Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 58
(1939)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 283]
| |||||||||||||||||||
Middelnederlandsch coc, hanecocIn het Middelnederlandsch Woordenboek geeft Verdam i.v. coc (Dl. III, 1682) de volgende aanhaling: ‘Stuer ende oestren, musselen ende cocs, Livre d. Mest. 9’; hierbij verklaart hij coc aarzelend als: ‘Benaming van een zeevisch. Zeehaan, groote poon, knorhaan?’. Daar de Fransche tekst van de Livre des Mestiers hier hanons heeft, is de oorsprong der verklaring van Verdam (ao. 1894) niet ver te zoeken; bij Godefroy, Dictionnaire de l'ancienne langue française i.v. Hanon, hannon (Dl. IV; ao. 1885) vindt men de verklaring: ‘sorte de poisson, le merlan ou le merlus’. In zooverre wijkt Verdam af van de interpretatie van Godefroy, als hij voor mnl. coc, waarschijnlijk wegens het bij Kiliaen vermelde kocke ‘haan’, aan de beteekenis ‘knorhaan’ de voorkeur geeft boven die van ‘wijting’ of ‘stokvisch’. De verklaring van Godefroy-Verdam is fout, men zie b.v. Grand Dictionnaire Universel du XIXe siècle (ao. 1873) of Littré, Dictionnaire de la langue française (ao. 1889). Mnl. coc, en fr. han(n)onGa naar voetnoot1) zijn benamingen voor de eetbare hartschelp (Cardium edule), in het Fransch la bucarde comestible - of met een meer volkschen naam la coque (E. Rolland, Faune populaire de la France XII, 74) - en in het Nederlandsch kokhaan of, met een sinds kort uit Engeland geïmporteerde benaming, kokkel genoemd; aan de Westvlaamsche kust is dit schelpdier thans nog als kok bekend. Wat het bij Verdam geciteerde coc betreft is een vergelijking van de teksten van de Livre des Mestiers en zijn navolgingen de moeite waard: het gaat hier om de teksten van Livre des Mestiers (M.; ± ao. 1349), Gesprächbüchlein (H.; ± ao. 1420), Ryght good Lernyng (C.; ao. 1483), Vocabulaer (D.; ± ao. 1501)Ga naar voetnoot2). | |||||||||||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||||||||||
De la mer nous vienent... estorjon et oestres moules et hanons. Vander zee comen ons... stuer ende oestren, musselen ende cocs, M. 13. Esturgions, mosscles et hannons. Stůer, můsschelen unde hanecox, H. 19Ga naar voetnoot1). Saulmon d'Escoche, garnars, oystres, moules. Samon of Scotland, shrimpes, oystres, muskles, C. 15. Saulmon d'Escoce; garnars, oystres. Scotsche salm; garnards, woesteren, D. 18, 19.
Dat C.(axton) fr. hanon van zijn prototype wegliet, en meteen ook geen Engelsch equivalent hceft, zou er op kunnen wijzen dat hij alleen aan den Franschen tekst zijn aandacht besteedde; immers coc van den Middelnederlandschen tekst kon hij kennen uit het gelijkbeteekenende Middelengelsche cock. Anderzijds is het ook mogelijk dat het prototype hanon niet had, wat dan, indien men de filiatie aanvaardt zooals ze voorkomt bij Gessler, a.w. blz. 50, zou verklaren waarom ook D. cocs niet heeft. Anderzijds heeft het Gesprächbüchlein, ‘tusschen 1360 en 1377 vervaardigd naar het Brugsch model’ (Gessler, a.w. blz. 26) hier hanecox als correspondent van fr. hannons, terwijl het kox op een andere plaats vermeldt, namelijk bij de visschen ‘vander riviere’, zooals ze in M. genoemd worden. Ook hier kan de vergelijking van de vier teksten ons iets leeren.
