Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 58
(1939)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 69]
| |
Potgieters bewerkingen naar het ZweedsIn het voorjaar van 1831 trok de jonge Potgieter naar Zweden met de opdracht een erfenis voor de familie Trip te regelen. Hij moest daarvoor geruime tijd, van het voorjaar 1831 tot het najaar 1832, in Zweden doorbrengen en dat verblijf in het Noorden is voor zijn ontwikkeling, voor de verruiming van zijn geestelijke horizon buitengewoon belangrijk geworden. Een van de kenmerken van de Nederlandse jeugd van 1820-1830 was, naar Potgieters eigen woorden, een meer algemene studie van de talen der naburenGa naar voetnoot1), daardoor moest van zelf ook de belangstelling voor de litteratuur in die talen geschreven, toenemen. Toen Potgieter dus naar Zweden reisde heeft hij zeker plannen gehad de letterkunde van het land, dat hij zou bezoeken, te bestuderen. Tijdens zijn verblijf in Antwerpen was hij door Willems al in aanraking gekomen met Engelse en Franse romantiekGa naar voetnoot2), in zijn eerste gedichten is hij al de romanticusGa naar voetnoot3), zijn belangstelling voor de letterkunde en de historie is gewekt. De romantische litteratuur vond een weerklank in zijn eigen, melancholieke gemoedsstemming. Hij gevoelde zich eenzaam, een ongelukkige liefde had hem diep getroffenGa naar voetnoot4). Hij kwam in Zweden in aanraking met vele mensen, in aristokratische, intellectuele kringen werd hij opgenomen, hij was vol belangstelling voor het geestelijk leven om hem heen, vooral in Gotenburg, maar hoewel feest na feest hem afleiding bezorgden, bleef hij vaak weemoedig gestemdGa naar voetnoot5). Hij had in het begin moeite zich in Zweden thuis te gevoelen. Dat blijkt uit de brieven in die periode geschrevenGa naar voetnoot6), toen hij ‘in de | |
[pagina 70]
| |
Zweedsche conversatie die vlotheid mis(te), welke alleen het gesprek aangenaam maakt’. Een jonge dichter, die een tijd lang in een vreemd land verblijf houdt, zal daar het eerst zijn tijdgenoten lezen en die beter begrijpen, zich meer een met hen gevoelen dan met schrijvers uit een vroegere periode. De tijd dat Potgieter in Zweden vertoefde, was voor de Zweedse litteratuur een periode van bloei, er leefden verschillende auteurs, die tot de belangrijkste uit de Zweedse letterkunde behoren. We kunnen het met enige restrictie nog altijd eens zijn met Potgieter, wanneer hij zegtGa naar voetnoot1), dat de Zweedse litteratuur begint bij de Gustavianer, de academische schrijvers uit de tijd der verlichting. Wat daar voor valt heeft over het algemeen meer historische dan litteraire waarde. De Gustavianer hebben een tijd de toon aangegeven in het Zweedse geestelijke leven. In het begin van de 19e eeuw ontstond er onder de jongeren een heftig verzet tegen deze verstarrende academici. Het zijn de vurige romantici, die een felle aanval op hen doen in hun tijdschrift Fosforos; ze willen de Zweedse letterkunde een nieuwe richting geven, en kiezen als hun voorbeeld hun Duitse tijdgenoten en de klassiek Griekse litteratuur. De Fosforisten zijn vervuld van de Duitse natuurphilosophie, ze uiten zich in vurige bewoordingen, houden van sterke tegenstellingen, worden daardoor sentimenteel en spreken met pathos. Hun belangrijkste aanvoerder is Atterbom. De historische richting in de romantiek is meer vertegenwoordigd door de mannen van het Gotische verbond, Götiska Förbundet. Zij zijn vervuld van een vurige vaderlandsliefde, ze willen de letterkunde in betere banen leiden, o.a. door de vrijheidsgeest der voorvaderen te doen herleven. Ze zoeken een morele steun in het verleden, willen de volkskracht versterken door te wijzen op het heerlijke, natuurlijk sterk geïdealiseerde leven der voorouders. Uit onvoldaanheid over hun | |
[pagina 71]
| |
