tol aan het Gein (Utr.), soort: et quot-quot tyere quodlibet pac panni infra se habuerit, de quolibet totidem
|
| |
| |
tyere ibidem quatuor denarios Traiectenses de mercede transferendi ultra aggerem et pro debito dabunt.
MnlW, VIII 329 tiere: die sel die laken setten, elke tier van wolle op him selven; vlaemsche tyre van vlameschen laken. |
Tragal. ((777-866, OU. 49, goederenlijst van de St. Maartenskerk te Utrecht over goederen en rechten bij Weesp), sleepnetten: omnis piscatio et in U. laxatio rethium, quod tragal dicitur et dimidium piscationis.
MnlW, VIII 631. |
Traham, foutieve lezing voor craham, zie aldaar. |
| |
U.
Ubstal. (? 1234, OGZ. 572, schijnb. or., graaf van Loon (D.) e.a. voor klooster Bethlehem bij Doetinchem over goederen te Varseveld), staal voor de visscherij?: ubstal cum piscaturis infra iacentibus. - Verg. stala.
MnlW, V 1874, opstal, open ruimte aan of langs een water. |
Under. (1247, OU. 1117, or., kapittel van St. Marie te Utrecht voor particulier aldaar), onder: in loco, qui dicitur Under de Ledersnider.
MnlW, V 308. |
Utdich. (1246, OHZ. 416, heer van Putten voor particulier over goederen in Spijkenisse, ZH.), buitendijksch land: tantum terre de utdich, quod possint aggerare aggerem suum. - Verg. 1220 (OHZ. 269) cum... diko et utdiko.
MnlW, VIII 886; XI 512. |
Vtweg. ((1164-1169), OU. 443, or., kapittel van Oudmunster te Utrecht voor particulier over goederen bij IJsselstein), zijpad: viam, que dicitur Vtweg. - Of naam van den weg?
MnlW, VIII 1112. |
| |
V. en F.
Vene (vena, venum). (? 1113, OU. 282, abt van Oostbroek bij Utrecht voor klooster Nieuwhof over goederen in de prov. Utrecht), veen: vene ad cespites fodiendos; ... partem de vene ad cespites fodien- |
| |
| |
dos usibus suis necessarios indulsimus; (1122, OU. 302, koningin Machteldis voor klooster Oostbroek), Totam igitur paludem illam Oistbroick et terram adjacentem, que vulgari sermone appellatur vene; (1125, OU. 313, bisschop van Utrecht voor klooster Oostbroek), paludem Oistbroick dictam cum terra adjacente videlicet vene; (1164, OU. 442, legaat Lindo voor klooster Oudwijk bij Utrecht), dimidium mansum, qui est super vene prope Traiectum; (? 1174, OU. 481, bisschop van Utrecht voor klooster Oudwijk over goederen bij Houten en Abkoude), mansos in campo, que vulgo Vene dicitur; ... cultos in Vene; (1206, OU. 573, or., overeenkomst tusschen het kapittel te Deventer en klooster Varlaar (Duitschl.)), paludis, que vulgari vocabulo vene nuncupatur; (? 1213, OHZ. 235, graaf van Holland verleent stadsrecht aan Geertruidenberg), vene; (1233, OU. 860, or., bisschop van Utrecht sticht klooster Zwartewater bij Hasselt), in veno; (1233, OHZ. 344, graaf van Holland voor particulieren over goederen te Waddinxveen, versus vene; (1239, OU. 943, or., elect van Utrecht voor het kapittel van St. Jan ald. over goederen bij Soest), in veno; (1241, OU. 963, or., elect van Utrecht voor klooster Zwartewater bij Hasselt over goederen ald.), in veno; (1244, OHZ. 406, graaf van Holland voor particulier over goederen in Zuid-Holl.), quendam morum, que vulgariter vena nuncupatur; (1245, OU. 1065, bisschop van Utrecht voor het kapittel van St. Pieter ald. over goederen bij Breukelerveen), veno. - Verg. Fontes Egm., p. 81? (1130-1161): in Heilghelore venne, en p. 144 (1204): terram cespitosam, que dicitur vene.
