Nobis(kroeg)
Mèt Enklaar (Tschr. 59, 7-8) denk ik dat in Nobis (= duivel) het Latijnsche pronomen steekt. Doch dichter dan genoemde geleerde brengt ons een mededeeling van A. Becker in Zschr. f. Volksk. 41 (1931), 46-7, bij de verklaring, die mij het aannemelijkst schijnt, nl. deze. De Nobiskroeg (hel) is de kroeg, waar (niet gewoon dronkemansgezang, maar) ‘Höllengesang: Vae nobis... vae nobis’ weerklinkt; dit Nobis(kroeg) kon dan later licht worden opgevat als Satan(s-), duivel(skroeg).
Vgl. ook Haslinghuis, Het lied v.d. hel, in Tschr. 30, vooral bl. 244, We uns enz..
Den Haag
p.j.j. diermanse