Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 62
(1943)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 247]
| |
MultatulianaDe belangstelling die het WNT aan de dag legt voor de woordenschat van Multatuli, is enigszins ongelijkmatig. Het leert ons dat wij aan Multatuli het woord buitenissig te danken hebben. Ook vermeldt het de eigennaam Insulinde als herkomstig van Multatuli. Maar op andere plaatsen schijnen de excerpenten minder stelselmatig te hebben gewerkt. Wel komt de Max Havelaar al voor in de ‘lijst van aangehaalde werken’ bij het eerste deel van het woordenboek, en de Verzamelde werken staan vermeld in het eerste vervolg op die lijst, dat gevoegd is bij het 4e deel, waarvan het voorbericht dateert van 1889. Maar toch stelt het WNT zijn gebruiker soms te leur, wanneer hij het over woorden bij Multatuli raadpleegt. Zelfs uit zo veel gelezen werken als Max Havelaar en Vorstenschool mist men plaatsen die om meer dan een reden het optekenen waard geweest waren. Zo ontbreekt het zonderlinge woord | |
I hamlark,dat voorkomt in Vorstenschool, tegen het einde van het 3e bedrijf. Von Schukenscheuer, die een baantje bij domeinen ambieert en daartoe de aandacht op zich wil vestigen, heeft zijn groom naar de drukkerij van een krant gestuurd met een sensationeel bericht over successen die de koning diezelfde dag op jacht zou hebben behaald: ‘Tien herten, een patrijs, zes snippen en
Een haas, H-a-a-s!’
Uit de s van haas en patrijs moet blijken wie de inzender van het bericht is: ‘En zeg’, drukt hij de groom op het hart, ‘En zeg dat ze vooral die s niet in
Een z verandren. 't Fijne zit 'm juist
In de s. H-a-a - s! Die s van “haas”
En van “patrijs” ben ik.’
Maar... de groom komt terug met de verpletterende mededeling: | |
[pagina 248]
| |
‘Ze zeien dat ik juist een dag te laat kwam:
Het jachtbericht was gistren al gezet.
De Koning zal... de Koning zou... hij heeft...
De Koning schiet 'n wolf!’
In zijn woedende teleurstelling voegt dan Von Schukenscheuer de groom het scheldwoord hamlark toe: ‘Jou luiaard! Gister zeg je? Wolf? Te laat?
Je hebt dus weer gereden als 'n kreeft,
Jou... hamlark!’
De betekenis van dit woord, dat sedert de eerste druk op deze plaats en in deze vorm voorkomtGa naar voetnoot1), is vrij duidelijk. Hamlark zal wel ongeveer parallel zijn met luiaard, en iets betekenen als ʿsukkel, lummelʾ, misschien ook ʿdagdief, luiwammesʾ of een wat meer omvattende disqualificatie als ʿnietsnut, lammelingʾ of iets dergelijks: scheldwoorden hebben nu eenmaal een ruime betekenissfeer. Maar de etymologie is verre van duidelijk. In geen van de oude of nieuwe lexica over enig deel van het nederlandse taalgebied die ik heb kunnen naslaan, vind ik een woord dat op hamlark licht werpt. Bij De Bo is vermeld hammeling, ammeling ʿmoeite, ruize, beslag, werk; fr. embarras, difficultéʾ. Uit deze eenling een ‘stam’ hammel te abstraheren, die dan iets als ʿgetob, last, gezeurʾ, resp. ʿtobben, moeilijk vallen, sukkelenʾ zou betekenen, en waarbij dan Multatuli's hamlark een formatie zou zijn met een onverklaard aanhangsel, is wel een heel wilde slag in de lucht, zelfs wanneer het gaat over affectwoorden, die in hun semantische en formele ontwikkeling zo weinig narekenbaar zijn. Men zou met iets meer waarschijnlijkheid een andere richting uit kunnen denken. Uit het ‘Woord vooraf’ dat Mevr. Douwes Dekker-Schepel geschreven heeft bij de bekende uitgave van Vorstenschool voor de ‘Mij. van goede en goedkoope lectuur’, weten wij dat Multatuli het drama in 1867 te Keulen heeft ontworpen, terwijl de derde akte, waarin de besproken plaats voorkomt, te Wiesbaden | |