MnlW, VIII 1394. |
Fiertel (fiertala, fiertele, fiertella, fiertelle, firtel, viertele, virtele). (? 1083, OHZ. Obr. 89, schijnb. or., graaf van Holland voor klooster Egmond over goederen in Noord-Holland), landmaat, ¼ hoeve = 4 morgen: V fiertelen Lantlosamade; (?(1083-1120), Fontes Egm., inkomsten- en goederenregister van het klooster Egmond, goederen in Zuid- en Noord-Holl.), (p. 65), in Saxnem unum fiertala, ... dimidium fiertala in Beveren; (p. 74, 75), in quinque fiertelen; ... In Saxnem habentur quatuor mansus, una fiertella et quarta parte unius fiertelle minus; ... In Leythan tres mansus et una fiertella...
|
| |
| |
et una fiertella XXX denarios; ((1105-1119), OHZ. Obr. 96 = Fontes Egm., p. 76, ruil tusschen abt van Egmond en particulier van goederen bij Alkmaar), iuxta Alcmere terram Altingfiertele nominatam... in Linbon unam fiertele; (?(1130-1161), Fontes Egm., p. 80, 81, goederenregister Egmond, goederen in Zuid- en Noord-Holl.), tres integros fiertel et quartam graminis in Leitherdorpe; ... unam fiertel... in Uytghesterbruch; dimidium fiertel... in Wimnon; (p. 87), dimidiam fiertellam in Velsen; (p. 88) herhaaldelijk fiertella, fiertela, ook éénmaal semifiertela; (evenzoo p. 90 en 91); (1143, Fontes Egm., p. 83, graaf van Holland voor klooster Egmond over goederen bij Bodegraven), duos mansus et unam fiertellam; (1155, OU. 411, or., bisschop van Utrecht voor parochianen van Lopik), duas quartas partes mansi, quas virtele vocant; (?(1182-1206) Fontes Egm. p. 91, 92 en 93) fiertel, fiertele, fiertelen, fiertellam; (1217, OU. 646, bisschop van Utrecht voor klooster Oudwijk over goederen in West-Utrecht), viertele herhaaldelijk; ((1207-1226), Fontes Egm. p. 94), fiertelen; (1239, OU. 936, or., 937 or., elect van Utrecht voor kapittel van St. Pieter ald. over goederen in Odijk: decimam... unius firtel; (1247, OU. 1117, or., kapittel van St. Marie voor particulier over goed te Lopik), pro tribus virtelen terre. - Verg. 1227, OU. 773 fiertelen in het Latijn weergegeven met: quartarii.
MnlW, IX 465; XI 524. O. Postma, De Friesche kleihoeve 1934, 114. |
Fliet. (?(1130-1161), Fontes Egm., p. 88, inkomstenregister van het klooster Egmond over goederen bij Velzen), stroomend of stilstaand water: inter duas fossas, que dicuntur fliet. - Verg. (777-866), OU. 49: binorthan Flieta.
MnlW, IX 633. |
*Volghere (volchere, volgare). (?(1083-1120), Fontes Egm., p. 75, goederenregister van het klooster Egmond, goederen in Zuid-Holl.), landmaat: In Lopsan triginta tres volgare; (?(1130-1164), id.) (p. 81, Assendelft), duo volgeren, que iacent in Eschemendelf, (p. 89, Akersloot), Duo volgheren; (?(1182-1206), id. p. 92, 93, goederen in Noord-Holl.), volchere, volghere herhaaldelijk.
O. Postma, De Friesche kleihoeve, 1934, 115. |
| |
| |
Forest. (?1085, OU. 245, schijnb. or., bisschop van Utrecht voor het kapittel van St. Jan ald. over goederen te Uuanbeke, onbekend), bosch: silvam etiam, quam forest vulgo nuncupant.
