Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 64
(1946)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 57]
| |
Imbeer-DambeerVoor Oost-Drente geeft H. HeukelsGa naar voetnoot1) de term Imbeer op als benaming voor de Iuniperus communis (Jeneverbes). In 't Mnd. Vocab. theuton. (1482) vinden we Himper. Duitse dialektvormen als Eynberenbom (Pomm.), Eenbeernboem (Hamb.), Enbärenstruk (Meckl.) hebben Pritzel u. JessenGa naar voetnoot2) verleid tot de verklaring: ‘Ein- oder Enebeer = Strauch mit einzelnstehenden Beeren’, terwijl Dr. A. Walde (Latein. Etymol. Wörterb. S. 398) zegt, dat het Mnd. eynholz en het Hd. Einbeerbaum ‘als Namen des Wacholders auf Germ. aini- weisen’. Ook J. Grimm (D. Wtb. III, 148) heeft Einbeere (= Paris quadrifolia en Atropa belladonna) en Einbeere (= Iuniperus comm.) niet uiteengehouden. Dat beide termen ondanks de gelijkheid van vorm toch volstrekt niet identiek zijn, bewijst het Deense jenbaertree (naast enebaertree), waarin we duidelijk een volksetymologische omvorming zien van het vulgair lat. jiniperus voor Iuniperus. De lettergreep per(us) kon gemakkelijk leiden tot ‘Anlehnung’ aan het Mhd. per (= beer, bes) en zo ontstonden de vormen jinper, inper, inber, ênber. Door bijgedachte aan het numerale ên, ein, ontstonden vormen als ênbere, eneber, enber, einber; de Iuniperus toch draagt alleenstaande bessen. Tal van Duitse, Deense, Zweedse en Noorse dialektvormen vinden hierin hun verklaring. Bovengenoemde Drentse vorm Imbeer heeft m uit n voor de labiale b. De Middelnederd. term Himper heeft een prothetische h.
In Saks. streken van ons land vinden we nu nog Dambeèr (Dr.), Dammer (Graafsch. Sall., Nrd.-Veluwe), Dam, Dampol (Sall.), Damberbeienbossien (Staph.), Damberbeienbossen (Sall.), Damkbèr (Lhee), Dankberbos (Dwingelo), Dankberbei (Uffelte, Vledder, Zuidw.), Dankberbeienbos (Koekange). In 't Middelnederd. treffen | |
[pagina 58]
| |
we reeds aan: Dambesen, Dambesien, Dambeysenbôm; in 't Middelnederd. en Mnl. Dambese, Dambere, terwijl Kiliaen opgeeft: ‘Dambeer. Fris. Holl. = Bacca Iuniperi’ en ‘Dambesie. Holl. Sicamb. = Bacca Iuniperi’ Voorts zegt hij: ‘Dambesieboom, Iuniperus, dicitur etiam danbesie’. Hij kende dus ook een vorm met n naast die met m. Ook het Middelnederd. kende deze vorm met n blijkens het door L. DiefenbachGa naar voetnoot3) vermelde Danbysen. Bij Dr. J. BergsmaGa naar voetnoot4) vinden we de zwakke suggestie, dat we bij de verklaring van Dambeer moeten uitgaan van 't Oostel.-Nederl. tamper (= zuur, scherp, wrang). De oorspronkelijke vorm zou dan damperbei geweest moeten zijn. Deze verklaring wordt door drie bezwaren gedrukt: 1o. rijst de vraag: vanwaar dan de vorm Dambeer enz. We kunnen toch niet veronderstellen, dat 't adj. tamper, damper zo zonder meer als naam voor de Jeneverbes gebruikt is; 2o. kunnen we op deze wijze nooit de vormen danbesie, danbysen met n tot klaarheid brengen; 3o. is 't moeilijk te verklaren, dat we geen enkele vorm van ons substantief met t in de Anlaut kennen, terwijl 't adjectief overal, waar 't nog voorkomt (Gron., Dr., Overijs., Graafsch., Westf.) juist tamper luidt. Mij dunkt, juist de vormen met n wijzen ons hier de weg. 't Lijkt me zeer waarschijnlijk, dat deze vormen de oudste zijn en dat we in 't eerste lid het Middelnederl. en Middelnederd. substantief dan (Ohd. Tan) te zien hebben in de zin van wouddal, weinig bezochte door bos omringde plaats. In 't Middelnederl. vinden we 't in Karel ende Elegast, vs. 1040 en Walewein, vs. 1549. In 't Middelnederd. luidt 't dan, danne, denne en ook dam. (Zie Dr. K. Schiller u. Dr. A. Lübben, Mittelniederd. Wörterb. I, 479). Danbesie zou dan oorspronkelijk de zin gehad hebben van bes die in 'n wouddal groeit. Tegen deze opvatting bestaat weinig bezwaar, want de Iuniperus komt heel dikwijls voor op open plaatsen in grote bossen. (Zie Dr. G. Hegi, Illustr. Flora von Mittel-Europa, I, 89-91). Is deze gedachtengang juist - volledige zekerheid hieromtrent zal | |
[pagina 59]
| |
nog moeilijk te bereiken zijn - dan is de oorspronkelijke vorm Danbeer, Danbese, Danbesie geweest. Hieruit ontstond gemakkelijk Dambeer. Doordat 't eerste lid de hoofdtoon had, werd de e van 't tweede lid toonloos, zodat dit niet meer in zijn betekenis bes begrepen werd en zo vormde men damberbei (Staph.). Vgl. Fries Brommerbei uit Brombeerbei. Uit Damber ontwikkelde zich door assimilatie Dammer (dial. Dommen te Velzen). Dambeer werd verkort tot Dam (vgl. braam voor braambes, gries voor griesmeel; Hynsch naast Hynschkraut, zie Saxo-Frisia II, 24). Van Dam werd Dampol gevormd (pol = struik) en volksetymologie deed uit Danbeer of Dambeer de benamingen Dankbèr (Lhee), Dankberbos enz. voortkomen. Drentse termen als Dankbèr, Dankberbei, Dankberbos enz. zullen ongetwijfeld gevormd zijn onder invloed van het Drentse adjectief dankber, dankboar (= zuurachtig), dat door volksetymologie ontstaan is uit het bovengenoemde tamper, damper. Schematisch kunnen we een en ander aldus voorstellen:Op deze wijze kunnen alle vormen zonder bezwaar verklaard worden.
Groningen. Ch. Stapelkamp |
|