Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 58
(1939)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 262]
| |
Schots-schos-schorsHet woord schots heeft de etymologen moeielijkheden bereid. Van Wijk zegt: ‘nog niet bij Kil. Oorsprong onbekend’. Op grond van de oudst opgetekende vorm schossen en Fries skos neemt Van Haeringen (Supplement, blz. 148) aan, dat de vorm met ts jonger en hypercorrect is. Invloed van het adjektief schots, door Knuttel (Ned. Wdb. XIV, 933) mogelijk geacht, is weinig waarschijnlijk. Knuttel neemt aan dat schos op schors terug kan gaan, terwijl Van Haeringen dit niet als de oudere vorm wil beschouwen. Toch had reeds J.H. Kern in zijn uitvoerige etymologische beschouwing over dit woord (Tschr. 39, blz. 164-168) de mogelijkheid toegegeven ‘dat schortse, schorsse hetzelfde zou zijn als Mndl. scor(t)se, Nndd. schortse “schors, korst”, al is er verschil tussen een ijskorst en een ijsschots’. Mijns inziens is op semantische gronden deze veronderstelling waarschijnlijk. Reeds in het Middelnederlands betekent scorse niet alleen boombast, maar ook een roof of korst op een wonde. De betekenis ijskorst, die het water bedekt, staat daar niet ver van af. De vorm scortse, die reeds in Maerlant-handschriften voorkomt, schijnt al oud te zijn. Daaruit zou zowel scosse als scots(e) en scors(e) ontstaan kunnen zijn. In dat geval was het niet nodig, schots als een hypercorrecte vorm te beschouwen. Weliswaar vertoont de oudste bewijsplaats (Gouda 1492) scosse, maar reeds in het begin van de zeventiende eeuw vindt men bij Cats schorse, bij Hooft schors (‘daar schors op schorse schuyft’, Geeraert van Velsen, vs. 1678) en bij Bredero schotsGa naar voetnoot1). C.d.V. |
|