Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 63
(1944)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 305]
| |
Aanranden, aanransenDe gangbare etymologie van aanranden, al te vinden in het eerste deel van het WNT en ongewijzigd overgenomen door Verdam in zijn MnlW en door Van Wijk in zijn EtymW, is dat het woord als een samenst. afl. van aan en rand zou zijn gevormdGa naar voetnoot1). Men pleegt dan te wijzen op het bij Kiliaan vermelde aanboorden en fr. aborder en accoster. De eigenlijke bet. van aanranden zou dus zijn geweest ‘aan de rand of boord van iets raken’. Tegen deze constructie zijn verschillende bezwaren aan te voeren. Ten eerste komt noch rand in de bet. ‘scheepsboord’, noch de syntactische verbinding aan rand voor. Dus gaat de vergelijking met aanboorden niet op. Overigens is het de vraag of die vergelijking toch wel iets zou kunnen bewijzen, want aanboorden leidt een zeer schimmig bestaan: behalve bij Kiliaan is het maar één keer aangetroffen nl. bij de dichter Hondius, die zeker niet vrij is van gekunstelde wendingen. Aanranden daarentegen komt, met de woorden van Verdam, ‘al zeer vroeg voor’ en is lange tijd een veelgebruikt woord geweest. Maar een tweede, veel ernstiger bezwaar is nog, dat naast aanranden met ongeveer dezelfde bet. ook randen en beranden voorkomen. Deze woorden mag men bij de etymologie toch niet negeren, zoals men tot dusver gedaan heeft. Een derde moeilijkheid levert het synoniem aanransen op. Dit woord heeft men niet genegeerd, maar op tweeërlei wijze verklaard: het WNT veronderstelt dat het uit aanrandsen, en dit weer ‘door invoeging van de letter s als suffix’ uit aanranden zou zijn ontstaan, Van Wijk identificeert het met hd. anranzen, dat als leenwoord hier zou zijn binnengedrongen. De eerste verklaring heeft het voordeel dat aanranden en aanransen met elkaar in verband worden gebracht, maar het nadeel dat die invoeging van s er wat vreemd | |
[pagina 306]
| |
uitziet en onverklaard blijft. De tweede verklaring heeft het voordeel, dat aanransen alleszins redelijk wordt verklaard, maar het nadeel dat twee woorden met bijna gelijke vorm en geheel gelijke bet. totaal van elkaar worden gerukt. Met het WNT kan men zeggen: aanranden en aanransen hangen stellig samen, met Van Wijk kan men zeggen: aanransen is toch waarschijnlijk ook niet los te maken van hd. anranzen. De enig mogelijke conclusie is dan: aanranden en hd. anranzen hangen samen. En aangezien hd. anranzen hd. anranzen niets met rand te maken heeft, kan aanranden daar in oorsprong ook niets mee te maken hebben en er hoogstens secundaire invloed van hebben ondergaan! De etymologie van hd. ranzen, waarvan anranzen een samenst. is, geeft Van Wijk op het voetspoor van Wadstein (PBB 22, 252) juist aan: het is hetzelfde woord als noors en zweeds ranta ‘wild heen en weer lopen, doelloos ronddartelen’. Mhd. ranzen betekende nl. ook ‘wild rondspringen’ en in moderne duitse dial. komt het woord nog in de zin van ‘uitgelaten stoeien’ e.d. voor. Met een zekere reserve volgt Van Wijk Wadstein als deze ook mnl. ranten ‘onzin praten’ en eng. rant ‘uitgelaten zijn’, ‘brallen’ met hd. ranzen en zwe. ranta verbindt. Deze reserve lijkt mij onnodig. Ik wil in verband hiermee de betekenisontwikkeling van de ogm. werkwoordsstam rant- in de jongere gm. talen hier nog eens systematisch nagaan. Wat Wadstein over de vorming van dit werkwoord heeft gezegd, lijkt mij nog onverkort te handhaven: het is een iteratief- of intensiefformatie bij de stam ran-, die men bv. in ndl. en hd. rennen vindt. Als parallel noem ik ndl. kouten, waaraan ogm. kalt- ten grondslag ligt, dat waarschijnlijk evenzeer een iteratief- of intensiefformatie bij kall- (ndl. kallen) is. De oorspronkelijke bet. van rant- moet dus de in het noors, zweeds en mhd. nog bewaarde bet. ‘wild heen en weer lopen’ zijn geweest. Deze grondbet. kon zich in drie hoofdrichtingen ontwikkelen: ten eerste kon het ‘lopen’ gespecialiseerd worden doordat het gepaard ging hetzij met lawaai, hetzij met vijandelijke bedoelingen, hetzij met sexuele drift; ten tweede kon het intensief- of iteratiefkarakter uit de bet. verdwijnen en ‘wild heen en weer lopen’ vervlakken tot ‘weglopen, heengaan’; ten derde | |