eigen tijd verlangen de leden van dit gezelschap terug naar een gedroomd verleden, een skandinavische oudheid, waarin ze menen een volk te vinden zoals ze dat wensen, vol heldenmoed, vaderlandsliefde en vrijheidsgeest. Tot de oprichters van Götiska Förbundet hoort Erik Gustav Geyer, de later bekende dichter-historicus. Uit deze kring komt ook de hernieuwde belangstelling voor het oude volkslied. In geheel West-Europa interesseerde men zich voor het volkslied, naar de mening der romantici uit de onbestemde volksziel voortgekomen. In Zweden kon die belangstelling wel zeer groot zijn: een schat van volksliederen was daar nog bewaard gebleven en Geyer was een der eersten, die samen met Afzelius een uitgave van een aantal dezer liederen bezorgde. Ook Tegnér, de bekendste Zweedse dichter, werd lid van Götiska Förbundet, al schreef hij niet geheel in de geest van de ‘Goten’. Hij is geen optimist als zij, wel verdiept hij zich in de skandinavische oudheid, maar hem interesseert vooral de levensopvatting, de wereldbeschouwing der oude Skandinaviërs; hij is niet steeds vol bewondering voor hun speciale deugden, en zijn klassieke ontwikkeling houdt hem ervan terug tot excessen over te gaan. Aan de andere kant bestrijdt hij het Frans klassicisme, dat tot verstarring leidde. Toen Potgieter in Zweden kwam was de strijd tussen academici en fosforisten uitgestreden; Geyer en Tegnér waren de algemeen erkende grote schrijvers en het is dus niet te verwonderen dat Potgieter zich het meest tot hen aangetrokken voelde. Terwijl zijn bewondering voor Atterbom op den duur verminderde, blijft hij zich ook later steeds in Geyer en Tegnér verdiepen. Een gevoel voor maat en harmonie karakteriseert beider werk, daarbij zijn ze gedeeltelijk realisten. Hoezeer Potgieters geaardheid, die overal een zekere harmonie zoekt, verschilt van die der felle romantici blijkt, wanneer men zijn verhalend gedicht Blända van 1837Ga naar voetnoot1), dat op een Smålandse sage berust, | |
[pagina 72]
| |
vergelijkt met het gelijknamige gedicht van den in 1823 overleden Zweedsen dichter StagneliusGa naar voetnoot1). Stagnelius is de ongeëquilibreerde romanticus, die de felste kleuren, de hevigste accenten kiest om zijn gevoelens te uiten. Men kan niet met zekerheid vaststellen of Potgieter zijn gedicht gekend heeft, maar wel is zeker, dat hij dezelfde sagestof op geheel andere wijze bewerkte. Overgangen van gelukkige idylle tot diepste ellende, bloederige gevechtsbeschrijvingen, gruwelijke wraakzucht, vormen de karakteristiek van Stagnelius' werk, soms met spottende ironie vermengd. Potgieters werk is rustiger, evenwichtiger.
Uit Potgieters papieren van 1831-1832 blijkt hoe hij zich door vertalingen in het Zweeds oefende en in zijn dagboekaantekeningen van 1832 komen herhaaldelijk Zweedse zinnen voor. Potgieters Zweeds is wel niet zo heel fraai, maar het is niet zo dwaas als het citaat in De Nieuwe Gids, 1910, doet vermoeden, waar door verkeerd lezen van het handschrift de wonderlijkste fouten zijn afgedruktGa naar voetnoot2). Onmiddellijk na zijn terugkomst uit Zweden heeft Potgieter verschillende Zweedse gedichten vertaald; hij wilde het Nederlandse publiek in de vreemde litteratuur inwijden. Hij kreeg daartoe de gelegenheid, doordat hij enige gedichten kon publiceren in de Verzameling van Voortbrengselen van Uitheemsche Vernuften, uitgegeven door Westerman in 1836. Een aantal belangrijke gedichten uit het Zweeds nam Potgieter op in zijn werk Het Noorden in Omtrekken en Tafereelen (1836-1840)Ga naar voetnoot3). Naast deze verzamelingen heeft hij ook later nog enige keren vertalingen naar het Zweeds het licht doen zien. In Westermans Proeven zijn verzen opgenomen van Choraeus, Atterbom, Franzén en Tegnér. De keuze der gedichten is vermoedelijk door Potgieters stemming bepaald: een aantal van deze verzen spreken van eenzaamheid en teleurgestelde | |
[pagina 73]
| |
liefde. Van Choraeus, een der minder bekende dichters, die tot de klassicistische aanhangers der verlichting behoorde en die al in 1806 overleden was, vertaalt Potgieter Klagt der Weduwe, die later vrijwel ongewijzigd in Poëzy I is opgenomenGa naar voetnoot1). Het gedicht bestaat uit vier strofen van 7 regels, zo geschreven, dat regel 4 en 5 gelijk luiden. Verder zijn regel 1 en 6, en 2 en 7, of 3 en 6, gelijk of ongeveer gelijk luidend. Potgieter vindt deze vorm blijkbaar te eentonig, hij brengt wat meer afwisseling in de versregels. Hij vertaalt niet geheel woordelijk, maar omschrijft meer. Han, som vakar för oss alla,
Han, de faderlösas far,
Änglaskaran skall befalla
Att beskydda deras dar.
Att beskydda deras dar
Skall han änglarna befalla,
Han, de faderlösas far!