Des rivieres mangiés... les roches et les creviches. Vander riviere eet... de blieken ende de crevitsen, M. 13. Crevitses et cues. Creefte unde kox, H. 19. D'aultre poissons de rivieres, mengiés:... roches, creviches. Of othir fisshes of the river ete: ... roches, crevyches, C. 15. Des riviers mengiés... roches, creviches. Vanden rivieren so ctet... blieken, creeften, D. 18. | |||||||||||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||||||||||
H. heeft hier tegenover de andere teksten een afwijkende lezing die moeilijk te verklaren is; alleen een min of meer waarschijnlijke gissing is hier mogelijk. Misschien beschikte de Oostlimburgsche samensteller (Gessler, a.w. blz. 27) - of een later afschrijver? - over verschillende handschriften: een waar hanons door cocs, een ander waar het door hanecox was weergegeven. Waarschijnlijk kende hij geen van beide Middelnederlandsche woorden, behield echter de lezing hannons, hanecox, wou echter om een of andere reden cocs niet laten varen en liet ze daarom de plaats van de blieken innemen, waardoor ze tusschen de riviervisschenGa naar voetnoot1) een plaatsje kregen. Eenmaal zoover moesten de roches van den Franschen tekst natuurlijk ook verdwijnen, coc werd opgevat als identisch met den naam van den ‘cuisinier’ en een nieuwe vischsoort cues (d.i. fr. queux, gallorom. couquus, lat. coquus), in het Fransch echter heelemaal onbekend, ontstond! Dat H. hier de samenstelling hanecox heeft wijst er op hoe men in het Mnl. coc ‘eetbare hartschelp’ met coc ‘haan’ heeft geïdentificeerd; hetzelfde gebeurde in het Ags., waar men sœ̂coccas als neptigalli vertaalt. De N.E.D. vermoedt voor ags. cocc ‘Cardium edule’ afleiding van lat. *cocca, uit concha. In plaats van een niet bekend *cocca, kan men m.i. beter coccum als uitgangspunt nemen; dit laatste woord immers komt reeds voor in 725 als Latijnsche naam van een ander weekdier, de wulk ‘Buccinum undatum’ (ags. wioloc, eng. whelk), terwijl conca - en niet *cocca - op dezelfde plaats als Latijnsch woord voor ags. musclan. scel staat (zie Hessels, An Eighth-Century Latin-Anglo-Saxon Glossary, C. 865). Het zou best kunnen dat dit lat. coccum en eng. ndl. coc(k) ‘haan’ in ags. cocc, mnl. coc ‘Cardium edule’ zijn samengevallen. Op een dergelijk samenvallen wijst behalve mnl. hanecoc - verg. kokhaan dat in dezelfde bet. in de 18de eeuw opduikt - en ags. sœ̂coccas, ook nog in het modern Nederlandsch het woord haan in de beteekenis ‘eetbare hartschelp’. | |||||||||||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||||||||||
Doch zoowel het Middelnederlandsch Woordenboek als het Woordenboek der Nederlandsche Taal laten ons hier in den steek. Dat Nemnich in zijn Polyglotten-Lexicon, Holländisches Wörterbuch der Naturgeschichte (ao. 1798) een ander soort schelpdier, dat trouwens niet gegeten wordt (zie P. Fischer, Manuel de Conchyliologie 931; ao. 1887), namelijk de anomia vitrea ‘haan en hen’ noemt, heeft niet heel veel waarde, omdat het blijkbaar slechts een letterlijke vertaling is van nhd. ‘der Hahn und die Henne’. Iets anders is dat S.P. Huizinga, in zijn bewerking van Brehm's Tierleben (ao. 1896-'99)Ga naar voetnoot1), naast kokhaan en kokkel, ook haantje vermeldt als benaming van de eetbare hartschelp. Het is natuurlijk ook mogelijk dat haantje hier slechts een verkorting zou zijn van kokhaan; in elk geval, ieder die het schelpdier ziet kan zich best voorstellen dat men het ‘haan’ kon noemen vanwege zijn getanden schelprand of zijn knievormig gebogen voet, die wel de associatie met een hanekam kunnen opwekken, en dit moest toch het hierboven genoemde samenvallen in de hand werken. Kan dít mnl. coc, ags. cocc ‘Cardium edule’ verklaren? Men zou haast denken dat mnl. coc ‘eetbare hartschelp’ en het in het Middelnederlandsch - althans bij Verdam - niet opgeteekende *coc ‘haan’ weinig levensmogelijkheid hadden door de gevaarlijke concurrentie van den coc uit de keuken. Ook meng. cock ‘eetbare hartschelp’ werd door cockle vervangen, maar de Engelsche cock ‘haan’ had natuurlijk van den kok die cook heette niets te vreezen.