[pagina 307]
| |
kon de bet. in de gevoelssfeer vervagen tot iets als ‘ongerichte bewegingen maken’ en kon dit laatste dan weer in verschillende toepassingen gespecialiseerd worden. We kunnen het volgende schema van betekenissen opstellen:
De bet. a vindt men vooral bij eng. rant (waarnaast ook rand), sinds het eind van de 16de eeuw. Deze bet. kan zich ook verder specialiseren bv. tot ‘een losbandig leven leiden’. De bet. b vindt men opgetekend in het Antwerps dialecticon van Cornelissen en Vervliet, dus pas laat, maar zij staat toch nog vrij dicht bij de oorspronkelijke bet.: voor het wilde tekeer gaan van een hond past dit ww. wel bijzonder goed. De bet. c vindt men in het duits; hierin zijn m.i. lawaaierigheid en vijandelijke bedoeling gecombineerd. De bet. d vindt men bij ndl. schrijvers uit de 16de en 17de eeuw; of de nuance met ‘oppakken’ precies gegrepen is, zij in het midden gelaten, maar over de vijandelijke bedoeling kan geen twijfel bestaan, want men vindt het ww. steeds verbonden met woorden als vervolgen, vangen, panden, plunderen, beroven. De bet. e is in duitse dialecten heel gewoon, in de duitse jagerstaal wordt ranzen ook als technische term (dus weer buiten de gevoelssfeer) gebruiktGa naar voetnoot1). De bet. f is alleen uit het moderne westvlaams bekend. De bet. g komt sinds de 15de eeuw in het duits voor. De bet. h treft men zowel in het zweeds | |
[pagina 308]
| |
als in het oudere ndl. (sinds de 14de eeuw) aan. De bet. i, ‘nalaten wat men gewoon is te doen’, en dan in 't bijzonder van kippen: ‘overslaan met leggen’, schijnt weer typisch brabants te zijn; van Kiliaan tot Cornelissen en Vervliet heeft het woord in deze bet. de aandacht van de lexicografen getrokken. De bet. j ten slotte is uit het duits bekend. Ik meen dus dat er, ondanks de zeer uiteenlopende bet., semasiologisch niet de minste bezwaren zijn om ndl. ranten en randen, hd. ranzen, noors en zweeds ranta en eng. rant, rand met elkaar te verbinden. Ook formeel zijn er m.i. geen bezwaren. Zowel eng. als ndl. hebben naast de t-vormen ook d-vormen; het is mogelijk dat hier een soort ‘aanpassing’ aan het znw. rand heeft plaatsgevonden, maar het is niet noodzakelijk dit aan te nemen, daar bij een woord dat zozeer in de gevoelssfeer heeft geleefd als dit, ook ‘willekeurige’ variaties mogelijk zijnGa naar voetnoot1). Een zeker principieel belang heeft het nog vast te stellen, dat hier een van oorsprong ‘geordend’ woord dat een beweging aanduidt, in de gevoelssfeer is vervaagd en dan min of meer ‘klanknabootsende’ bet. heeft ontwikkeld (vooral de bet. hGa naar voetnoot2). De ‘klanknabootsende’ bet. is merkwaardigerwijs, als ik goed zie, de vroegst overgeleverde en toch blijkt ze op grond van de etymologie, die in dit geval met tamelijk grote waarschijnlijkheid te reconstrueren is, secundair te zijn. Het is dus niet alleen waar, dat klanknabootsende ww. later ter aanduiding van een primitieve beweging gebruikt kunnen wordenGa naar voetnoot3), maar het omgekeerde kan even goed gebeuren. In de gevoelssfeer liggen deze dingen blijkbaar dicht bij elkaar en over en weer kan heel gemakkelijk contact tot stand komen. Op grond van een abstracte redenering is het, ik herhaal het ook hier weer, nooit mogelijk aan | |
[pagina 309]
| |