[pagina 249]
| |
is ontstaan. Nu is het mogelijk dat Multatuli gedurende zijn verblijf in die streken een woord heeft opgevangen dat zijn maaksel - want dat zal het wel zijn - heeft geïnfluenceerd. Blijkens Rheinisches Wörterbuch III, 177 vlg. is in het hele Rijnland gebruikelijk een woord hammel in de betekenis ʿdummer Menschʾ. In de verbinding fauler Hammel betekent het in sommige plaatsen ʿluilakʾ. Voor Rees, tussen Wezel en Emmerik aan de Rijn gelegen, wordt ibid. 179 een samenstelling hammeleck genoemd in de bet. ʿDöskopfʾ, dat in klank wat aan hamlark herinnert. In al deze scheldwoorden ziet het Rh. Wtb. wel terecht een overdrachtelijk gebruik van hammel ʿhamelʾ. Een ander woord hammel ʿstraat- of stalvuil onder aan een kledingstukʾ wordt hiervan gescheiden, en verbonden met een werkwoord hammeln ʿwaggelen, door modder waden, flodderig rondlopen, onbeholpen lopenʾGa naar voetnoot1). Bij dit hammel, dat plaatselijk ook ʿzwaaiend, waggelend lopende vrouwʾ betekenen kan, sluiten zich aan rijmformaties als hammel-bammel ʿvuile vrouwʾ, hammel-bampel ʿnachlassiger Menschʾ. Uit Crecelius, Oberhessisches Wörterbuch tekende ik aan hambel ʿein Mensch, der sich alles gefallen lässtʾ, du bist ein rechter Hambel ʿein einfältiger Menschʾ. De beide woorden hammel, hambel zullen in de overdrachtelijke betekenissen met elkaar in contact gekomen zijn. Is dit hammel Multatuli in het oor blijven hangen tijdens zijn jarenlang verblijf in de Rijnstreken, en heeft hij, op die klank afgaande, zijn hamlark gemaakt? De tweede helft blijft dan duister. Wil men ook hiervoor een aanknoping zoeken, dan zou men kunnen denken aan hark in de betekenis ʿonhandige, houterige ventʾ. Maar alles is niet meer dan gissing. Misschien sporen mijn opmerkingen een ander aan om naar een betere verklaring te zoeken. | |
II Sujet = ʿemployé, ondergeschikte, iemand die tot het personeel behoortʾHet WNT XVI, 544 vlg. merkt terecht op dat het woord sujet, van een persoon gezegd, vaak met een ongunstig attribuut wordt | |
[pagina 250]
| |
gebruikt, en ook zonder zulk een attribuut meestal een ongunstige betekenis heeft als ‘nietswaardige, ellendeling’ e.d. Salverda de Grave, De Franse woorden in het Nederlands 379 had de betekenis wat goedaardiger omschreven: ‘Tegenwoordig is de betekenis “komediant” en pejoratief’. Intussen kent het Frans, waaraan het woord is ontleend, ook een neutrale betekenis, nl. die van ʿonderdaanʾ. Bij Littré wordt deze betekenis behandeld als substantivering van het adj. sujet, waarvoor als 1e bet. staat opgegeven ʿqui est dans la dépendance, qui est obligé d'obeïrʾ, en als 3e ʿqui est tenu à un service fort attenduʾ. Voor ndl. sujet wordt de betekenis ʿonderdaanʾ genoemd in Weiland's Kunstwoordenboek van 1824. Hoeveel dit getuigenis waard is voor de toenmalige taal, wil ik niet trachten uit te maken. Voorts vermeldt het Mnl W dezelfde bet. voor mnl. subgijt, dat aan ofra subgit is ontleend: ʿonderdaan, hij die aan de eene of andere macht, ook rechtsmacht, is onderworpenʾ. Ndl. sujet komt echter voor in een betekenis, die zich nauw aansluit bij die van