Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 63
(1944)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 140]
| |
Contactdissimilatie of analogie?Het is bekend, dat in de algemene taal n onmiddellijk vóór p, b en m tot bilabiale en vóór f en v tot labiodentale m wordt. Dit constateren bijv. H. Zwaardemaker en L.P.H. Eijkman in hun Leerboek der phonetiek, Haarlem 1928, p. 228. Hetzelfde verschijnsel vertoont zich ook in de Nederlandse dialecten. Gezien de grote frequentie van assimilaties juist in de volkstaal spreekt dat vanzelf. Is. Teirlinck vermeldt dan ook in zijn Klank- en Vormleer van het Zuid-Oostvlaandersch dialect, Gent 1924, p. 84, dat het voorvoegsel on in dat dialect vóór p, b en m tot om wordt. Maar terzelfder plaatse constateren wij nu nog een ander verschijnsel. Ook vóór niet-labialen kan daar on>om worden, al hoeft het niet. En zo vindt men bijv.: omgəmak, omdiepə, omnoom, enz.. Voor andere voorbeelden zie aldaar en ook bij denzelfden in zijn Zuid-Oostvlaandersch Idioticon II, Gent 1910-1921, p. 327; ook hier blijkt, dat de vormen met on- eveneens in gebruik zijn. Verder komt daar ook het voorvoegsel ont- inderdaad in veel woorden als ont-, maar ook (soms zelfs in dezelfde woorden) als omt- of ompt- en (met elisie der t) als om voor: omptauwən, omptchraavən, omptrijən, omsien (ontzien). Ook buiten het Zuidoostvlaams vond ik overeenkomstige vormen. In Oud-Gastel zegt men omnôôzəl, dat etymologisch aan ‘onnozel’ beantwoordt, omduchtəch ondeugend en omgəlukkəch ongelukkig. Maar daarnaast zegt men er: ongãns ziek, draaierig, ongelt opgeld, ongərust ongerust en ondurəcheit ongedurigheid met n. Ter documentatie vestig ik er voorts de aandacht op, dat ik geen enkel dier om-gevallen voor dentalen of velaren in de Oud-Gastel omringende dorpen heb kunnen terugvinden, gelijk trouwens evenmin in de dialectmonografieën van Breda, Antwerpen, Kruiningen, Oud-Beierland, de Bommelerwaard en Grave. Wel is, in westelijk Noord-Brabant althans, verder verbreid de vorm: omtouwə voor onthouden. Die komt voor in: Oud-Gastel, Dinteloord, Fijnaart, Stampersgat, Zevenbergen, Roosendaal, Oudenbosch, Kruisland, Hoogerheide en Wouw | |
[pagina 141]
| |
en naar alle waarschijnlijkheid nog in meer plaatsen, waar ik er niet naar vroeg. Merkwaardig echter dat ontaort, als bijwoord van graad in deze streek overigens zeer gebruikelijk, de m in geen dezer plaatsen kent. Naar de uitspraak der n speciaal in ‘ongelukkig’ en ‘onnozel’ heb ik nog een onderzoek ingesteld in ‘Brabants Dialectonderzoek (II) Dialect-vragenlijst Brabantia Nostra XI’ vraag 5 en 6 (Brabantia Nostra VII 131). En nu bleken mij beide woorden met m uitgesproken te worden ook nog in Dongen, Kaatsheuvel en Nuenen in Noord-Brabant en bovendien in Uithoorn in Noord-Holland. Overigens gaven alle anderere inzenders n-vormen op. Ook vroeg ik in Verenigingsnieuws no 70 van de Zeeuwse Vereniging voor dialectonderzoek: Zegt men ergens omnôôzel: onnozel? Dit kreeg ik bevestigd voor ArnemuidenGa naar voetnoot1). De verandering van on in om schijnt dus een echt sporadisch verschijnsel te zijn. De verklaring van dezen klankovergang kan in tweeërlei richting gezocht worden. Men kan er een analogie-uitbreiding van om voor labialen in zien, maar men kan ook aan dissimilatie van n voor dentaal denken, gevolgd door analogieïnvloed op de vormen met n voor velaar. De eerste verklaring is, louter op zich beschouwd, niets ongewoons. Analogie toch is een allergewoonst verschijnsel (al wordt er misschien toch wat tè gemakkelijk mee gewerkt!). Daartegenover is dissimilatie en vooral contactdissimilatie in het Nederlands bijv. lang niet zo frequent als assimilatie. Schrijnen vermeldt in zijn Handleiding2 (p. 235-237) op Germaans terrein alleen de bekende diphthongeringen en de overgang van thl in fl. Van Ginneken geeft in zijn Principes 386 vlgg., 435 vlgg. wel meer voorbeelden, maar veelal slechts zulke, waarbij uit één klank door dissimilatie er twee ontstaan. Bovendien is het merkwaardig, dat Teirlinck in zijn Klanken Vormleer, p. 84 bij het voorvoegsel on- ook nog analogie-werking in andere richting constateert. Hij vermeldt immers ook vormen van het type ongweer, die op te vatten zouden zijn als analogisch ontstaan | |
[pagina 142]
| |
naar vormen als Ned. onggaar, waarover Zwaardemaker-Eijkman o.c. p. 229 spreken. Van de zojuist genoemde drie argumenten ten gunste van de analogie zijn de eerste twee uitsluitend van aprioristische aard. Alleen het derde is van inwendige waarde. Dat is inderdaad niet veel. Maar pleit er dan méér voor de dissimilatie-onderstelling? Praktisch alleen het feit, dat ont- tot omt- wordt. We kunnen hier toch moeilijk analogie aannemen, want dan zou het voorvoegsel ont- gelijkgesteld zijn aan on plus t van de woordstam. Ook dit argument is echter niet doorslaand te noemen en zo blijft dus de quaestie onopgelost. Voorlopig is het misschien dan nog het veiligst, èn dissimilatie èn analogieïnvloed te onderstellen. Het is trouwens een gewoon verschijnsel, dat een feit meer oorzaken heeft. Om op verwant terrein te blijven: Antwerps nop voor mop vertoont misschien dissimilatie (in dentale richting) zondere verdere bijoorzaken, maar in Antwerps bedeemen voor bedeenen (aanstonds) heeft weer evenzeer assimilatie aan b als dissimilatie met d gewerktGa naar voetnoot1).
Roosendaal A. Weijnen |
|