Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 63
(1944)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 56]
| |||||||
Willem van St. Thierry:
| |||||||
[pagina 57]
| |||||||
gebleven, onder de namen van St. Bernard, Guigo en Willem van St. Thierry. Mabillon schreef het werk aan den laatste toe in zijn uitgave van 1667-1690. Massuet beschouwde in zijn Admonitio van 1719 echter Guigo als de auteur van deze brief. Tegenwoordig neemt men echter vrij algemeen aan, dat ook de Epistola ad fratres de Monte Dei een werk van Willem isGa naar voetnoot1). Tot op heden was er nog geen volledige Middelnederlandse vertaling van Willem's beroemde brief ontdekt. Willem de VreeseGa naar voetnoot2) vond in hs. Utrecht. Un. Biblioth. nr. 5 L 8 (Cat. nr. 1035), bl. 106b-IIIa een zeer verwaterd uittreksel, dat de naam ‘vertaling’ niet verdient (zie Migne P.L. dl. 184). Hier wordt de brief toegeschreven aan St. Bernard, evenals in een zéér kort fragment in een handschrift, dat toebehoort aan J.P. Bervoets te Arnhem: bl. 41a ‘SUnte bernaert die scrijft totten brueders vanden berghe gods’. (Volgen enkele regels uit het eerste stuk). Onlangs is nu echter door de Universiteits Bibliotheek te Leiden op de veiling-Hertzberger 9-11 Maart 1942, een handschrift aangekocht, dat de Middelnederlandse vertaling van de Epistola ad fratres de Monte Dei bevat. Een zo zeldzame vertaling van een voor de Nederlandse mystiek uiterst belangwekkend werk verdient wel een nadere bespreking.
Het is een papieren hs. 12o. 173 bll. (1 dipl.; 3 quat.; ½ sext.-1; 6 quat., waarvan het vierde en vijfde bij later binden verwisseld zijn; 1 quat.-2; 11 quat.; na het eerste quatern van deze 11, ontbreken twee quaternen met tekstverlies). De afmetingen zijn: c. 70 × 98 mm. (bladspiegel: c: 48 × 73 mm.). De afschrijving is geschied met bruine inkt, voor 15 regels per bl. Het is ongefolieerd, heeft geregeld reclamen, ook in de quaternen, maar geen signaturen. Voor- en achterin bevinden zich 3 schutbladen van ander papier. Het hs. is sterk | |||||||
[pagina 58]
| |||||||
afgesneden. De band is van perkament. Op de rug staat: ‘Epistolen van Bernardus’. Het hs. is geschreven in een niet zeer fraaie, maar regelmatige en duidelijke bastarda van omstreeks 1470. De copiist schreef steeds op de regel. De initialen zijn rood met paars penwerk. De rubrieken zijn van de hand van den copiist. De hoofdletters zijn soms langgerekt en versierd met bruine en rode stippen, meestal echter rood doorstreept. Omtrent de herkomst is het volgende bekend: Tegen de binnenkant van het voorbord is een rood etiketje met witte letters: S.W. geplakt. Hier is ook met potlood geschreven: ‘P.R.v. Heyst Waalwijk’. De vertaling is in een Oostelijk Middelnederlands dialect, dat Overijsselse eigenaardigheden vertoont. Het hs. bevat de eerste twee boeken van de brief, zoals deze bij Migne (P.L. 184) is uitgegeven. Hier ontbreekt dus terecht het derde boek, dat aan St. Anselmus moet toegeschreven wordenGa naar voetnoot1). Het heeft de korte proloog, echter zowel afwijkend van Massuet's uitgave in Migne, als van die welke Wilmart in zijn artikel heeft afgedrukt. Deze laatste geeft op bl. 237-238 een lange lijst van varianten van de ‘beruchte’ beginregel van de proloog, maar de redactie van ons hs. ontbreekt in deze opsomming! Deze zin luidt in het Leidse hs. ‘DEn heren vrienden ende bruederen. H. priori G ende W. begherende een verwende ruste Mijn alre lijefste brueders in cristo vol na onschamelic ende meer dan et betaemt is mijn mont apen tot di’. De hss. welke Wilmart noemt hebben òf W. (Wilhelmus) òf G. (Guigo) en soms B. (Bernardus). Duiden de letters in ons hs. inderdaad op de eerste twee namen, dan is het eenigszins vermakelijk, gezien de tot op heden durende strijd, Willem en Guigo hier zo broederlijk naast elkaar te zien staan. Na ‘apen tot di’ ontbreekt in het Leidse hs. de vertaling van ‘Non possum tacere, deus scit’, waarvan Wilmart (bl. 242) de authenticiteit reeds betwijfelde. Merkwaardig is ook, dat het ‘aliud quoddam opusculum’ (zie | |||||||
[pagina 59]
| |||||||
Migne. Proloog. 2. (12)), hetgeen volgens Wilmart slechts in drie handschriften is overgeleverd, in ons hs. wèl vertaald is: ‘Daernae heb ic ghedacht v te offeren een ander boecsken’. Wellicht kunnen deze korte aantekeningen voor den Willem van St. Thierry-kenner reeds een aanwijzing zijn om uit te maken, welke redactie aan onze tekst ten grondslag ligt. De vertaling is over het algemeen bijzonder letterlijk. De vertaler heeft bekort noch uitgebreid. Wel heeft hij soms een lange, ingewikkelde zin in een reeks hoofdzinnen opgelost. Slechts een enkele keer (bijv. de eerste zin van hoofdstuk I) is hij er niet uit kunnen komen. De stijl doet ons vermoeden, dat het vertalen hem aanvankelijk lastig viel. In het begin houdt hij zich angstvallig aan de Latijnse tekst en volgt soms, tegen eigen taalgebruik in, de vreemde woordvolgorde. Daardoor is het eerste gedeelte minder soepel en hier en daar zelfs wat hortend en stotend. Maar in het tweede is hij het werk baas geworden. Nog is zijn stijl niet zeer vloeiend, maar hij schrijft vrijer en ook warmer, alsof hij zelf, al vertalend, ontroerd werd door de buitengewoon mooie climax in deze brief. Ook treft hij ons soms door een aardige vondst. In ‘cum subito invenimus eam in campis silvae’, vertaalt hij het cum inversum zeer levendig met: ‘Ende siet wy hebben sy haestelicke ghevonden -’. Tevens brengt hij enige variaties in het woordgebruik, zoals voor ‘Veteres ipsi et in veteri mente nescientes nova meditari’, ‘Want si syn olt Ende vercoldet inder herten die gheen nye dinghen en connen dencken’. Misschien is het toeval, maar het is opmerkelijk hoe de vertaler vaak naar een min of meer gelijkluidend woord gezocht heeft:
Het is wel zeer te betreuren, dat ook deze vertaling niet volkomen volledig is. Na bl. 93b ontbreken twee quaternen. De weggevallen | |||||||
[pagina 60]
| |||||||
tekst komt overeen met Migne. P.L. 184, kol. 331:36: ‘et abjecta sancta’, tot ‘Porro aliae historiae’. Kol. 335. 42. Maar ook ondanks dit hiaat is het hs. een belangrijke aanwinst voor de Leidse Universiteits Bibliotheek. Tot slot laat ik nu nog als voorbeeld van de eenvoudige vertaaltrant een korte passage volgen:
Leiden. J.M. Schalij |
|