MnlW, IX 1161; XI 534. |
Forlanc (vorlanc, vorlinc, vorlinga). (?1131, OU. 333, schijnb. or., bisschop van Utrecht voor kapittel van St. Marie ald. over goederen bij Kamerik Utr.), landmaat: terram illorum de Mi, quam teutonice sex forlanc appellant; (1156, OU. 414, = OHZ. Obr. 154, or., keizer Frederik I voor het kapittel van St. Marie te Utrecht over goederen bij de Vecht), excepto uno vorlanc, mensurato brevi virga); (1233, OHZ. 344, graaf van Holland voor particulieren over goederen te Waddinxveen), sex vorlinc superius versus vene; (1244, OHZ. 406, graaf van Holland voor particulieren over goederen in Zuid-Holl.), duodecim vorlinga.
MnlW, IX 1150; XI 533. |
Fredum. (815, OU. 56, keizer Lodewijk verleent de St. Maartenskerk te Utrecht vrijstelling van zekere lasten, bevestigd 896, OU. 88; 938, OU. 103; 1057, OU. 218), vredegeld, boete aan de overheid te voldoen voor vredebreuk: nec bannum nec fredum aut conjectum, quę ab ipsis giscot vocatur; (1002, OU. 153, koning Hendrik II id.), ut nullus servus aut liber prelibatę ęcclesię coram ullo presideant judice nostro ad causas audiendas aut freda exigenda coactus veniat, sed coram advocato ipsius ecclesie finiantur.
MnlW, IX 1258; XI 536. |
*Frisginga. (850, OU. 67, Balderik voor kerk te Utrecht over goederen in de Betuwe), paaschlam: D modia ordei, fabę L, frisgingas XXV persolvat. - Verg. Vita Meinwerci episcopi Patherbrunnensis, Scriptores rerum Germanicarum in usu scholarum, ed. F. Tenckhoff, 1921, cap. XLIII, p. 39: ac V victimas. Door den schrijver van de vita is bijgevoegd: id est friskinga.
Ducange, Glossarium III 416: jong wild varken. H. Kern, De taal- en letterbode, IV (1873) 143: paaschlam. |
Vůllewin. (? 1122, OU. 309, schijnb. or., keizer Hendrik V voor stad Utrecht over tol), gemengde wijn, aangelengde wijn: van de wijn
|
| |
| |
zal op iedere tien vasa, één als tol worden betaald, quod vulgo vůllewin dicitur.
MnlW, IX 1460, wijn, waarmede een vat wordt aangevuld, vulwijn. |
| |
W.
Warandia (I). (? 1200, OU. 542, schijnb. or., bisschop van Utrecht voor klooster Bethlehem bij Doetinchem over goederen in de omgeving), waardeel, het deel, waartoe de markgenoot in het markgenootschap gerechtigd is: habens warandiam X porcorum in silva W.; ... warandiam V porcorum in predicta marchia M.; ... plenam warandiam unius mansio; (? 1228, OGZ. 511, schijnb. or., goederenlijst van het klooster Bethlehem), et quod warandias in marchione Duttinchem habeant; (1233, OU. 860, or., bisschop van Utrecht sticht klooster Zwartewater bij Hasselt), boni homines, warandiam habentes in veno adiacente monasterio... cum communi consensu; (? 1234, OGZ. 572, schijnb. or., graaf van Loon (D.) e.a. voor klooster Bethlehem over goederen in Aalten en Silvolde), et duabus warandiis, una in marchia A., et altera in marchia S.; (? 1240, OGZ. 617, schijnb. or., G. van Elten voor id., goederen bij 's Heerenberg), duarum warandiarum nemorum in S. et L.; (? 1248, OGZ. 699, schijnb. or., graaf van Loon (D.) voor id., goederen in Aalten), duas warandias in marchione A. - Vergl. scara en werscap.