Hij, wiens wijsheid niet kan falen,
Die der weezen Vader is,
Zal Zijn eng'lenstoet doen dalen,
Dat hun voet het spoor niet miss';
Hun ten gids in duisternis,
Zullen de englen van Hem dalen,
Die der weezen Vader is.
De twee enigszins sentimentele gedichten van Atterbom, Saga van Astolf en Florio's Klagt zijn niet in Poëzy, alleen in de Verzamelde Werken opgenomen en ook niet omgewerkt. Het zijn liederen die in het sprookjesdrama Lycksalighetens Ö gezongen worden, de titels zijn van Potgieter. De Saga van AstolfGa naar voetnoot2) is in volksliederenstijl geschreven: het eerste en het laatste couplet heeft een refreinregel, die de geest van het gedicht karakteriseert. Het geheel heeft de dialoogvorm, waarbij het antwoord op een vraag een regel van die vraag nog eens herhaalt. Het gedicht bezingt de liefde van Astolf en | |
[pagina 74]
| |
Svanvit; uit het slot kan de lezer opmaken, dat Astolf zijn geliefde zal verlaten. Het rhythme is bij Potgieter veranderd, daar hij Atterboms anapesten in dactylen weergeeft. Hij stoort zich in deze tijd nog niet aan de later geuite eis, dat men bij een vertaling het rhythme van een vers moet bewaren, opdat het karakter niet verandertGa naar voetnoot1). Terwille van het metrum brengt Potgieter kleine wijzigingen aan, hij verkiest het onderschikkend zinsverband boven Atterboms nevenschikkend, dat meer in overeenstemming met de stijl van het oude volkslied is. Soms vult hij een regel met niets zeggende woorden aan of wil hij verduidelijken, waar 't volkslied slechts herhaalt: Så blif då en kyrka på Nordanhed
en kyrka så herrlig som stor,
d.w.z. ‘word dan een kerk op noorderheide, een kerk even heerlijk als groot’ is bij Potgieter: Word dan een kerk op de heide van 't Noorden,
Licht er den pelgrim en boeteling voor.
De sterkste verschillen komen in de beeldspraak voor. In Astolfs Saga ziet Svanvit zich zelf en haar geliefde telkens in andere vormen, in andere gedaanten voorgesteld. De vertaler vervangt soms het onmiddellijke beeld door een vergelijking. Då skulle du vara den fagraste lind (dan zoudt ge de mooiste linde wezen) wordt: ‘Dan mogt ik u bij een linde gelijken’. Wanneer Astolf de heldere beek is, zou Svanvit een eendje willen wezen en van oever tot oever zwemmen. Maar dit is voor Potgieter geen poëtisch beeld. Och jag ville vara så liten en and,
verandert hij in: Zou ik een prachtige zwaan willen wezen,
ofschoon hij een voorbijtrekkende jachtstoet dan op zwanen moet laten schieten. | |
[pagina 75]
| |
Florio's KlagtGa naar voetnoot1) getuigt van een dwepende, melancholieke natuurverering van den eenzamen zanger, die zich als een verstotene gevoelt. Hier en daar overdrijft Potgieter nog, als Florio klaagt: Luid zal 'k u prijzen in d'arm van den dood,
waar het Zweeds heeft: Vill och i döden jag prisa ditt namn,
(wil ook in de dood ik prijzen uw naam).
In de inleiding verontschuldigt de jonge Potgieter zich enigszins voor de vertaling van deze gedichten, de Zweden beschuldigen Atterbom ervan, ‘tot de overdrevene navolgers der nieuwe Duitschers te behoren’, in zijn jeugdige melancholie gevoelt Potgieter zich tot hem aangetrokken. Later staat hij meer critisch tegenover Atterbom. Wanneer hij in 1862 in zijn studie over Tegnérs Frithiofs sagaGa naar voetnoot2) twee fragmenten uit Atterboms bundel Blommorna aanhaalt, waarin het karakter van elke bloem op symbolische wijze wordt verklaard, becritiseert hij Atterboms te geringe taalbeheersing, en met opzet verandert hij hier en daar de tekst om duidelijker te zijnGa naar voetnoot2). Uit LinblommanGa naar voetnoot3), het vlasbloempje, kiest hij drie coupletten, die een geheel vormen en het spinnende meisje voorstellen. Regels door Atterbom alleen om de klank geschreven, Surra, spinnrock, surra!
Snurra, rulle, snurra!
krijgen inhoud: Snorrend gaat het raadjen,
Dunner wordt het draadjen.
De raad van Atterbom aan het meisje om naast het spinnen te spelen, want spoedig komt er een einde aan dans en scherts, Skynda dig att leka,
Snart är slut på dans och skämt,
| |
[pagina 76]
| |
wordt bij den ernstigen Potgieter gewijzigd. Geen raad tot spelen, slechts tot werken, want: Over weinig jaren
Zijn en vlijt en vrijers zoek.
