| |
| |
| |
Sparsa (III)
Meerkat. Men heeft deze benaming, die te onzent reeds in den Reinaert II, vs. 6518 voorkomt, voor een der bekendste soorten van apen met een langen staart (cercopithecus) meermalen in verband willen brengen met een der Sanskritwoorden voor een aap t.w. markata. Die groote gelijkenis in vorm moet echter op toeval berusten. Het vroege voorkomen van ohd. mer(e)kazza in de 11de of 12de eeuw is een beletsel voor de identiteit van het Indische met dit blijkbaar zuiver Germaansche woord, zie hetgeen daarover door Kluyver is opgemerkt in het WNT IX, 406. De definitie in het D. Wtb. VI, 1852 luidt dan ook: ‘langgeschwänzte affenart, als eine über meer gekommene, fremde katze von alters her aufgefaszt’ of, zooals men in den laatsten (11den) druk van Kluge's Etym. Wtb. d. Deutschen Spr. bewerkt door Götze kan lezen: ‘von Afrika über das Meer gebrachtes Tier, langgeschwänzt und kletterlustig wie die Katze’. Naast hd. meerkatze werd oudtijds ook wel meeraffe gebezigd en ook bij ons is naast meercatte: meerape aangetroffen, zie WNT.
Nu zijn er ook talen, waarin de benaming van het dier wordt uitgedrukt door een samenstelling die wil zeggen: ‘kataap’, waardoor de zoo verleidelijke etymologie uit Sanskrit markaṭa wel definitief moet worden afgewezen. Het Italiaansch heeft gattomammone, dat b.v. voorkomt in de levensbeschrijving van Columbus door zijn zoon Fernando, door Alfonso Ulloa uit het Spaansch in het Italiaansch vertaald en te Venetië in 1571 verschenen, waar men op blz. 157b leest: ‘alcun gatto mammone, o monicchio’. De Venetiaansche vorm is gatomanòn (Boerio). Evenzoo luidt het Poolsche woord kotomalpa. Ook in het Tsjechische kočkodan is in het eerste deel het woord voor: ‘kat’ verborgen, het tweede bestanddeel is mij echter niet duidelijk.
Moedertaal. Over dit woord in de gewone beteekenis van: ‘de taal van iemands moeder, de taal waarin iemand het spreken heeft
| |
| |
geleerd, dus zijne eigen taal’ zie men het WNT IX, 940 alsmede het artikel van J.W. Muller in het 47ste deel van dit tijdschrift, getiteld Vaderland en Moedertaal. De term wordt in dat opstel (blz. 61 vlg.) beschouwd als een navolging van Latijn lingua materna, waarnaast vanouds patria lingua (zelden paterna lingua) voorkomt. Deze laatste verbinding(en) zou men kunnen weergeven door ‘vadertaal’, maar ook door: ‘vaderlandsche taal, landstaal’ (patrius, domesticus sermo). Nu is het merkwaardig, dat, terwijl de Romaansche en Germaansche talen alle het begrip ‘moedertaal’ kennen, zooals ook het geval is in het Tsjechisch en Servisch alsmede in het Hongaarsch en het Finsch, de Polen en de Russen daarentegen het begrip: ‘vaderlandsche taal’ als geijkten term gebruiken. Men vergelijke fr. langue maternelle, ital. lingua materna, sp. lengua materna, port. lingua materna; eng. mothertongue, ndl. moedertaal, hgd. muttersprache, deensch modersmaal, zw. modersmål; tsjech. materština, serv. jezik materinski; hong. anyanyelv, finsch äidinkieli, enz. met poolsch ojczysta mowa, russ. otečestvennyj jazyk.