MnlW, IX 1550, waerdeel; XI 552. De Blécourt, 168-171. Slicher I, 56 vlg. |
Warandia (II). (1220, OU. 679, 680; 1223, OU. 709, koning Frederik II verbiedt den graaf van Gelre tol- of muntrechten uit te oefenen), tolrecht: nullam auctoritatem seu warandiam thelonei vel monete (Habel, Mittellateinisches Glossar, warandia telonii: tolrecht); (1246, OU. 1102, or., Gerard van Over de Vecht voor kapittel van Oudmunster te Utrecht over goederen te Linschoten), vrijwaringsplicht tegen uitwinning gedurende jaar en dag: warandiam faciam per annum et diem; (1247, OHZ. 441, or., graaf van Holland voor abdij Middelburg over goederen op Walcheren), warandiam.
MnlW, XI 1744. De Blécourt, 434-435. |
| |
| |
Waterganc. (1244, OHZ. 406, graaf van Holland voor particulieren over goederen in Zuid-Holland), sloot: ductum aque, qui waterganc dicitur.
MnlW, XI 561. |
Weche. (1249, OHZ. 493, graaf van Holland voor klooster Hemelpoort in Zeeland over goederen ald.), weg: Vronelant weche.
MnlW, IX 1844. |
Werde. (1227, OU. 759, or., bisschop van Utrecht bevestigt overeenkomst tusschen het kapittel van St. Jan ald. met Steven van Beusichem over goederen bij Redichem, Geld.), waarden langs de rivier: de... terrulis, que werde sive insule dicuntur.
MnlW, IX 2318; XI 546. |
Were. ((777-866), OU. 49, goederenlijst van de St. Maartenskerk te Utrecht over goederen bij Muiden), versperringen voor de vischvangst: In Amuthon VII were ad piscandum. - Verg. (c. 900, OU. 91 = HW. II 73, inkomstenregister van het klooster Werden (D.) over goederen bij de Vecht, Utr.), An theru Fehtu en werr sancti Liudgeri, alterum sancti Martini. |
Were (wera). (1214, OU. 617, overeenkomst tusschen het klooster Mariënweerd (Geld.) en de ridders van St. Jan te Herne over goederen bij Zoelen, Geld.), weer, lange uitgestrekte stukken land tusschen twee evenwijdige slooten gelegen, (het moerasland wordt door het graven van evenwijdige slooten drooggelegd en kan dan als weidegrond gebruikt worden): duas weras et VI jugera (hier een landmaat?); (1249, OGD. 112, prefecten van Groningen geven verklaring over een geschil tusschen het klooster Jesse bij Haren en de ingezetenen van Kropswolde, Gron.), tres were, quas propriis sumptibus de palude coluerunt. - Verg. ((1105-1119), OHZ. Obr. 96, abt van Egmond en particulier ruilen goederen in de Beemster), terram quinque virgarum a Gribba in Bemestre, que Atgereswere appellatur; (?(1182-1206), Fontes Egm., p. 92-93, goederenregister van het klooster Egmond, goederen in Noord-Holl.?), due... fiertele in Brotherscinghe were; ... in Reynerdes were tercium et dimidium volchere; ... In Syrikes were, etc.
MnlW, IX 2215; XI 567. Slicher I 72 vlg.; II, 25. |
| |
| |
Werplant. (1220, OU. 681, bisschop van Utrecht voor abdij Duins (Vl.) over goederen in Zeeland), aangeslibt land: illarum terrarum, que zand sive werplant comitis vocantur et quicquid eis ex jactu maris in posterum accreverit.
MnlW, IX 2299. |
Werscap (weirscap). (?1131, OU. 335, bisschop van Utrecht voor klooster Oostbroek bij Utrecht over goederen bij Maarsbergen), waardeel: potestatem etiam, que vulgo dicitur werscap omnimodis eandem quam circumjacentes terre habent, in pratis vel in silva, que dicitur Westerwolt, secundum suam quantitatem pariter habere concessi et dedi; (?1200, OU. 543, id.), potestatem... que vulgo dicitur weirscap curie in Hengescoeten, omnimodis quam circumiacentes terre habent, in pascuis vel in silva, que Westerwolt dicitur. - Verg. (1132, OU. 339; 1134, OU. 349, Rudolf van Steinvorth (D.) voor de kerk te Lette (D.) over goederen onder Vollenhove), portiones, quas warscaph vocant. Zie ook scara en warandia.