Ook van RosenGa naar voetnoot1) kiest Potgieter maar enige strofen, waarvan hij het gezwollene vereenvoudigt. In de roos symboliseert Atterbom zinnelijke schoonheid en genot. De wang der jonkvrouw, die gekust wordt, Rodnar lik jorden av vällustens vin
Vid brudkvälls musiken från surrande bin.
(bloost als de aarde van de wijn der wellust bij de bruiloftsmuziek der zoemende bijen), Potgieter verandert dit in: Die bloost als heel de aarde in de omarming van Mei
En 't bijengesuis wordt der bruiloft ten rei.
In Westermans Proeven neemt Potgieter van Franzén Laplandsch Liedjen en Het arme Meisjen op. Franzén behoort tot Potgieters niet moderne tijdgenoten. Men heeft hem een dichter genoemd, die in de 18e eeuw 19e eeuws, en in de 19e eeuw 18e eeuws wasGa naar voetnoot2). Potgieter bewonderde in hem ‘naïviteit, gevoel en waarheid’Ga naar voetnoot3). Later vindt hij Franzén bij alle sierlijkheid en gevoel gezocht, gemaakt en sentimenteel. Alleen wanneer hij ‘het geluk van lust en liefde opvat, zooals zijn leeftijd het meebrengt’ begrijpt Potgieter de opgang die hij maakte. Het Laplandsch Liedjen komt voor in de idylle Emili eller en Afton i LapplandGa naar voetnoot4). De eerste coupletten citeert Potgieter in omgewerkte vorm in de studie over Tegnér, en het gedicht is nog eens in zijn geheel, in gewijzigde vorm opgenomen in Poëzy, 88. Aan de verbeteringen kan men zien, dat het niet Potgieters wens is zich zo dicht mogelijk aan de Zweedse | |
[pagina 77]
| |
tekst te houden. Hij brengt in de strofen kleine veranderingen aan, waardoor het vers meer vloeit, bewegelijker wordt, in overeenstemming met de inhoud. Soms is de eerste uitgave een getrouwere vertaling van het Zweeds, soms de tweede. Als de dichter zijn rendier aanspoort wil hij het lokken met het overvloedige mos, dat onder de sneeuwhoop bij de tent van zijn meisje wacht. Zelf moet het dier de sneeuw wegkrabben: Vid min flickas tält
Får du krafsa se'n.
Ymnig mossa der
under drifvan är.
Potgieters eerste vertaling geeft het beeld niet geheel juist weer: Bij mijn meisjens tent
Wacht u welig mos,
Onder winterdos.
Vandaar de verbetering in de studie over Tegnér: wat nog weer gewijzigd wordt in Poëzy: In het zesde couplet daarentegen is de eerste vertaling, Of ge in 't steenig dal,
U voor mij versteekt,
een getrouwere weergave van het Zweeds: Du må gömma dig
Bakom däldens sten,
dan de latere Of ge uit schalken aard
U voor mij verbergt.
| |
[pagina 78]
| |
Men kan hier Potgieters werkwijze uit opmaken: bij latere uitgaven verandert hij zijn vertaling, met de Zweedse tekst in de hand, maar het is niet zijn bedoeling dat zijn omwerking een zo nauwkeurig mogelijke weergave wordt. Het arme Meisjen, de vertaling van het pretentieloze gedicht Den fattiga Flickan, is ook opgenomen in de raamvertelling van Het Noorden, In de Noordsche DrinkzaalGa naar voetnoot1). Het eenvoudige vers moet daar de gemoederen weer tot rust brengen na een woordentwist over het al of niet geoorloofde van voorspellingen in historische romans. Het gedicht is strofe voor strofe in dezelfde vorm vertaald. Dat Potgieter toen nog moeite met de versvorm had blijkt uit regels als: En ach! geen vrijer vraagde mij,
Ik krijg wellicht er geen!
