Genitten = gedaan krijgen?
In Mariken van Nieumeghen, vs. 664-665 leest men:
ick en cans niet ghenitten,
Dat ic [se] eens pas hadde nae mijn gherief
Verdam (Mnl. Wdb. II, 1142) wilde het nergens elders voorkomende ghenitten verbeteren in ghehitten, maar later (II, 1427) nam hij toch ghenitten, met een sterretje getekend, op, met de onderstelde betekenis: ‘gedaan krijgen’. Leendertz (Mnl. Dram. Poezie, 572) sloot zich daarbij aan; J. Koopmans en W.H. Beuken denken aan een - zeer onwaarschijnlijke - bijvorm van genieten. Dat komt wel in een jongere druk voor, maar waarschijnlijker is het, daarin een poging te zien om de onbegrepen vorm genitten, door het rijm vereist, begrijpelijker te maken.
De moeielijkheid is m.i. op te lossen door een emendatie, die nauwelijks een emendatie genoemd kan worden. In het Gotische lettertype is n bijna niet van v te onderscheiden. Men kan dus lezen gevitten, dat Verdam uit Hildegaersberch optekende als ‘klaar maken’, terwijl ook vitten (Mnl. Wdb. IX, 569) de betekenis ‘in orde brengen’ heeft.
Er zijn in deze tekst, die door de uitgevers reeds op menige plaats verbeterd is, nog meer verdachte plaaten. In vs. 896 vraagt de Oom aan een onbekende toeschouwer: ‘Kendise niet? Wie es die vrouwe?’ Aannemelijker zou zijn: ‘Kendise iet?’ (iet = soms; Mnl. Wdb. III, 801). Vs. 1025 wordt veel duidelijker als Ende en gheweest omgewisseld worden. Op enige plaatsen heeft de drukker een n gezet, die m.i. geschrapt moet worden, nl. vs. 1053 ‘Sulcken sonden en quam mi noyt voren in biechten’ (let op het enkelvoudige quam); vs. 1057: ‘tegen sulcken wercken sondelijc’, waar na tegen een Datief Pluralis minder waarschijnlijk is.
C.d.V.