te tonen dat een in de gevoelssfeer liggend woord van klanknabootsende oorsprong is. Ndl. ranten en randen blijkt dus hetzelfde woord te zijn als hd. ranzen en ndl. aanranden moet op dezelfde wijze gevormd zijn als hd. anranzen, dus als een samenst. uit aan en randen (ranten). Men kan vragen welke bet. randen oorspronkelijk in deze samenst. heeft gehad. In het WNT worden bij aanranden onderscheiden de bet. ‘tot iemand gaan om hem aan te spreken’, ‘aangrijpen, beetpakken’ en ‘aanvallen, te lijf gaan’. Deze bet. schijnen parallel te lopen met de bet. h en d van randen (ranten). Toch geloof ik niet dat aanranden een samenst. met randen (ranten) in de genoemde bet. is, maar eer dat het tweede lid bij het ontstaan van de samenst. nog de oorspronkelijke bet. heeft gehad. Uit een bet. ‘wild op iemand toelopen’ kan zich enerzijds ontwikkelen ‘kalm op iemand toelopen om hem aan te spreken’, anderzijds ‘iemand te lijf gaan’ (waarvan ‘beetpakken’ weer een ietwat getemperde specialisering is). Vergelijk bv. aangaan, dat ook enerzijds kan gaan betekenen ‘iemand dringend aanspreken’, anderzijds ‘te lijf gaan, aanvallen’. Ook aanlopen kan betekenen ‘naar iemand toegaan om hem iets te zeggen of te verzoeken’, evenals aanschieten. Dit laatste wordt hiernaast in 't bargoens ook weer in de zin van ‘aanvallen’ gebruikt, en alleen de bet. ‘aanvallen’ (dus niet die van ‘aanspreken’) vindt men bv. bij aanreizen, aanrennen en aanvliegen. Tussen al deze ww., die een op een doel gerichte beweging aanduiden, laat aanranden zich ongedwongen rangschikken. Ten slotte kan men nog vragen door welke oorzaak naast aanranden de vorm aanransen heeft kunnen opkomen. Het is mogelijk dat Van Wijk gelijk heeft en dat aanransen een duits leenwoord zou zijn. Als men de citaten in de wdb. overziet, kan men heel goed de stelling verdedigen dat het woord met de stroom van duitse modewoorden omstreeks 1400 mee naar Holland is gekomen en daar als emotioneel woord een tijdlang (tot ongeveer 1650, daarna nog bij navolgers van Hooft) carrière heeft gemaakt. Het is echter ook mogelijk dat Matthijs de Vries ten slotte gelijk heeft gehad en dat naast aanranden spontaan, met expressieve ts uit d of t, een bijvorm aanrantsen | |
[pagina 310]
| |
is opgekomen. Dit is wel niet helemaal hetzelfde als ‘invoeging van de letter s als suffix’, zoals het in het WNT staat geformuleerd, maar allicht heeft de schrijver het toch ongeveer zo bedoeld. Althans botsen naast botten, het enige parallelvoorbeeld dat hij aanhaalt, heeft ook stellig een expressieve ts uit t. Verder kan men nog noemen hitsig naast hittig (dat ook desnoods een duits leenwoord kan zijn of onder invloed van ritsig zijn ontstaan), verhanselen naast verhandelen (met groot verschil in betekenis!), kwanselen naast *kwantelen (niet in het ndl. overgeleverd, wel in het ndd.), kudse naast kodde, knodse of knots naast knodde of knot, knutselen naast knotten of kneuteren, vadsig naast vaddig. Al de genoemde voorbeelden zijn woorden met een sterke emotionele lading. Onmiddellijk met ranten of randen is misschien ook nog het woord ranselen in verband te brengen, dat sinds het midden der 18de eeuw in het ndl. is overgeleverd met de bet. ‘herhaaldelijk en heftig slaan, zijn drift op iemand koelen’. Het bestaan van deze emotionele afleiding versterkt onze gedachte dat ook aanransen een spontane ndl. vervorming is. Hoe dit ook moge zijn, aanransen is in ieder geval een emotioneel woord geweest. Het is tekenend voor de ‘levensloop’ van zulk soort kleurige woorden, dat het na een succesperiode volkomen van het toneel verdwenen is, in tegenstelling met zijn oudere en blekere broeder aanranden, die, misschien juist dank zij zijn minder sprekend karakter, zijn bestaan als lichtelijk retorisch gekleurd literair woord, of als cliché-term voor journalisten en juristen, tot de huidige dag heeft weten te rekken. K. Heeroma |
|