Het is begrijpelijk dat Potgieter juist dit gedicht vertaalde, de inhoud is de klacht van het arme meisje, dat haar jeugd voorbij ziet gaan en meent dat ze eenzaam zal blijven. Ze troost zich met de gedachte, dat haar later, zo ze al de vreugde der liefde moet missen, geen teleurstelling zal treffen, ‘'t zwaarst en bitterst lijden - dat vrouwen grieven kan’! Kortstondig is het geluk der andere meisjes, zij is, als ze zich op God verlaat, gelukkiger dan de overigen. Tracht de teleurgestelde Potgieter zich niet op dezelfde wijze met deze weinig overtuigende woorden te troosten? Axel, het gedicht van Tegnér dat in de ‘Proeven’ is opgenomenGa naar voetnoot2), behoort tot diens zwakste werken, maar het had bij de verschijning in 1822 een buitengewoon succes, vooral door zijn sentimenteel karakterGa naar voetnoot3). De inhoud, een ongelukkige liefdesgeschiedenis, is vrij mager. Potgieter heeft het gedicht vermoedelijk afgekeurd, het in ieder geval nooit meer laten herdrukken. In de aantekeningen staat dat de vertaler Tegnér ‘in het | |
[pagina 79]
| |
hem eigen gewaad wil doen optreden’ en daarom hetzelfde aantal regels en dezelfde maat gebruikt, al zijn daarom wel eens vreemde constructies nodig. Potgieter houdt zich bij deze vertaling vrij getrouw aan de Zweedse tekst. Een enkele maal laat hij historische bijzonderheden weg. Het woord runen is volgens de aantekeningen in Nederland te bekend om er een uitlegging van te geven. De bautasten waarop ze gegrift zijn, kent men echter niet. Vandaar de vertaling der regels och ärren på hans panna sade
vad runor på en bautastenGa naar voetnoot1)
door Terwijl zijn kruin het merk bewaarde
Hoe 's vijands zwaard die had gekloofdGa naar voetnoot2).
Daar Potgieter hier het principe toepast, dat de vertaling hetzelfde aantal regels moet bevatten als het origineel, voegt hij na een bekorting soms een vers van eigen vinding in, dat vaak verklarend is. Als Axel alleen overvallen wordt, slaat hij zijn eersten aanvaller neer, dan strijdt hij met een eik als dekking tegen de overmacht: Med ryggen stödd emot en ek
den kämpe leker nu sin lekGa naar voetnoot3).
De Nederlandse vertaling is vollediger en geeft antwoord op de vraag, hoe de ruiter een dergelijke positie in de strijd kan innemen: Maar Axel rept zich fluks van 't paard,
Een eik verschanst zijn rug, zijn zwaardGa naar voetnoot4).
Tegnér vergelijkt Maria, die den gewonden Axel verpleegt, met een roos die in de bossen van Griekenland bloeit naast een gevallen beeld van Hercules. Hon satt, liksom i Greklands lunder
(den sköna värld som nu går under)
en yppig ros som växer vild
bredvid en fallen HerkulsbildGa naar voetnoot5).
| |
[pagina 80]
| |
Potgieter laat de tweede regel weg en vertaalt dan aanvullend: Zij scheen een roos in Hellas dreven,
Die naast een omgevallen beeld
Van Hercules - vol gloed en leven
Zich heft en 't kille marmer streeltGa naar voetnoot1).
Zo zouden er nog verschillende voorbeelden te geven zijn. Axel komt na vele gevaren te Stockholm ‘till Mälarns kungastad’ In Mälarns Koninklijke stad -
Een aanblik die hem 't al verzoette!Ga naar voetnoot2)
Stockholm heeft zoo een indruk op Potgieter gemaakt, dat hij er zelfs in dit gedicht van moet getuigen en in de aantekeningen nog een fragment uit zijn Dagboek, in brieven aan een vertrouwden vriend, geeftGa naar voetnoot3). Axel is nooit herdrukt, alleen enige regels uit het slot worden in de studie over Tegnér geciteerd. Dit zeer vrij vertaalde fragment heeft Potgieter hier nog eens omgewerkt, zonder dat de Zweedse tekst daar invloed op hadGa naar voetnoot4). | |
IIToen Potgieter in 1836 zijn werk Het Noorden in Omtrekken en Tafereelen uitgaf, was zijn bedoeling een beschrijving te geven van dat wat hem in het noorden, vooral in Zweden, het meest getroffen had, geen volledige reisbeschrijving, maar een uitwerking van aantekeningen en fragmenten, een hulde aan het land, waar een nieuwe wereld voor hem was opengegaan. Van de twee skandinavische landen die hij bezocht, maakte Zweden de diepste indruk op hem; het grootste gedeelte van zijn boek is ook aan dit land gewijd. Meestal is hij geestdriftig gestemd over dat wat hij in Zweden in werkelijkheid of in verbeelding beleefde; over Denemarken kan hij nog wel eens gemelijke opmerkingen maken. | |