fra. sujet, en gemakkelijk te verklaren is uit de zoëven uit Littré vermelde bett. van het adjectief sujet, nl. in die van ʿiemand die in dienstbetrekking staat, ondergeschikte, employé, dienaarʾ. Ik houd het er voor dat deze bet. in het WNT niet zou hebben ontbroken, wanneer een plaats uit de Max Havelaar mede als materiaal voor het artikel sujet had gediend. Het is de bekende brief die Droogstoppel in het begin van het 2e hoofdstuk schrijft aan de oude heer Stern te Hamburg, om diens zoon bij zich op het kantoor te krijgen. Droogstoppel geeft de tekst van die brief in de indirecte rede: ‘Ik ben naar Polen gegaan, liet me papier en pen geven, en schreef: Dat de groote uitbreiding die onze zaken in den laatsten tijd genomen hadden... eenige uitbreiding van ons personeel noodzakelijk maakte’, en verder: ‘Dat vooral zich de behoefte deed gevoelen aan fatsoenlijke, welopgevoede jongelieden, voor de korrespondentie in het duitsch. Dat wel-is-waar vele duitsche jongelieden, in Amsterdam aanwezig, hiertoe de vereischte bekwaamheden bezaten, | |
[pagina 251]
| |
maar dat een huis dat zich respecteert... bij de toenemende lichtzinnigheid en onzedelijkheid onder de jeugd, bij het dagelijks aangroeien van het getal fortuinzoekers, en met het oog op de noodzakelijkheid om soliditeit van gedrag, hand-aan-hand te doen gaan met de soliditeit van gegeven orders - dat zulk een huis - ik bedoel Last & Co., makelaars in koffie, Lauriergracht No 37 - niet omzichtig genoeg wezen kon met het engageeren van sujetten.’ Ik citeer de plaats in ruim verband, omdat er in de buurt van het woord sujetten allerlei lelijks genoemd wordt, dat een oppervlakkig lezer er toe zou kunnen verleiden dit sujetten te verstaan in de thans meest gangbare zin van ʿgemene sujettenʾ. Bij nauwkeuriger lezing zal echter ieder toegeven dat hier niets anders bedoeld kan zijn dan ʿemployé's, bedienden, personeelʾ in volkomen neutrale zin. Ten overvloede zou ik nog kunnen wijzen op wat onmiddellijk volgt: ‘... dat ik de eer had gehad... te vernemen... dat de geachte chef der firma, de heer Ludwig Stern, een zoon had, den heer Ernest Stern, die ter volmaking zijner kommercieele kennis in een hollandsch huis wenschte geëmploieerd te zijn.’ Nu wij uit deze plaats bij Multatuli de betekenis ʿemployé, lid van het personeelʾ hebben geconstateerd voor het woord sujet, is het de moeite waard een citaat uit het WNT nader te bezien, waar sujet ook vermeld wordt in niet ongunstige betekenis. Dat citaat is uit een brief van A.R. Falck aan D.J. van Lennep, van 23 Februari 1804, te vinden in de Brieven van A.R. Falck, 2e uitgave, 1861, van O.W. Hora Siccama. De plaats luidt, vollediger aangehaald dan in het WNT geschiedt, als volgt: ‘D. bezit excellente qualiteiten, een vlug begrip, veel gelezen en eene ongewone impartialiteit in zijne denkwijze. Tout cela est rélevé [sic] par un extérieur et des formes très agréables, un mérite qui n'est nulle part moins indifférent que dans la diplomatie; en dus zoude het, au bout du compte, de Republiek zijn die men beklaagen moest wegens de mislukking van uw ontwerp om zulk een sujet in haaren immediaaten dienst te brengen’. Het WNT (XVI, 544) omschrijft de hier voorkomende betekenis van sujet als volgt: ʿpersoon in wien een zekere eigenschap aanwezig | |
[pagina 252]
| |
