Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 58
(1939)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 289]
| |
LamptaarnIn het T.v. Ned. T. en L. XLIV, 1925, p. 50 heeft wijlen dr G.J. Boekenoogen de aandacht gevestigd op eenige volksetymologische nevenvormen van het subst. lantaarn, die meermalen in 16e-eeuwsche Amsterdamsche acten voorkomen: naast lantaernmaker is er sprake van lichtaern- en luchtaernmaker: ‘wij hebben hier een eigenaardig voorbeeld van volksetymologie, die lantaarn met het gelijkbeteekenende lichter en luchter in verband bracht en daarnaar vervormde’. Van lantaarn kan nog een andere op volksetymologie berustende vorm worden aangewezen: lamptaarn. Men kan dezen aantreffen in een kinderprentGa naar voetnoot1): ‘Het gaz-lichtspel’ - een soort ganzenbord - ‘gedrukt bij P.A. de Jong, Oude Kerkhof bij de Groote Kerk te Arnhem’. Deze prent, die de ontwikkeling der verlichting in beeld brengt, heeft onder plaatje met nr. 4 het onderschrift ‘oude lamptaren steker’, onder nr. 6 ‘ouderwetsche lamptaarn’; daarentegen in het onder de prent gedrukte ‘reglement van het gaz-lichtspel’: lantaarnopsteker, lantaarnpaal. Men krijgt den indruk, dat de steller der toelichting en de teekenaar van het blok, waarvan de prent is afgedrukt, niet dezelfde personen waren; mogelijk is ook, dat het onderhavige exemplaar een reproductie is van een blok van een vroegeren uitgever, zooals zoo vaak, doch met zelfstandig zetsel der gebruiksaanwijzing. P.A. de Jong, die niet bij Van Heurck et Boekenoogen, l'Imagerie Populaire des Pays-Bas, Paris 1930, onder de uitgevers der volksprenten genoemd wordt, heeft volgens den getypten catalogus der ver- | |
[pagina 290]
| |
zameling van Ned. volksprenten, bijeengebracht door wijlen F.G. Waller, in het Rijksprentenkabinet, zijn bedrijf uitgeoefend van 1843-1873. Het ligt voor de hand, dat wie lantaarn lamptaarn (resp. lamptaren) spelde in het eerste bestanddeel het woord lamp meende te herkennen (vgl. ook de plaatjes: met nr. 8 oly straat lamp, 13 gaz winkel lamp, 15 oly winkel lamp, 21 oly muur lamp, 23 gaz muur lamp). Men mag zelfs verder gaan en vermoeden, dat met hen, die in de 16de eeuw lichtaern en luchtaern gebruikten, dit evenzeer het geval is geweest, en dat zij daarin slechts parallellen zagen van een hun voor den geest zwevend woordbeeld: lamptaarn. Wat men deze vulgaire orthographie ten goede moet houden, is de betrekkelijke juistheid der bedachte etymologie. Het reeds in het oudste Latijn aanwezige lanterna - dat langs den weg van het Fransch al in het Middelnederlandsch in den vorm lanterne, met nevenvormen laterne latterne, is doorgedrongenGa naar voetnoot1) - is een gelatiniseerd GriekschGa naar voetnoot2) woord, dat de Romeinen met het voorwerp zelf aan de Grieken hebben ontleend: λαμπτήρGa naar voetnoot3). Dit duidde toen, synoniem geworden van λυχνοῦχοςGa naar voetnoot4), een omhulsel van, een huisje voor een lichtbron aan, terwijl het oorspronkelijk een benaming was van ieder voorwerp, dat op de een of andere wijze diende tot verbreiding van licht (λάμπ-ειν), bijv. een vuurbekken (zoo bij Hom.). Lanterna, uit *lampternaGa naar voetnoot5), gevormd met een suffixGa naar voetnoot6) naar | |
[pagina 291]
| |
analogie van lucernaGa naar voetnoot1), waarvan het een concurrentiewoord zou worden, werd door de Romeinen volkomen als een inheemsch woord gevoeld. Vandaar dat zij, toen zij naar een etymologie van het woord vorschten, het met het eveneens aan het Grieksch ontleende en als uitheemsch beschouwde lampas (λαμπάς) niet in verband brachten, terwijl onze menschen gemaklijk bij het als zuiver Nederlandsch gevoelde lamp, ondanks de afstamming via het Fr. en den lateren Lat. vorm lampade van hetzelfde lampas (λαμπάς), aansluiting konden vinden. De Romeinen zelven, dit ten slotte, in hun volksetymologische peiling, vonden van lanterna als ondergrond het verbum lātere, verborgen zijn; hetzij direkt, terwijl zij tevens de schrijfwijze laterna aannamen en voortplantten, hetzij indirekt - wat waarschijnlijker klinktGa naar voetnoot2) - nadat de n door dissimilatie was verdwenen. Priscianus (begin 6de eeuw), die de oudste bewijsplaats voor laterna oplevert (IV. 5; Gramm. Lat. II p. 120, 20H.), zegt sprekend over de quantiteit der paenultima van de substantiva op -na: ‘na’ vero denominativa sive verbalia.... omnimodo longam habent paenultimam vel natura vel positione.... luceo lucērna... lateo latērna. De etymologie berust op het feit, dat in eenige typen der lanternae de lichtbron achter een doorschijnenden wand van hoorn of van een andere zelfstandigheid verborgen wasGa naar voetnoot3), vgl. S. Loeschcke, Antike Laternen und Lichthäuschen, Bonner Jahrbücher, 118, 1910 p. 370-430; eerst later werd glas gebruikt, vgl. Isidorus Et. XX. 10. 7 Lindsay: lanterna (één hs. laterna, dat Lindsay wel bij vergissing niet in den text geplaatst heeft) inde vocatur, quod lucem interius habeat clausam, fit enim ex vitro, ... ut venti flatus adire non possit etc. | |
[pagina 292]
| |
Hoe weinig de Romeinen aan een verbinding met lamp-as gedacht hebben, blijkt bovendien uit de hypercorrecte schrijfwijze in éénGa naar voetnoot1) hs. der Itala, Joh. 18, 3: igitur Judas.... venit ibi cum lancternis et lampadibus, een recompositie ingegeven door de vulgaire uitspraak van woorden als sanctus > santus, nog wel naast het woord lampas zelf. Dit lancterna zal wel evenmin een op zich zelf staand verschijnsel zijn geweest als de vorm lamptaarn (resp. lamptaren) van de kinderprent.
Amsterdam m. boas |
|