[pagina 81]
| |
In Het Noorden blijkt Potgieters behoefte om te idealiseren. Hij gevoelt zich in Zweden thuis, geniet van de omgang met zijn nieuwe vrienden, bewondert het land en de cultuur, vooral de litteratuur. Niets is er meer over van de gemelijke toon uit de brieven, die hij gedurende de eerste weken van zijn verblijf schreef. De compositie van Potgieters werk is typerend voor den romanticus: reisbeschrijvingen, litteraire fragmenten, korte voorvallen wisselen elkaar in bonte verscheidenheid af. Om een goede karakteristiek van het Zweedse land en volk te geven vertelt hij ons verschillende volksverhalen en vertaalt hij vele Zweedse gedichten. De verhalen heeft hij vermoedelijk in de streken die hij bereisde, uit de mond van de bevolking gehoord en hij heeft ze op eigen wijze weergegeven. Ze vormen evenals de vertalingen der gedichten soms een organisch geheel met Potgieters eigen schetsen, soms ook denkt men bij het lezen aan den autodidact, die graag met zijn nieuw verworven kennis pronkt. Enkele stukken voegt hij ter wille van de inhoud in, hij geeft dan zelf een kort inleidend woord om de gelegenheid te hebben een Zweeds verhaal te vertellen. Het meest buiten het verband van Potgieters eigen verhaal is Het KolenbrandersjongskenGa naar voetnoot1), een vertaling van Geyers den lilla Kolargossen. Wanneer hij in navolging van E.T.A. Hoffman De Mijn van FahluGa naar voetnoot1) laat horen, vormt dit gedicht van Geyer een inleiding, die maar in zeer verwijderd verband met het volgende prozastuk staat: in beide wordt over bovennatuurlijke machten gesproken. Het landschap dat hij bereist, wekt de gedachte aan een gedicht op; een klooster dat hij ziet, herinnert hem aan verzen van TegnérGa naar voetnoot2). Soms is de inleiding ter wille van het gedicht opgenomen. Het begin van c. XII, ‘phantasiën’, geeft den schrijver de gelegenheid De Jager en de BoschbruidGa naar voetnoot3) van Geyer op te nemen. Bij een volkslied verzint Potgieter een passend ver- | |
[pagina 82]
| |
haal en een postiljon treedt op om verschillende liederen te zingen. Vertalingen van Tegnér dienen om de lezers van de schoonheid van het Zweedse land te overtuigen. Potgieter gevoelt zich tot de Zweden aangetrokken en ontdekt in hen eigenschappen, die hij ook in zijn eigen volk bewondert. Ook de Zweden zijn dappere zeelieden, van ouds voor de zee geschapen, en om dat te bewijzen vertaalt hij Geyers Viking, het geidealiseerde beeld van den zeevaarderGa naar voetnoot1). Kenmerkend voor het platteland van Zweden is de positie van den predikant en het leven op de pastorie, in alle opzichten het middelpunt van de streek en het gastvrije oord voor den verdwaalden reiziger. Om dat aan te tonen vertaalt Potgieter een stemmingsvol stukje van een vrij onbekenden dichter StjernstolpeGa naar voetnoot2). Zo vindt hij van zelf ook de gelegenheid Tegnérs NachtmaalsvieringGa naar voetnoot3) in te voegen, en te spreken over de zachtmoedige, weinig dogmatische geloofsbelijdenis, die hem aantrok. De raamvertelling In de Noordsche Drinkzaal omvat naast verhalen, waarvoor Potgieter de stof aan Zweedse overleveringen ontleende, ook een aantal willekeurig gekozen gedichten. De soort gedichten, die Potgieter vooral opneemt, zijn de verhalende. Ze zijn dikwijls in bewuste navolging, in de stijl van de oude volksliederen geschreven, waarbij het verhaal niet in bijzonderheden verteld wordt, maar waarbij men vooral het licht werpt op de bijzondere momenten. Ze vormen de romantische navolging van wat men voor de echte volkskunst hield. Behalve deze verhalende gedichten uit het begin van de 19e eeuw, vertaalde Potgieter ook een aantal oude volksliederen. Het is niet te verwonderen dat de jonge Hollandse dichter zich juist tot deze verhalende gedichten aangetrokken gevoelde. Een beschrijving van een land en volk was voor Potgieter | |
[pagina 83]
| |
