Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 65
(1947)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |
‘Deus aes’ en ‘Sisink (six-cinq)’De z.g. Bijbel van Deus aes (waarmee de in 1562 te Emden uitgegeven gereformeerde bijbel wordt bedoeld) heeft, zoals men weet, zijn bijnaam te danken aan een glosse in dat werk bij Nehemia III: 5, luidende: ‘De armen moeten het cruyce draghen, de rijken en gheven niet, deux aes en heeft niet, six-cinque en gheeft niet, quaterdry die helpen vry’. Hierin is deux aes blijkbaar een aanduiding voor de armen, six-cinque voor de rijken en quater-dry voor de middenstandGa naar voetnoot1). Maar de uitdrukking deus aes wordt meermalen ook aangetroffen in geringschattende zin. Het WNT geeft op ‘aas’ en ‘deux’ verscheidene citaten (o.m. Bredero's Lucelle 2424: Hoe ist, Jan Kurckevaer? Hoe ist, man van deus aes?), evenzo het MnlW op ‘aes’ en ‘deusaes’ (o.m. Volcxkin van deus aes, van cleender weerden; ZVl. bijdr. VI, 334, 212; Het was een pelgrijn van deus ase, Reinaert II 3030), waarin de betekenis vrijwel gelijk staat met ‘niets’ en overeenkomt met de thans nog gebruikelijke uitdrukking ‘(een vent van) niks’. Ook lieden van gering allooi worden er door aangeduid; men kan het volgende ‘door het MnlW gegeven citaat: Ghi jonfrauwen van deus hase, in u vindic gheene duecht
(Denkm. 3, 115, 50)
toelichten met dit: De madames van deus aes, alias Hoeren.
(Pasquilmaker 17).
Deus aes, quater-trois (quater-dry) en six-cinque zijn ontleend aan het dobbelspel, waarbij van ouds de ogen werden geteld met Franse benamingen. [De woordenlijst in Verdam-Leendertz' uitgave van | |
[pagina 19]
| |
Jacob van Maerlants Strophische Gedichten, Leiden 1918, zegt s.v. sijs: ‘Al de worpen behalve aes werden in het Mnl. met Fransche namen genoemd’. Het is mij niet duidelijk, waarom de commentatoren er zozeer van overtuigd waren dat aes een oorspronkelijk Nederlands woord was; het is ongetwijfeld ook aan het Frans ontleendGa naar voetnoot2).] Steunend op zekere parallelie met de uitdrukkingen quater-dry en six-cinque komt men tot de voor de hand liggende verklaring, dat met deus-aes de worp twee-een bedoeld werd; maar het Wdb. N.T., het MnlW. en verscheidene commentatoren (Oudemans in zijn Wdb. op Bredero, s.v. aas; Bisschop en Verwijs in 't glossarium bij de gedichten van Willem van Hildegaersberch) stelden zich op het standpunt dat niet twee-een de laagste worp was (die toch ongetwijfeld werd bedoeld), maar dubbel één, en dat dit dan ook de betekenis was van deus aes. Hoe logisch deze redenering lijkt, zij is niet juist; want de onderhavige uitdrukkingen zijn niet ontleend aan het eenvoudige gedobbel om het hoogst aantal punten, maar ze zijn gepopulariseerd door het triktrakspelGa naar voetnoot3), waarbij gebruik gemaakt werd van het ‘verkeerbord’Ga naar voetnoot4). In de 17e eeuw luidde een der spelregelsGa naar voetnoot5) dat dubbele worpen dubbel telden; dubbel zes telde dus 24 punten, dubbel éen gold vier punten. Hierdoor is het duidelijk dat de worp twee-een, die drie punten telde, inderdaad de laagste was. De betekenis van deus aes is dus niet dubbel éen, maar twee-een. | |
[pagina 20]
| |
Hiermee wordt tevens de moeilijkheid tot oplossing gebracht, die Verdam (MnlW. I, 199) zich gesteld zag in de volgende tekst (te vinden bij J. van Vloten, Het Nederl. Kluchtspel, bl. 48; in de 2e druk bl. 52): Meester:
Aernout, spelt mij tien.
Aernout:
Ick spel u deux aes met cysase.