Officier van gezondheid. Van dit woord in de bekende beteekenis van: ‘arts tot den geneeskundigen dienst bij het leger behoorende’ geeft het WNT geen oudere (tevens de eenige) bewijsplaats dan uit Landolt's Militair Woordenboek, dat in de jaren 1861-'62 verscheen. Het is natuurlijk een vertaling van het Fransche officier de santé en als zoodanig afkomstig uit den Franschen tijd. Een aanhaling uit dien tijd vindt men in het Noordbrabantsche tijdschrift Taxandria 24, blz. 51 in een opstel getiteld: De stad 's Hertogenbosch na hare inneming door Pichegru in 1794, waarvan de inhoud ontleend is aan de Memoires over de jaren 1794-'98 van Mr. B. Donker Curtius (1746-1832), die deze op het eind van zijn leven schreef. Het citaat is uit het jaar 1795 en luidt als volgt: ‘De zoogenaamde officieren van gezondheid (officiers de santé) aten 's morgens gebrade hammen en dronken wijn als water, terwijl de brave zieken gebrek leden’. Deze bewijsplaats is, om zoo te zeggen, uit den tijd zelf afkomstig waarin de (uit het Fransch vertaalde) term bij ons ontstond en in zwang kwam.
| |
| |
Overigens. Volgens het WNT is dit woord: ‘eene, naar het schijnt eerst in de 19de eeuw, in gebruik gekomen navolging van hd. übrigens, in den zin van: voor het overige, wat de rest betreft; sedert echter zoo gewoon geworden dat het thans niet meer als een germanisme wordt beschouwd’. Dat dit germanisme ook reeds in de 18de eeuw werd gebezigd, blijkt uit een schrijven van September 1787 van kapitein C. de Jong in diens Derde Reize naar de Middellandsche Zee, gedaan in de jaren 1786, 1787 en 1788, I, blz. 270, waar men leest: ‘Overigens vind ik in de stad (Palma op Majorca) niets aanteekenenswaardig’.
Pistool. Men heeft langen tijd gemeend, dat de benaming van dit bekende wapen zou kunnen samenhangen met den naam der Italiaansche stad Pistoja in Toscane, waarvan het adjectief pistolese: ‘afkomstig van Pistoja’ voorkomt als benaming voor een kort zwaard of groote dolk (zie het Etym. Wdb. van Franck-v. Wijk en WNT XII, 1998). Maar meer vertrouwen verdient een andere etymologie, die het woord uiteindelijk laat berusten op Tsjechisch pišt'al(a): ‘pistool’, oorspr.: ‘pijp, buis’ (zie v. Haeringen, Suppl.). Tot meerderen steun van deze hypothese zou men er nog op kunnen wijzen, dat in Rusland in de 17de eeuw de woorden pistolʾ en piščalʾ synoniem waren en als zoodanig door en voor elkaar werden gebruikt zooals blijkt uit de volgende plaats in de autobiografie van den bekenden protopope Awwakoem (Habakuk), door hem in de jaren 1672-'73 geschreven. Op bl. 199 leest men daar: ‘zapalil is pistoli..., a piščalʾ ne strelila’ (hij schoot uit een pistool..., maar het pistool ging niet af). Het woord pistolʾ is in het Russisch natuurlijk aan een der West-Europeesche cultuurtalen ontleend en piščalʾ in deze beteekenis misschien aan het Tsjechisch, aangezien Russ. piščalʾ volgens het woordenboek van Dalʾ wel nauwverwante, maar toch andere beteekenissen heeft gehad t.w. die van: ‘kanon’ en ‘schietgeweer’ (als ‘jachtgeweer’ komt het nog voor). Niettemin zou het ook in de beteekenis van: ‘pistool’ zuiver Russisch kunnen wezen. De oorspronkelijke beteekenis van
piščalʾ is die van: ‘fluit’ d.i. ‘een pijp of buis die een fluitend of piepend geluid geeft’ (vgl. Poolsch
| |
| |
piszczałka: rietpijp, orgelpijp); het is een afleiding van het werkwoord piskatʾ: ‘fluiten (pijpen)’ en ‘piepen (van vogels)’, vandaar dat zoo'n piščalʾ of kanon in Rusland in oude tijden wel vogelnamen droeg, b.v. ‘de nachtegaal (solovej)’ of ‘de distelvink (čeglik)’ of ‘de zanger (pevec)’.