onbestaanbaar zonder een poging door te dringen in de geschiedenis van dat volk. Vandaar dan ook dat hij herhaaldelijk fragmenten uit de Zweedse geschiedenis invoegt, vooral anecdotische episoden uit het leven van Gustaaf Wasa, Eric XIV, Karel IX, Karel XII, Gustaaf III, de bekendste Zweedse koningen, ten dele uit het huis Wasa, dat naar Potgieters woorden, evenals het huis Medici, door rampen omhoog gekomen, op den duur zijn voorspoed leerde dragenGa naar voetnoot1). Bij deze historische fragmenten verhaalt Potgieter zelf, hij volgt niet een bepaalden Zweedsen schrijver; voor de gedichten vertaalt hij Zweedse originelen. De jonge Potgieter is er zich van bewust, dat hij nog niet tot de hoogte van Tegnér reikt. Een fragment, dat hij invoegt, begint soms met een lichte verontschuldiging voor de vertaling, als inleidingGa naar voetnoot2). Zijn liefde voor Zweden drijft hem er toe ook anderen ervan te overtuigen, dat het land zijn eigen schoonheid heeft. Dat Potgieter in Tegnérs werken thuis is bewijst de vertaling van enige regels uit een minder bekend gedicht Vid skånska Hovrättens InvigningGa naar voetnoot3). Hij neemt ze op uit bewondering voor den dichter, die naar Potgieters oordeel ook van een gelegenheidsgedicht een meesterwerk wist te maken, en een onbelangrijke gebeurtenis wist te verheffen door er een grootse gedachte aan te verbinden. In een toespraak tot den koning en de rechters bij de inwijding van het gerechtshof herinnert Tegnér er beiden n.l. aan, dat God aller rechter is. In tegenstelling met andere fragmenten vertaalt Potgieter deze tweemaal twee regels letterlijk. Wat hij verder van Tegnér opneemt zijn enige fragmenten uit Frithiofs Saga en Svea, en volledig Klosterruinerna en Fågelleken. Zijn wijze van vertalen is niet overal gelijk; zowel in tekst als in metrum wijkt hij van het origineel af. Een bezoek aan het Vadstener klooster biedt een welkome gelegen- | |
[pagina 84]
| |
heid het gedicht KlosterruinernaGa naar voetnoot1) in te voegen, met de typisch romantische motieven: een eenzame bouwval van een klooster, waar slechts uilengekras weerklinkt laat den voorbijganger dromen van vrede en genade. Maar er moet een tijd geweest zijn, dat ook hier stil verdriet geleden werd. In dit klooster kwijnde misschien eens een non uit smart om haar verloren minnaar door tering aangetast, weg. Nu leve haar schim in vrede, ze is gewroken. De Heiligen zijn verdwenen, ‘nu gaat de ploeg waar men haar eer bewees’. Dit is een romantisch werk dat sprak tot den jongen dichter, die De jonge Priester had geschreven met het verwante motief van den tot de ongehuwde staat gedwongen man. De eenzamen, die geen deel hebben aan het liefdeleven, zijn degenen aan wie Potgieter zich verwant gevoelde, en daarom vertaalt hij Tegnérs KlosterruinernaGa naar voetnoot2). Potgieter gebruikt dezelfde vierregelige strofenvorm van het origineel, vertaalt zin voor zin, zij het ook niet letterlijk. Eenmaal treedt hij verduidelijkend tussen beiden: Vem svarar? Ack blott livet klaga vet
ock smärtans tecken i sitt våld det äger.
I graven torkar ögat ut, som grät,
och intet öra hör vad döden säger.
Potgieters vertaling luidt: Gij antwoordt niet. Alleen het leven klaagt,
Het leven slechts heeft tolken voor zijn nooden;
Geen oor verneemt de klagten van de dooden.
Tussen de tweede en derde regel van het Zweedse vers gevoelt hij een hiaat, daarom verandert hij de derde regel in: vergeefs het graf de waarheid afgevraagd. Tegenover een vriend, die naar het zonnige zuiden reist, wil Potgieter Zweden verdedigen. Hij kiest daarvoor een fragment uit SveaGa naar voetnoot3), dat Tegnér in 1811 voor een prijsvraag schreef, en dat door de Zweedse academie bekroond werd. In | |
[pagina 85]
| |
dit gedicht richt hij zich tot de Zweedse bevolking om hen wakker te schudden en hen op te wekken tot een betere toekomst. Het is tegelijk een sermoen en een aansporing, liever wil Tegnér de ondergang dan een slavenleven. Hij karakteriseert Zweden o.a. als het noordelijke land in tegenstelling met de weelderige natuur van Italië. Potgieter vertaalt soms nog wat onbeholpen: (naturen) gav för skilda zoner
åt sederna sin färg, åt språken sina toner.
En 't Oost verschilt van 't west niet meer in taal dan zeden.
Juist het verschil tussen noord en zuid moet in het verband uitkomen, niet tussen oost en west. Wel treft Potgieter de stemming van Tegnérs gedicht. Zijn kleuren zijn alleen hier en daar wat sterker. Utöver forsens svall förvägna klippan hänger
wordt in de vertaling: Vermetel buigt die klip zich ginder, waar zij 't klotsen
Des watervals verneemt, die dondert aan haar voet
En zich naar 't blaauwe meir met aadlaars snelheid spoedt!
