Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 63
(1944)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 143]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een merkwaardige functieverschuivingDe groote beteekenis van dialectstudie is o.m. de mogelijkheid de taal zelf bij haar werk te bespieden. Een dialect zou ik in dit opzicht willen vergelijken met een natuurreservaat, waar de bioloog de gelegenheid heeft de ontwikkeling van het natuurlijke landschap en de factoren, die deze ontwikkeling bepalen, te bestudeeren. Vindt deze ontwikkeling plaats onder den opzettelijken invloed en onder contrôle van den mensch, dan ontstaat een kultuurlandschap, en wanneer het een taal betreft, een kultuurtaal of schrijftaal, bij ons gewoonlijk A.B. genoemd. Beide hebben hun eigen schoonheid. In een natuurreservaat zien wij oerkrachten aan 't werk, die - afbrekend en opbouwend - de harmonie der schepping bewaren, krachten, waarvan wij den oorsprong niet kennen, maar die ons met eerbied en stille bewondering vervullen. Ook in de taal werken deze krachten van afbraak en opbouw, zonder dat daardoor de harmonie in den bouw duurzaam verstoord wordt. Van een alleen gesproken dialect, dat buitendien ver genoeg van de schooltaal, 't A.B., afstaat om daarvan geen of slechts geringen invloed te ondergaan, is 't gemakkelijker de natuurlijke ontwikkelingsphasen en de krachten, die deze bepalen, te onderkennen dan van een kultuurtaal, waarbij natuurlijke krachten worden onderdrukt of kunstmatige worden aangewend. Het door mij gesproken dialect van Westerschelling heeft ongetwijfeld in verschillende opzichten den invloed van 't Nederlandsch, resp. van Hollandsche dialecten ondervonden; de werkwoordelijke vormen echter staan zóó ver van de Nederlandsche af, dat deze het ideaal van een natuurreservaat - ontwikkeling van binnen uit met uitschakeling van invloeden buitenaf - benaderen. En hierin mogen we dus een loonend studieobject verwachten. En inderdaad, ik hoop, dat het mij gelukken zal bij de hier volgende bespreking van de morphologie van het zwakke werkw., in 't bijzonder van het praet., aan te toonen, dat in dit alleen gesproken dialect, dus zonder steun van 't schriftbeeld, zonder een ‘geleide’ oeconomie dus, de taal oeconomisch te werk gaat, steeds tracht langs den weg van den geringsten weerstand, dus met de geringste middelen, 't doel te bereiken, zonder daarbij de evenwichtigheid in den opbouw te ver- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
breken. M.a.w., in het morphologisch systeem zullen we de tendentie waarnemen met zoomin mogelijk phonologische middelen rond te komen, het aantal phonologische opposities dus, die een functioneel verschil aanduiden, te beperken, zoolang daardoor de ‘verstaanbaarheid’ niet in gevaar wordt gebracht. We zullen daarbij waarnemen, dat onder den dwingenden invloed dezer krachten de qualiteits- en quantiteitsfunctie van sommige phonemen zich wijzigt, wat dan weer tot andere functieverschuivingen aanleiding geeft. Eerst echter nog een enkel woord over de terminologie. In 't onderhavige geval zou ik even goed de oude, geijkte termen kunnen gebruiken als de door de phonologen ingevoerde. Zonder dat dit aan de duidelijkheid iets te kort zou doen. Maar, daar de verklaring der behandelde verschijnselen te danken is aan 't inzicht, dat de phonologische richting in de taalstudie ons heeft verschaft, meende ik goed te doen daaraan de terminologie te ontleenen. Nieuwe wijn in nieuwe zakken!