isʾ. Ik vermoed dat deze niet scherp omlijnde formulering enigszins onder de invloed staat van de ʿexcellente qualiteitenʾ die voorafgaan, en zou in overweging willen geven of de betekenis, die wij zo juist bij Multatuli hebben vastgesteld, hier niet beter voldoet. Hier zou dan wegens de rang van het betrokken ambt een wat hogere nuance van het begrip ʿondergeschikteʾ gekozen moeten worden, b.v. ʿambtenaarʾ of ʿ(staats)dienaarʾ. Het gaat nl. zoals uit het franse gedeelte van het citaat al blijkt, over de vervulling van een gezantschapspost. En Falck laat op de aangehaalde zinnen enige schampere uitlatingen volgen over de gedragslijn die bij aanstelling van diplomatieke ambtenaren gevolgd wordt: ‘Maar bij dieper inzien inzien vind ik, dat de Rep. in dat opzicht niet beklagenswaardig is. Het is eene vrij algemeene gedachte dat de bekwaamheden in geene carrière overtolliger zijn dan in de diplom., en dat één mensch zo goed is als de andere om zijn vaderland te representeeren... Bij het aanstellen van een' Tolbediende, van een' Commis ter Recherche enz. vraagt men somtijds naar eenige voorbereidende kundigheden, en meestal of de man in zijne moedertaal lezen of schrijven kan. Maar de sollicitanten voor eene Ambassade zijn van den algemeenen regel uitgezonderd, ...’ In dit verband van sollicitatie en aanstelling past dunkt mij de betekenis ʿambtenaarʾ voor sujet zeer goed. Bepaald noodzakelijk is ze niet, maar ze voldoet tenminste even goed als de blijkbaar uit onzekerheid en aarzeling voortgekomen omzichtige omschrijving van het WNT. En nu de betekenis ʿiemand in dienstbetrekkingʾ door de plaats uit Havelaar voor 1860 vaststaat, en door het citaat uit Falck voor 1804 waarschijnlijk of mogelijk is gebleken, verdient het aanbeveling in de literatuur van de 18e eeuw, waarin de franse woorden zo rijkelijk voorkomen, te letten op plaatsen, waar het woord sujet in dezelfde zin is op te vatten. | |
III UristTen aanzien van dit Multatuliaanse woord is nog geen tekortkoming van het WNT openbaar geworden, omdat de betrokken letter nog niet is verschenen. Een van de medewerkers deelt mij echter | |
[pagina 253]
| |
mede dat het woord in het materiaal voor het woordenboek niet aanwezig is. Het woord komt voor in Vorstenschool, 4e bedrijf, 2e afdeling, waar koningin Louise met haar eredame De Walbourg de naaister Hanna bezoekt. In het gesprek blijkt dat Hanna verloofd is; van trouwen zal echter voorlopig geen sprake zijn: ‘Louise.
En wanneer trouw je?
Hanna.
Ja... dàt heeft nog tijd!
Het hangt te zamen met de politiek.’
De Walbourg krijgt bij deze woorden opnieuw last van de afgesproken tandpijn, die dienen moet om het gesprek te rekken, als het interessant wordt. En dan vist Louise verder: ‘En nu, vertel me van je politiek.
Hanna.
Mijn...
Louise.
Vrijer, kom, rechtuit, dat is het woord!
Hanna.
Nu ja, m'n vrijer is aan 't ministerie...
Louise.
Ah, ah!
Hanna.
Hij is urist. Mevrouw weet wel
Wat dat beduidt, niet waar?
Louise.
Ten naaste bij.
Hanna.
Nu telkens als er een minister valt...
Dat noemt men zoo, ik weet niet recht waarom,
Maar als-i... plaats moet maken voor 'n ander,
Dan komt er wat beweging in de zaken.
Dat zet men hier en daar een paardje op stal,
Een ander schuift wat op....
Louise.
Ah, ik begrijp!
En hoeveel maal moet een minister vallen,
Voor gij en hij... hoe is z'n naam?
Hanna.
De Vries.
Albert de Vries.
Louise.
Voor gij en Albert huwt?’