MnlW, IX 1583; XI 552. Slicher I, 56 vlg. |
Wessel. (1207, OGZ. 421, graaf van Gelre voor kerk te Zutphen over goederen onder Lochem), wissel, ruil: een mansus te Dochteren met twee mancipia, hoc condicione, ut huius possessore sine prole legitima decedente, proximus heres eius, qui successor in bonis habebitur, si alienus, id est alterius condicionis sit, canonicis de Zutphania triginta solidos persolvat, simili tamen commutatione pro se facta, que vulgo gelike wessel appellatur, et sic bonis illis perfruatur.
MnlW, IX 2703. A.H. Martens van Sevenhoven, Wissel van hoorige lieden. Bijdr. en Meded. Gelre, 21 (1918) 127 vlg. |
Westhalf. (1246, OHZ. 416, heer van Putten voor particulieren over goederen in Spijkenisse, ZH.), aan de Westzijde (bij een begrenzing): westhalf.
MnlW, IX 2357. |
*Weterigge. (1245, OU. 1061, or., bisschop van Utrecht doet uitspraak in geschil tusschen pastoor en parochianen te Jutfaas), waterig?, van het waterschap, waterschapsbelasting: et censu weterigge et ab omni onere... liberum fuisse. |
| |
| |
Wetteringa (weteringe). (1155, OU. 411, or., bisschop van Utrecht voor parochianen van Lopik over goederen ald.), wetering, afwateringssloot: et ad conservationem terrę eorum novo eos aquarum decursu, quen lingua eorum wetteringa vocant, juverimus; (1159, OU. 427, bisschop van Utrecht voor particulieren in de Betuwe), aque apud nos dicitur weteringe, ductum in alveo XVI pedum, per terram, que dicitur Thurslac (Bisschopsgraaf); (? 1202, OU. 557, schijnb. or., overeenkomst tusschen bisschop van Utrecht en den graaf van Holland), tres aqueductus, qui vocantur weteringe; (1239, OU. 943, or., elect van Utrecht voor kapittel van St. Jan ald., over goederen bij Soest), ut faciant aqueductum, qui vulgariter dicitur weteringe; (1248, OU. 1176, or., OU. 1182, or., kapittel van St. Marie te Utrecht voor Duitsche Huis ald. over goederen in Utrecht), ad anticum aqueductum, quod Teutonice Oudeweteringe appellatur.
MnlW, IX 1818; XI 563. |
Wilkoer (wilkore). (1233, OU. 856, graaf van Gelre verleent stadsrecht aan Emmerik), wilkeur, vaststellingen door de schepenen over kleinere zaken: sed in minoribus articulis et causis, in quibus inter se cives sua statuta statuere consueverunt, quod wilkoer (ms. A, in ms. B: wilkore) sive buerkoer appellatur.
MnlW, IX 2582. |
Wilde. (1174, OU. 479, or., keizer Frederik I voor burgers van Utrecht), woest, onstuimig: over wilde haf. - Zie haf.
MnlW, IX 2606. |
Wiltban (wiltbannum). (1196, OU. 528, overeenkomst tusschen den bisschop van Utrecht en den graaf van Gelre over beider rechten op de Veluwe), wildban: et comes juramento suo certificabit episcopum, ubi juste accipiat satisfactionem occupatione wiltbanni sui; extunc qui voluerint manere infra wiltbannum acquirant sibi benivolentiam comitis; qui autem recedere voluerint, liberi maneant a tali exactione, que solet fieri super illos, qui manent infra wiltbannum: (1201, OGZ. 398, or., graaf van Gelre voor klooster Bedbur (D.) over wildban ald.), quidquid iuris nostri et in wiltban.
MnlW, IX 2610. |
B.H. Slicher van Bath
|
|