Naar aanleiding van veldiep en verwanten (Ts. 56)
Als aanvulling op de artikelen over veldiep (en verwanten) in Ts. 56 noem ik hier enkele overeenkomstige samenstellingen met diep, die de Friese schrijver Gijsbert Japicx gebruikt. In de eerste plaats see-djiep (zeediep): see-djiep' gruwle' oer-stjolp (zeediepe overstelping van gruwelen, verschrikkingen; in de vertaling van psalm 34). - Verder gruwn-djiep (gronddiep) in psalm 8: (wat is de mens) dat Y so gruwn' djiep him... betinsse (dat Gij hem zo diepgrondig gedenkt). - Dan hôldjiep (holdiep), door E. Epkema in zijn Wdb. op de gedichten van G.J. vertaald met: volkomen tot op den bodem, penitus (Psalm 139: Heere, Y besitt' mijn niere hôl-djiep).
Men vindt bij G.J. ook het adjectief holl'-leeg = hellaag, eveneens in psalm 139: Bôddje ick my holl' leeg (Staten vert.: of bedde ik mij in de helle). Epkema verwijst bij dit woord naar een Nederl. hellaag bij Kamphuizen, blz. 197. Het woord is niet opgenomen in het Ndl. Wdb. Wel vindt men in het Wdb. (VI, 500) heldiep (tegenover hemelhoog), met een vb. uit Vondel, en andere samengestelde adjectieven met hel als eerste lid.
Ten slotte haal ik nog aan uit psalm 103: O wa schoe telle oer dy sijn on-gruwn'-djiep' barmhertigheyt (o wie zou kunnen uitspreken Zijn afgrond-diepe = ondoorgrondelijke barmhartigheid over u), waar ik on-gruwn' meen te moeten opvatten als het substantief ongruwne = ongrond, diepte (zie Ndl. Wdb. i.v. ongrond = grondeloze diepte). Ik eindig dus met een woord dat in zijn vorming onmiddellijk naast het door Beets in modern Nederlands aangetroffen afgrond-diep mag worden gesteld (Ts. 56, blz. 270). Bij den taalvirtuoos Gijsbert Japicx, virtuoos ook in het smeden van (dikwijls zeer ongewone en gedurfde) koppelingen, zal men ongetwijfeld meer materiaal kunnen vinden, dat waard is in verband met veldiep te worden beschouwd.
Amsterdam.
a.a. verdenius