Ik mag bekend veronderstellen, dat het Friesche, en dus ook het Trsch.-Fri. zwakke werkw. nog twee klassen onderscheidt: de j- en de e-klasse. Voor een groot deel komen de Tersch. e-verba overeen met de got. jan-klasse, terwijl de Tersch. j-verba de got. ôn-klasse vertegenwoordigen. Verder kan ik op deze plaats daar niet op ingaan. In verband met ons onderwerp wil ik er nog wel op wijzen, dat vele Ofr. e-verba in de Tersch. j-klasse zijn overgegaan, dat er in 't algemeen een sterke voorliefde voor deze j-klasse bestaat. Ik laat nu eerst de paradigmata van de Ofr. en Tersch. zwakke ww. volgen.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De wijzigingen, die zich in de conjugatie hebben voltrokken, laten zich uit deze paradigmata zonder meer aflezen. Voor de praet.-vormen moet ik echter bijzondere aandacht vragen, temeer, daar 't Tersch. een ten deele andere, resp. verder voortgeschreden ontwikkeling vertoont dan het landfriesch. Het dentaalsuff. (d, t) blijft, bij de verba der 1ste klasse:
Het gebruik schommelt, resp. is individueel verschillend, bij de ww: der 1ste kl.: na, l, r, m, n, g, v, z voorafgegaan door lange vocaal: del-e, têl-e (telde), kear-e (keerde) kliem-e (zeurde, teemde), lien-e (leende), fêg-e (veegde), gnuev-e (gnuifde), schoer-e (scheurde), bliez-e (blies), naast deel-de, enz. Pl. gewoonlijk met dentaal: deel-den.
Het dentaalsuff. valt weg:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daar de dentaal bij de ww. der 2e kl. zonder uitzondering ontbreekt, mogen we aannemen, dat de ontwikkeling bij deze groep is begonnen. Uit de vergelijking van ik fisk-je (ik visch) met ik fisk-e (ik vischte) en van wy fiskje (wij visschen) met wy fisk-en (wij vischten) blijkt dat 't suff. j tempus-onderscheidende functie heeft. Het feit, dat deze j alleen in 't praes. voorkomt, zal 't verdwijnen van den dentaal in 't praet. in de hand hebben gewerkt: deze was overbodig geworden. Van 't standpunt van 't tegenwoordige Tersch. missen de ww. der 1ste kl. met dentaal auslaut eveneens den dentaal van 't praet.: wy sette (wij zetten) naast wy sett-en (wij zetten (praet.)), wij riede (wij raden) naast wy ried-en (wij rieden). Deze vormen zullen er toe meegewerkt hebben, dat nog andere verba dezer klasse den dentaal hebben afgestooten: ik wêch (ik weeg), ik wêg-e (ik woog); ik hear (ik hoor), ik hear-e (ik hoorde); wij hear-e (wij hooren), wij hear-(d)en (wij hoorden); ik deel (ik deel), ik del-e (ik deelde), wy del-e (wij deelen), wy del-en, gewoonlijk wy deel-den (wij deelden). Uit deze voorbeelden blijkt, dat een vorm op e, b.v. hear-e zoowel praes. pl. als praet. sg. 1. 3 kan zijn, zoodat de functie van de e bepaald wordt door den persoonsvorm van het subject. In 't mrv. biedt de dentaal meer weerstand. Ik vermoed, dat we in deze ontwikkeling een der oorzaken hebben van de sterke voorliefde voor de 2de kl.: de tempusdifferentieerende functie van het j-suffix krijgt hoe langer hoe meer algemeene geldigheid en daarvoor wordt de anomalie e voor praet. sg. en d-e-n voor praet. pl. overbodig en verdwijnt. Gebruikt de Terschellinger echter vormen als wy del-en (praet.) naast wy del-e (praes.), dan heeft de n zoowel numerus- als tempusfunctie: als persoonssuffix heeft de n afgedaan: de functie daarvan wordt uitsluitend door 't subj. uitgeoefend. De 2e pers. sg. geeft moeilijkheid, ook bij de j verba. Do fiskest is zoowel de regelmatige vorm voor praes. sg. als praet. sg. Gewoonlijk wordt 't praet. omschreven: do hast fisket, maar er wordt ook wel een nieuw praet. gevormd: do fisk-est-e. Deze e - in 't praes. niet ongewoon en daar een meest functieloos rudiment van encl. do: naast hast en hast do ook do haste - krijgt hier tempusonderscheidende functie. We hebben hier 't merkwaardig verschijnsel, dat 't | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