De pot met rozen. Deze uitdrukking vindt men in Tuinman's Spreekwdb. I, blz. 344 (vgl. WNT XIII, 1311): ‘'t wil zeggen den drekpot, die verbloemdelyk de pot met roozen genoemt word’. Vandaar de zegswijze den pot met rozen ontdekken, ‘dit geeft te kennen, iets vuils en schandelijks te openbaaren, en aan 't licht te brengen’. Een euphemisme van denzelfden aard leest men in het Fransch in het werkje van Victor Tissot La Russie et les Russes, indiscrétions de voyage (Paris 1882), blz. 56, waar de schrijver in den nacht te Berditsjef aangekomen, in het eenige hotel aldaar een kamer zoekt: ‘M'apercevant qu'il n'y avait pas plus de table de nuit que de sonnette dans ma chambre, je jetai un regard sous le lit pour m'assurer si un certain vase qui n'est ni un vase étrusque ni un vase de fleurs, n'avait pas été oublié. Mais il n'y avait rien!’
Van den regen in den drop komen. Van deze welbekende zegswijze vindt men een drietal bewijsplaatsen in het WNT III, 3465; men zie verder vooral Stoett, Spreekwdb.4 no. 1920. Uit hetgeen in het laatstgenoemde werk bijeenverzameld is, blijkt dat eenzelfde spreekwijze gebruikelijk is in Friesland (fen 'e rein in 'e drip komme) en in Duitschland (aus dem Regen in (oder unter) die Traufe kommen), terwijl de Franschen en de Engelschen voor het begrip dat daarin ligt uitgedrukt wel synoniemen, maar geen identieke uitdrukking bezigen. Daarom zou men er nog op kunnen wijzen, dat de zegswijze behalve in het Friesch en het Duitsch ook nog gevonden wordt in het Poolsch, waar zij luidt: trafić z deszczu pod rynnę d.i. van den regen onder de dakgoot terechtkomen.
Door een ringetje halen. Over deze verbinding zie men het WNT XIII, 495 en Stoett, Spreekwdb.4 no. 1936. Uit de door
| |
| |
Stoett gegeven parallellen in andere talen moet men de gevolgtrekking maken, dat de uitdrukking in Duitschland onbekend is; ook het Spruchwtb.2 van Von Lipperheide vermeldt haar niet. Stoett geeft slechts het Engelsche to pass through a ring en het Fransche faire passer par une bague. Uit Nederlandsch ringetje, Engelsch ring en Fransch bague blijkt niet met volkomen zekerheid of men hier met een ring of ringetje in 't algemeen of meer bepaaldelijk met een vingerring (vingerling) te doen heeft.
In een Litausch sprookje trof ik de uitdrukking ook aan en wel bepaaldelijk met het oog op een vingerring. Men vindt dit sprookje opgeteekend in C. Jurkschat, Litauische Märchen und Erzählungen im Galbraster dialekt (Heidelberg 1898) onder no. 44 (blz. 97). Het heeft tot titel: Puikiases rubs (Het mooiste kleed) en begint aldus: ‘Een koning waren zijn kleeren nog steeds niet mooi genoeg, en de draad niet fijn genoeg. Hij had zich reeds kleeren uit de fijnste zijde laten weven, zoodat men ze door een vingerringetje halen en in een notedop stoppen kon, maar hem scheen de weverij nog steeds niet fijn genoeg’. De Litausche uitdrukking luidt hier: per pirszta žiedą werti en vormt dus een parallel met de Nederlandsche, Engelsche en Fransche zegswijze.
