Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 59
(1940)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 121]
| |
Bij een plaats uit het esbatement van TielebuijsIn de uitgave die Van Vloten van dit esbatement bezorgde (Het Nederl. Kluchtspel van de 14e-18e eeuw2 1, 168-187) leest men op blz. 176 het volgende gesprek van Vrou Permants met haar Maerte: ‘Hoort doch, Josijnken!
Een rustich conijntgen moet ick u ontfouwen:
Roncefaels Tielebuys wilt goetront houwen’.
Hoe Van Vloten, die anders voor geen ‘emendatie’ bang was, dit ‘conijntgen’ van het Haarlemsche handschrift heeft laten staan, en wat voor soort van konijn hij zich daarbij heeft voorgesteld zal wel eeuwig een raadsel blijven! In de uitgave van Dr. M. de Jong (Drie zestiende-eeuwse Esbatementen; Diss. Utrecht 1934; blz. 39) zien wij dat de L(eidsche) en de B(russelsche) hss. voor dit woord respectievelijk hebben: corwijnken en corvijntgen. Voor conijntgen van het H(aarlemsche) hs. stelt De Jong vragenderwijs de emendatie covijntgen in de plaats, en deze lezing zal het origineel waarnaar Goossen ten Berch zijn afschrift vervaardigde zeker hebben gehadGa naar voetnoot1). In zijn woordenlijst heeft De Jong het woord opgenomen in den vorm corwijnken, en in zijn verklarende aanteekeningen lezen wij (blz. 131): ‘corwijnken, karweitje. Fr. corvée, mnl. corweye, corweide, eigl. herendienst. Zie Franck-Van Wijk op karwei’. In het kader van het zinsverband lijkt mij deze verklaring weinig bevredigend, zuiver taalkundig evenmin. Het moet immers dadelijk opvallen dat de drie varianten van | |
[pagina 122]
| |
het woord telkens een -n hebben, terwijl onder de talrijke vormen van karwei, die men in het Woordenb. d. Ned. Taal, het Middelned. Wdb. en bij Stallaert kan vinden, geen spoor van zulk een n-vorm te bekennen valt. Het verdient tevens de aandacht, dat al de vormen van karwei, die wij in de lexica aantreffen, in de tweede lettergreep steeds ei en nooit ij hebben. Ook de verwijzing naar Franck-Van Wijk helpt ons geen stap verder. Een verklaring kan echter gevonden worden wanneer men uitgaat van de geëmendeerde lezing van het hs. H., t.w. covijntgen. Dit woord is bij Kiliaan opgeteekend (Kouijnken. Fabella, dicterium, facetiae. Ang. couyn. collusio, colludium) en werd, blijkens het getuigenis van de woordenboeken van Mellema, ao. 1630 (Kovijnken, zie Kluchte) en De la Porte, ao. 1659 (Covijntken, cuentecillo, nouela, patraña), vooral in den diminutiefvorm gebruikt. De meest gebruikelijke beteekenis zal wel geweest zijn: ‘grap’ of ‘versierde cluchte’ zooals De la Porte sp. nouela vertaalt. Vrou Permants zegt dus tegen Josijnken: ‘Ik moet je een mooie geschiedenis, een aardige grap vertellen’. De beide andere lezingen van het woord in kwestie, namelijk corwijnken en corvijntgen, wijzen er intusschen op dat er ook nog een vorm met epenthetische r heeft bestaan. Dit is een Brabantsche dialecteigenaardigheidGa naar voetnoot1); corvijntgen staat naast covijntgen zooals kornijn (Schuermans; Cornelissen-Vervliet) naast konijn. Covijntgen, covijnken zijn dus diminutiefvormen bij laatnnl. covijn, mnl. covine. Dit laatste wordt door Verdam (III, 2011) te recht van ofra. covine, couvine afgeleid. Verdams definitie aldaar: ‘Geheime afspraak of overeenkomst, intrige, ook geheime of verboden minnehandel’ is niet zeer gelukkig. Beter ware ‘zaak, aangelegenheid, affaire’ en ‘manier van | |
[pagina 123]
| |
doen’ (zie Tobler-Lommatzsch, Altfranzösisches Wörterbuch i.v. Covin en Covine). Dat in Verdams eerste citaat (uit Lanc. 4, 4368) covine door minnehandel kan worden weergegeven is slechts toevallig. De beteekenis van covijntgen namelijk ‘grap, klucht’, d.w.z. ‘grappige zaak, - aangelegenheid’, is trouwens ook slechts een speciale toepassing van de algemeene beteekenis ‘zaak, aangelegenheid’. Met mnl. covine nauw verwant is mnl. co(n)vent althans in enkele beteekenissen. Wanneer wij het Middelned. Wdb. opslaan i.v. Convent krijgen wij daar niet minder dan zes beteekenissen, die volgens Verdam alle op mlat. conventus zouden teruggaan. Voor de eerste drie beteekenissen [1) Bijeenkomst, vergadering, gezelschap. 2) De vergaderden. 3) Geestelijke vereeniging] is dit inderdaad zoo; wie echter Tobler-Lommatzsch i.v. covent (1 en 2), covin en covine nakijkt, ziet dat Verdam hier woorden van verschillenden oorsprong onder een en hetzelfde etymologische hoedje wil vangen. De beteekenis 4) ‘Overeenkomst, afspraak, verdrag’ gaat namelijk niet op lat. conventus doch op conventum ‘overeenkomst’ terug, terwijl de beteekenissen 5) ‘Toestand, gesteldheid, stand van zaken’ en 6) ‘Slim plan, list’ wel over de correspondeerende Oudfransche vormen covin, convin tot lat. *convenium ‘overeenkomst’ zijn terug te leidenGa naar voetnoot1). De beteekenis 5) stemt overeen met een beteekenis van covin die in het Ofra. zeer gebruikelijk was. De beteekenis 6), namelijk ‘list’, die Kiliaan ook voor kovijnken kent en als ‘collusio, colludium’, d.i. ‘list, bedrog (in rechtzaken)’ omschrijft, wordt in Godefroy en Tobler-Lommatzsch niet aangetroffen, doch deze kan zich best uit de beteekenis ‘pensée, projet’ (Godefroy II, 351c) van ofra. co(n)vin ontwikkeld hebben. Kiliaan verwijst hier op een gelukkige manier naar eng. covin, dat op ofra. covin teruggaat en thans nog ‘bedrog’ als voornaamste en levende beteekenis heeft bewaard (zie N.E.D. i.v.). | |
[pagina 124]
| |
Toen ofra. co(n)vin in het Mnl. werd overgenomen kreeg het woord een paragogische -t; in mnl. convent moesten dan drie woorden van verschillenden oorsprong samenvallen. Mnl. covine daarentegen, dat op ofra. covine teruggaat, kon zijn zelfstandigheid natuurlijk beter bewaren.
Leiden f. de tollenaere |
|