praet.-suff. op het persoonssuff. volgt. Vgl. voor kl. I do deelst (je deelt) en do deelste (je deelde). Hoezeer de e [ə] in 't taalbewustzijn van den Terschellinger het praet.-suffix is geworden, blijkt hieruit dat hij het ook bij sterke ww. gebruikt, waarvan praes. en praet. samenvallen: ik ried [ri : t] is Tersch. klankwettig ‘ik rijd’ en ‘ik reed’; er wordt een nieuw praet. door achtervoeging van e gevormd: ik ried-e; zoo ook ik wiez-e [wi:zə], ‘ik wees’, enz.. Resumeerende krijgen we 't volgende overzicht: De Ofri. oppositie je - ada wordt Tersch. je - e, terwijl plur. iath - adon tot je - en wordt. Daardoor is het onderscheidende kenteeken niet meer de dentaal van 't praet., maar de j. van 't praes. Het phoneem e vervult in oppositie met de phoneemgroep je de functie van praet.-vormend suffix. Dit geldt voor 1. pers. enk. en 't geheele mrv. De 3. pers. enk. levert geen bezwaar op, daar hier de t van 't pers.-suff. de rol van de j overneemt. Praet. 2. sg. wordt omschreven of voegt de e achter het persoonssuffix. Deze functie van de e maakt, dat in 't taalbewustzijn van 't volk praet. sette wordt gevoeld als set-e tegenover praes. set, terwijl in wy sette tegenover wy setten de n naast zijn numerusfunctie tempusfunctie op zich neemt. Nu krijgt ook bij de ww. der 1ste kl., voorloopig alleen na stemhebbende consonanten, de oppositie nul - e tempusdifferentieerende beteekenis. In 't mrv. weet de dentaal, die anders dan bij kl. II je - en) nog een rol heeft te vervullen, zich bij velen nog te handhaven: e - de-n. Waar dit niet 't geval is en de oppositie e-en ontstaat, neemt de n de tempusdifferentieerende functie over. Zooals gezegd schijnen hier echter sterke afweerkrachten te werken, zoodat in 't enkelv. de opp. nul - e, in 't mrv. e - de-n voorkomt. Deze onregelmatigheid wordt opgeheven door overgang naar de j-klasse.
G. Knop | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
NaschriftDe geschiedenis van de d in het friese zwakke praet. is in het bovenstaande m.i. niet geheel juist beschreven. De schr. neemt te- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
recht aan dat de d bij de ww. van de 2de klasse eerder verdwenen is dan bij die van de 1ste. Dit had hem al kunnen blijken uit de friese schrijftaal waarin de ww. van de 1ste klasse de d nog konsekwent hebben bewaard, die van de 2de klasse daarentegen hem, op zijn minst al sedert G. JapiksGa naar voetnoot1), even konsekwent missen. De volgende formulering ligt nu voor de hand: er is een oudere klankwet geweest die op het hele friese taalgebied heeft gewerkt, waardoor de intervocalische d uit het praet. van alle ww. der 2de klasse verdweenGa naar voetnoot2), en daarnaast een jongere klankwet die alleen in het terschellings, althans niet in het hele fries, heeft gewerkt, waardoor d na stemhebbende consonant die voorafgegaan werd door een lange vocaal uit het praet. van een aantal ww. der 1ste klasse verdween. Ik formuleer de verschijnselen hier ouderwets, in klankwetten, want ik meen dat men de phonologie hier buiten moet laten. Ik geloof er dus niets van dat bij het optreden van de oudere klankwet de functionele ‘overbodigheid’ van de d een rol heeft gespeeld, zoals de schr. wil. Dat vormen als ik sette de weg gebaand zouden hebben voor vormen als ik heare, wil er bij mij ook niet in. Ik meen dat we in het wegvallen van deze d, die tengevolge van de vroege syncope van de voorafgaande e al in het ofri. na stemhebbende consonant (en niet meer tussen vocalen) stond, ook een doodgewone klankwet hebben te zien: een assimilatie of syncope ten gevolge van een verschuiving der syllabegrens. Het enige verschijnsel dat niet klankwetting is te verklaren is de slot-e in vormen als do fiskeste, do deelste. Hier heeft inderdaad de behoefte aan onderscheid tussen praes. en praet. de vormverandering bepaald. K. Heeroma |
|