Seroen. Volgens het WNT XIV, 1316: ‘zekere verpakking van zuidvruchten, tabak, cacaoboonen enz., bestaande uit vlechtwerk of uit dierenhuiden’. Als zoodanig is het (sedert 1596) ontleend aan sp. seron: ‘breede mand’ (waaruit eveneens fr. serron, eng. seron (sedert 1545)), welks oorsprong onbekend is, zegt Vercoullie. Sp. seron is een augmentatieve vorm van sera: ‘korf’ evenals het equivalente port. ceirᾶo dat is van port. ceira. Nu meenen de Romanisten, dat sp. sera en port. ceira afkomstig zijn uit den tijd der Westgotische overheersching van het Pyreneesche schiereiland. Immers sedert Diez leidt men deze woorden af uit een hypothetischen Gotischen vorm sahrja: ‘biezen korf’, dien men vermoedt wegens ohd. sahar: ‘bies’. Men zie b.v. Meyer-Lübke, Rom. Etym. Wtb. 3 no. 7518 en Gamillscheg, Etym. Wtb. d. Fr. Spr. op Serron alsmede de in deze woordenboeken aangehaalde literatuur. Het komt mij voor, dat deze
| |
| |
etymologie niet zeer waarschijnlijk is. Zouden de Spanjaarden en Portugeezen dit woord niet veeleer in de middeleeuwen op hun vaart in de Middellandsche Zee hebben overgenomen van de Grieken? Middelgrieksch σειρά vindt men in het woordenboek van Sophocles gedefinieerd als: ‘plait of palmleaves, for baskets’. Dat de beteekenis: ‘vlechtwerk van palmbladeren, voor korven’ gemakkelijk geleidelijk over kan gaan in die van: ‘korf of mand’ bewijst een ander Middelgrieksch woord t.w. ϑαλλίον: ‘1. palmleaf. 2. basket made of palmleaves’. Naast σειρά zou ook een vorm σέρα kunnen hebben gestaan zooals dit eveneens het geval is met een tweede woord σειρά bij Sophocles in de bet. van: ‘bolt of a door’, waarnaast ook σέρα voorkomt. Het Middelgrieksche σειρά: ‘vlechtwerk’ is natuurlijk hetzelfde woord als het klassiek Grieksche σειρά: ‘touw, band, strik, ook: ketting’, dat men in den Ionischen vorm σειρή (in de Acc. Sing. en Plur. σειρήν en σειράς) reeds aantreft bij Homerus. Een seroen zal dus allereerst een ‘vlechtwerk, korf of mand voor zuidvruchten’ in de Middellandsche Zee zijn geweest (nog thans is port. ceira bepaaldelijk een vijgenkorf) en later door de vaart op Amerika bij uitbreiding voor een ‘verpakking, baal uit dierenhuiden’ en
met betrekking tot voortbrengselen als tabak, cacaoboonen enz. gebezigd zijn.
Sinaasappel. Slaat men dit woord in Van Haeringen, Suppl. op, dan leest men daar het volgende: ‘In “de met de uitspraak overeenkomende spelling Chinaasappel” is blijkbaar een uitspraak sj- bedoeld, die niet als normaal, maar als dialectisch moet gelden’. Ik zou willen vragen waarom? Wanneer men ziet, dat de schrijfwijze Chinaasappel van de 17de eeuw af tot nu toe voorkomt en oudtijds stond naast appel Chinaas, waarin China de thans nog gewone vorm is voor den naam van het land dat oudtijds ook veelal Sina werd genoemd (vanwaar de vorm sinaasappel en oudtijds appel Sina), dan zal de uitspraak met sj- toch wel primair zijn geweest en de spelling met ch secundair. Een bewijsplaats uit de 17de eeuw van Chinasappel vindt men in het WNT III, 2012/13 uit S. de Vries, Seven Duyvelen 2,285 (ao. 1682): ‘De Chinas-appelen, die voor dezen niet
| |
| |
als van rijke en vermogende Luiden gegeeten plachten te worden, moeten nu hun tanden (t.w. van de dienstmaagden) ook al bezuren’ naast appel Chinaas bij Bernagie, Het Huwelijk Sluyten 20 (ao. 1685): ‘Twee schootels met appelen Chinaas’. Een citaat, dat zoowel tot de 18de als tot de 19de eeuw gerekend kan worden, wordt aangetroffen bij C. de Jong, Derde Reize naar de Middellandsche Zee in de jaren 1786, 1787 en 1788 (Haarlem 1810-1812), I, 271: ‘De appel, waarvan de pitten door de Portugeesche missionarissen uit China naar Portugal gezonden, vervolgens allerwegen in de warme landen verspreid, en overal onder den naam van chinaasappel bekend is’. Er is dus in de uitspraak sj- van chinaasappel m.i. niets abnormaals of dialectisch gelegen, evenmin als in de uitspraak sj- van den naam van het land van herkomst der vrucht China.
Terecht wijst Van Haeringen de etymologie, die het woord met den Italiaanschen plaatsnaam Messina in verband brengt, af, zooals ook reeds door Knuttel in het WNT III, 2012 was gedaan. Aan den eersten invoer der vrucht uit China in Portugal, vanwaar de verdere verspreiding over Italië en andere warme landen geschiedde, herinnert nog de Italiaansche benaming portogallo, waaruit Turksch portukal.