Het MnlW., deux aes opvattend als tweemaal éen, en cysase als zesmaal éen, komt hier met zijn telling natuurlijk niet uit en zegt: ‘...Of is de plaats misschien bedorven, en moet men lezen: Ick spel II deux aes met cysase, d.i. twee tweeën met zes = tien. Men behoeft dan slechts voor u te lezen II’. De plaats is in 't geheel niet bedorven; met twee-een (3) en zes-een (7) telt Aernout inderdaad 10. ‘Quater trois’ (quater dry) heeft blijkbaar geen aanleiding gegeven tot verder taalgebruik. Anders is het met six-cinque (in uiteenlopende spelling). Het WNT geeft s.v. sisink enige plaatsen met deze uitdrukking, waarbij echter in het oog gehouden dient te worden, dat de betekenis teruggaat op twee verschillende gebruikswijzen. De ene is ontleend aan het gewone gedobbel om het hoogst aantal ogen; hierbij had de worp zes-vijf weinig kans te worden overtroffen of evenaard: Daer is sijs cinq, je moet betalen het gelag.
(Van Santen: Lichte Wigger 19) Hierop berust ook het gebruik in de betekenis ‘op het kantje af’, waarvoor het WNT (t.a.p. sub 2) een plaats citeert uit Boekenoogen: 't Was sisink of hij had onder 't rijtuig 'elegen.
Maar dikwijls treft men de uitdrukking aan met de toevoeging
‘in den hoek’, waarvan het WNT geen uitleg weet te geven. Wel deelt het mee dat de woorden in ‘smalende toepassing op een persoon’ voorkomen: Kijck, kijck wat hier sit! sies-sinck in den hoek. Wel
wat sal ick daer af maecken? 'k En weet oft een spoock
oft gespens is.
(Ogier: De 7 Hooftsonden, V, 211) | |
[pagina 21]
| |
En s.v. sisinken geeft het WNT enkele citaten, waarin sisinken in den hoek ‘zeker dobbelspel’ moet aanduiden: In de kaatsbanen, Hoerhuizen, Trokken, Troeven, siessinken
in de hoeken.
(Bernagie, Het Studente-leven 27) Thuis zeggen ze tegen de vrouwen, dat ze op een compartitie
moeten zijn, maar ze comparitzen malkaer daar niet kwalijk
met zizinken in de hoek te spelen.
(Krook, Theez. Juffers 6) De oorsprong van de uitdrukking moet gezocht worden in het triktrakspel, dat met het verkeerbord gespeeld werd. Dit had de volgende indeling:De eerste driehoek links onder diende om er de schijven op te stapelen. Als nu een speler bij het begin zes-vijf wierp, kon hij met zijn schijven de meest rechtse driehoek (no. 11) bezetten, wat hij dan waarschijnlijk deed onder de zegevierende uitroep: Six-cinque, in de hoek! Want had hij eenmaal die plaats bezet, dan was er weinig kans dat hij nog door zijn tegenstander kon worden overwonnen. We lezen althans in het reglement in de bovengenoemde Académie universelle des jeux: ‘Une des meilleures maximes du Trictrac est de s'emparer le premier du coin de repos, nommé ainsi parceque celui qui l'a pris est tranquille, n'apprehendant point d'être battu par son | |
[pagina 22]
| |
adversaire; et ce coin est toujours la onzième case, sans compter celle où les Dames sont empilées’. Men kan zich voorstellen dat de uitroep: ‘Six-cinque, in de hoek!’ voor buitenstaanders een der meest karakteristieke kenmerken van het spel is geweest. Zo kon ‘sisinken in de hoek’ de betekenis’ triktrakken’ of ‘dobbelen’ krijgen. Het boven vermelde citaat uit Ogier's Seven Hooftsonden levert een voorbeeld van de eigenaardige ‘verdichtingen’, waarbij éen deel der uitdrukking op de voorgrond treedt, terwijl de betekenis van het andere deel wordt onderdrukt: men behoefde maar ergens in een hoek te zitten, om de kans te lopen te worden begroet met: Ha! Sisink in de hoek!Ga naar voetnoot6). In de Gedichten van Lambert Vossius (Brugge 1625, bl. 278) komt een gesprek, of liever een debat voor tussen twee tegenstanders; als ze elkaar hun mening gezegd hebben, valt een (niet onpartijdige) derde den laatsten spreker bij met de woorden: Kijck 'tis een tictac-bardt; six-cinq, 'tis inden hoecke. De eerste helft van deze regel bevat blijkbaar een vergelijking (‘Het is net als bij een triktrakbord’), die door de tweede helft wordt gecommentarieerd: ‘Dat is een goeie zet (Goed gesproken, daar kan hij niet veel op antwoorden)!’
Amsterdam J.F.J. van Tol |
|