Men zou kunnen denken dat Hanna het min of meer geleerde woord jurist verhaspelt tot urist. Maar dat kan niet juist zijn. In 1870 werd een eenvoudige jongen als Albert nog geen ‘jurist’. Ook is het niet denkbaar dat Hanna, met haar bovenmenselijke zachtheid van gemoed, nederigheid en wat voor deugden men meer wil, aan | |
[pagina 254]
| |
de bescheiden administratieve betrekking van Albert wat luister wil bijzetten door hem jurist te noemen, een titel die voor sommige hogere ambtenaren van het ministerie wellicht passend zou zijn. Even verder trouwens blijkt dat zijzelf, althans Albert de poëet, de rang en het werk van ‘urist’ niet hoog aanslaat. Als Louise vraagt: ‘En hoeveel brengt hem die betrekking op?’, dan antwoordt Hanna: ‘Dat mocht wel beter zijn, maar 't is wel eenigszins z'n eigen schuld, mevrouw. Hij meent De meest aannemelijke verklaring lijkt mij deze: Multatuli's urist is een afleiding van uur met het suffix -ist. Albert zal dan een betrekking bekleed hebben die ambtelijk werd aangeduid b.v. met ‘schrijver op uurloon’, eventueel met de toevoeging ‘in losse dienst’, terwijl Multatuli als gemeenzame, enigszins minachtende benaming daarvoor urist heeft bedacht. Hij zal in dat woord ongeveer de gevoelswaarde hebben willen leggen van een term als het tegenwoordige minimumlijder. Misschien heeft Hanna van Albert nooit anders dan de enigszins slang-achtige benaming gehoord, waarvan zij wel ongeveer vermoedt dat het niet de officiële term is, zodat zij hem met enige aarzeling tegenover de Koningin gebruikt. Wij zullen ons die betrekking van ‘schrijver op uurloon’ wel moeten voorstellen als onvast, losser dan die van mogelijke beambten ‘op maandloon’ of ‘op jaarloon’ in het staatsbestel van Vorstenschool, en losser ook dan die van de beambten ‘op arbeidscontract’ aan de tegenwoordige Nederlandse departementen. Maar het heeft weinig zin, vergelijkingen te trekken tussen de toestanden zoals Vorstenschool die veronderstelt, en de departementale arbeidsregelingen van het 19e-eeuwse of 20e-eeuwse Nederland. Want het ‘paardjes op stal zetten’ en daardoor ‘opschuiven’ van anderen bij wisseling van minister was aan de Nederlandse departementen niet gebruikelijk. Wij moeten in het oog houden, dat Multa- | |
[pagina 255]
| |
tuli in zijn Vorstenschool een staatsinrichting veronderstelt die grote verschillen vertoont met die van het constitutioneel-parlementaire Nederland van de tweede helft der 19e eeuw. Dit blijkt ook op andere punten. Misschien heeft de auteur zelfs wel met opzet zijn staatsvorm zo min mogelijk gelijkenis willen geven met die van de Staat der Nederlanden. Hoe minder het staatkundig wereldje van het spel leek op de toenmalige Nederlandse werkelijkheid, hoe minder aanleiding er was om er toespelingen in te zoeken die Multatuli er naar eigen zeggen niet in had gelegd, maar die er door het publiek wel in zijn vermoed. Zo kunnen wij ons dan denken dat Multatuli voor zijn denkbeeldige hofstad ook een technische term gecreëerd heeft voor een groep van ambtenaren die aan Nederlandse departementen niet voorkwam en daarom ook in Nederland geen benaming nodig had. Aan historische gegevens kunnen wij dan de juistheid van de verklaring niet toetsen. En het zal ons niet behoeven te verwonderen, als het WNT te zijner tijd van urist ʿschrijver op uurloon (in losse dienst)ʾ, al of niet met een vraagteken achter deze omschrijving, niet meer dan één voorbeeld geeft. Als het woord hier juist is beoordeeld, heeft het uit een oogpunt van woordvorming nog dit merkwaardige, dat het een voorbeeld toevoegt aan het aantal, waarin het uitheemse suffix -ist afleidingen vormt van inheemse of als inheems te beschouwen grondwoorden.
Den Haag, Juli 1942 C.B. van Haeringen |
|