Stekan. In het 11de deel van dit tijdschrift vindt men op blz. 260 onder den verzamelnaam Etymologica een artikel over dit woord van Uhlenbeck, dat aldus begint: ‘Het woord stekan was oudtijds als naam van eene maat voor walvischtraan onder onze walvischvaarders in gebruik. Zorgdrager (Groenl. Visscherij, 1727, blz. 371) zegt: “De Quardeelen rekent men op twaalf Stekannen, en een Stekan houd zestien Mingelen”; en eveneens (blz. 370): “Deeze Vaten of Quardeelen, zijn gemeenlijk zestien of achtien Stekannen groot, en worden door een gezwooren Traanroeyer gemeeten, merkende als dan den inhoud van Stekannen en Mingelen met een ristang of yzer omtrent het Sponsgat, waar op dan de traan volgens deeze meeting wordt verkocht”. Dit stekan is uit Russ. stakán, drinkglas ontleend, waarschijnlijk omstreeks het midden der zeventiende eeuw’. En deze zienswijze wordt gedeeld door Jan te Winkel blijkens de opneming
| |
| |
van stekan onder de ‘woorden uit het Slavisch’ in zijn Geschiedenis der Nederlandsche Taal (vert. Wieder), blz. 236. Het komt mij evenwel voor, dat men hier niet met een aan het Russisch ontleend woord, maar met een zuiver Nederlandsch woord te doen heeft. Stekan is m.i. hetzelfde als steekan uit stedekan d.i. stad(s)kan: een door de stad geijkte kan, een kan van den in een bepaalde stad gebruikelijken inhoud; inzonderheid oudtijds in gebruik als maat voor wijn en olie (soms ook van andere stoffen). Te Amsterdam was de ste(e)kan gelijk aan 1/12 okshoofd, ⅛ aam, ½ anker, 8 stoopen, 16 mingelen, 32 pinten. Dat dit woord ook te onzent niet altijd in zijn oorsprong is begrepen, blijkt uit de onjuiste schrijfwijze steekkan, die sedert Weiland in de woordenboeken is verbreid, waarnaast ook stekkan (Zorgdrager, Groenl. Visscherij, 1720, blz. 293), waaruit vermoedelijk Nederduitsch stechkanne (D. Wtb. X, 2, 1279).
Weeuwenaarspijn. Over de beteekenis die aan deze samenstelling ten grondslag ligt alsmede over een aantal parallellen uit andere Europeesche (Germaansche en Romaansche) talen heeft Beets een opstel geschreven in het 9de deel (blz. 138-141) van dit tijdschrift. Die parallellen, uit eenige spreekwoordenboeken samengelezen, waren uit de Skandinavische talen, uit het Duitsch en het Nederlandsch, en van de Romaansche talen uit het Spaansch en Italiaansch ieder een. Het eenige Italiaansche voorbeeld was uit het Napolitaansch.
Men kan hieraan toevoegen, dat Boerio in zijn Dizionario del dialetto veneto eveneens de verbinding dolor de cómio (voor Italiaansch dolor di gomito) d.i. elleboogspijn vermeldt. De uitdrukking is in Venetië synoniem met dolor de mugièr of smart om de (overleden) vrouw d.i. dus weeuwenaarspijn, in tegenstelling met dolor de mario (ital. marito) of smart om den (overleden) man. Zooals het Italiaansche rijmpje luidt:
maar:
| |
| |
waarvan het eerste dus een parallel vormt met het door Beets vermelde Fransche
Volgens het werkje van A. Mattei, Proverbes, Locutions et Maximes de la Corse (Paris 1867) I, blz. 28 luidt dit in het Corsicaansch:
finisce all' escì di a porta
en men zegt daar ook: u dulore di a moglie - di u maritu - quando so morti, passa prestu. Dus niet alleen weeuwenaarspijn, maar ook weeuwenpijn, van welke laatste Beets aan het slot van zijn artikel enkele (zeldzame) voorbeelden uit het Romaansch - niet uit het Germaansch, zooals hij zegt - heeft gegeven.
Van Wijk heeft in het 25ste deel (blz. 154) gewezen op een Russische parallel van de uitdrukking weeuwenaarspijn. Zie verder ook Stoett, Spreekwdb.4 no. 2548.
Leiden
R. van der Meulen
|
|