Het eenige voorbeeld van hanecoc dat in het Middelnederlandsch Woordenboek wordt aangehaald is dat uit het Gesprächbüchlein; het is dus een voorbeeld van ± ao. 1420, of, indien het ook in de oudere handschriften van H. stond, van ± ao. 1365. Verdam verklaart hanecoc als ‘Alikruik. De naam is eene | |||||||||||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||||||||||
verbastering van fr. hannon; misschien zit het fr. coq in het woord’; deze verklaring is dichter bij de waarheid dan die welke Verdam i.v. coc geeft, juist is ze echter niet. De bron voor Verdam's interpretatie is hier dus blijkbaar niet Godefroy, maar wellicht een of ander vertaalwoordenboek van zijn tijdGa naar voetnoot1). Men kan echter mnl. hanecoc reeds veel vroeger aantreffen in bronnen die, alhoewel in het Latijn opgesteld, toch Dietsch mogen heeten omdat zij, geschreven door klerken in een Dietsche stad, vol Dietsche woorden staan waarvoor men blijkbaar geen Latijnsche equivalenten kende. Deze bronnen zijn de toltarieven van Sint-Omaars, door Giry uitgegeven in zijn Histoire de la ville de Saint-Omer (Bibl. Éc. Haut. Ét., 31 fasc.; Paris 1877). Op blz. 474 volgg. publiceert hij een toltarief uit de 12de eeuw. Het tarief is in het Latijn opgesteld en tusschen 1159 en 1167 te dateeren, doch slechts in een afschrift uit de 13de eeuw bewaard. Van dit tarief is echter ook een Fransche vertaling van 1328 bewaard, welke op blz. 479 volgg. wordt medegedeeld. Op blz. 477, resp. 483, gaat het meer speciaal over de toltarieven van visch; wij laten hier een uittreksel van den Latijnschen tekst met Fransche vertaling volgen:
| |||||||||||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||||||||||
De copieerfout uit het Latijnsche afschrift komt in den Franschen tekst, die blijkbaar op het handschrift uit de 12de eeuw teruggaat, niet voor. Deze Fransche vertaling heeft ons dus een voorbeeld van mnl. hanecoc uit de tweede helft van de 12de eeuw bewaard. Hetzelfde hanecoc hebben wij wellicht in den volgenden eigennaam: Jehan Hanecos, Rentes et esplois de le ville (ao. 1279), in a.w. blz. 595. Wij kunnen dezen naam m.i. gerust lezen als Hanecoc; het gedeelte van het handschrift waarin de aanhaling voorkomt is namelijk zeer slecht geschreven en nauwelijks leesbaar (partie... en écriture peu postérieure, mais très-négligée et à peine lisible, a.w. 595). Wat nu de ‘Summarius cum nucibus. Li sommiers de nois’ betreft, begrijpt men niet goed wat deze hier tusschen de visschen komen doen, zoodat men zou geneigd zijn hier te denken aan de bij Littré i.v. (14) vermelde beteekenis: ‘noix de mer, le pétoncle velu’; alleen geeft Littré geen citaten van deze beteekenis, zoodat wij in dit geval geen chronologische noch topografische aanduidingen krijgen. In elk geval zooveel is zeker, dat hanecoc hier weer de eetbare hartschelp - of een gelijkaardig eetbaar schelpdier - aanduidt. Godefroy, die veel materiaal uit de archieven van den Westhoek haalde, wist met het door hem i.v. aangehaalde hanekoke natuurlijk geen weg, en maakte er, misleid door ‘Li sommiers de nois’, een ‘sorte de fruit’ van. Een vierde voorbeeld van mnl. hanecoc komt blijkbaar voor in de volgende aanhaling: Dat gheen wijf visch en vercoope, by der boete van XXVII scellingen, ten ware harinck, spirinck, musselen, sardain, hiecken, gornaert, wilcken, halecopsGa naar voetnoot1) (1.: halecocs, hanecocs) of dyergelijck, Rechtsbr. v. Zierikzee 264 (ao. 1485). Coc ‘eetbare hartschelp’ kunnen wij dus in het Nederlandsch van de Westvlaamsche kust nagaan vanaf de tweede helft der twaalfde eeuw tot op onze dagen. Leiden f. de tollenaere |
|