Het in Tegnérs tijd meest bewonderde gedicht was Frithiofs Saga. De romantische verheerlijking en idealisering van het verleden moesten ook Potgieters bewondering wekken. Hij vertaalt er enige zeer bekende fragmenten van. Wanneer hij in Kopenhagen den jongen Abraham ontmoet, die een vurige, maar hopeloze liefde gevoelt voor de mooie Rachel ‘de speelnoote zijner jeugd’ vraagt een jong meisje Abraham naar de oorzaak van zijn smart. Hij antwoordt haar niet, maar zendt haar de volgende dag een exemplaar van Frithiofs Saga met een zwart lint, gelegd bij de regels, door Potgieter vertaaldGa naar voetnoot1). De verzen waarin Frithiof Ingeborg herdenkt, waarin hij smartelijk getuigt, hoe zij nooit uit zijn gedachten is, hoe hij al zijn daden voor haar volbracht, zijn ook de tolk van Abrahams | |
[pagina 86]
| |
alles beheersende liefde. Maar Frithiofs beeldspraak zou in zijn mond niet passen: Wij wiessen beide, gelijk aan één wortel,
Twee ranke stammen, te zaam, voor elkaar!
geldt ook voor Abraham, maar Slår Tor den ena med himlaflamman,
den andra vissnar,
moet Potgieter veranderen; er blijkt, naar zijn eigen oordeel, ‘meer van den Noordschen dweper, dan van den vurigen Oosterling in die regelen’. Hij uit daarom dezelfde gedachten in andere wooṛden en voegt nog in: Vrij kiest de duif in het woud zich een tortel.
De natuur van Värmland wekt Potgieters verlangen naar ‘een vers uit den ouden tijd’ en vormt een welkome aanleiding voor de vertaling van Frithiofs afscheid van Ingeborg, het beroemdste deel van het verhaal. Wel behoudt Potgieter de dialoogvorm en het metrum, maar letterlijk vertalen doet hij hier evenminGa naar voetnoot1). Over het algemeen vertelt hij zin voor zin in zijn eigen taal na, soms verandert hij iets of verduidelijkt hij wat. Zo gebruikt hij inplaats van schip graag het woord draak, vermoedelijk om het geheel meer stemming te geven en meer te doen gelijken op wat hij in de inleiding noemt: de sagentijd van het noorden. Om dezelfde reden voegt hij meer godennamen in, o.a. wanneer Ingeborg de reinheid van haar liefde verdedigt: Thor wraakte 't niet, al zag hij 't van zijn wagen,
En Nanna's held zou 't wraken waar ik bad?
Tegnér noemt hier geen goden. Ook de versbouw is op verschillende plaatsen een beweegreden om namen in te voegen of weg te laten. Vegtamskvida, het oude Eddalied, was in de tijd van de romantiek in het noorden | |
[pagina 87]
| |
een bekend gedicht, maar niet in Nederland. Potgieter laat in de tekst de naam weg en zegt alleen in een noot: toespeling op het slot van Vegtamskvida. Potgieters toelichting bij Frithiofs afscheid is zeer beknopt, en daarom moet de vertaler af en toe enige regels ter verklaring invoegen. De beeldspraak is in de vertaling niet steeds goed weergegeven. Ingeborg vergelijkt de vrouw bij een waterlelie; zolang ze vastgeworteld is in de bodem, is ze mooi, zelf een ster op de blauwe diepten, ontleent ze aan haar zusters, de bleke sterren aan het firmament, haar kleuren. Wee als ze zich losrukt: då driver hon,
ett vissnat blad, omkring den öde böljan
(dan drijft ze, een verwelkt blad op de verlaten golven).
De vertaling is storend: Maar zoo zij zelf haar wort'len los durft rijten
En 't zeeruim kiest, verdient zij smaad en spot.
't Zeeruim kiezen doet te veel aan het ruime sop kiezen denken. Ingeborgs liefde voor Frithiof reikt zo lang terug als haar herinnering gaat. Ze noemt haar liefde een kind, in hetzelfde jaar als zij zelf geboren. Als het vruchtvlees rond de pit, zo is ook zij gegroeid, en, de vergelijking voortzettend noemt ze haar wezen de schil, de liefde de kernGa naar voetnoot1). Jag älskar Frithiof. Ack, så långt tillbaka
som jag kan minnas, har jag älskat honom;
den känslan är ett årsbarn med mig själf,
jag vet ej när hon börjat, kan ej ens
den tanken fatta att hon varit borta.
Som frukten sätter sig omkring sin kärna
och växer ut och rundar omkring henne
i sommarsolens sken sitt klot av guld:
så har jag även vuxit ut och mognat
omkring den kärnan, och mitt väsen är
det yttre skalet endast av min kärlek.
Potgieter neemt de vergelijking slechts gedeeltelijk over. | |
[pagina 88]
| |
Hij vertaalt regel 1 en 2, dan op zeer vrije wijze 6-11. Daarna eerst komt een meer nuchtere weergave van de vergelijking uit 3-4: 'k Heb Frithiof lief van d'opgang mijner dagen
Zoo lang mij heugt heb ik hem lief gehad:
Gelijk het ooft zich om de bloesemsteenen
Zet, wast en rondt in milden zonnegloed,
Zoo wies ook ik, mijn zomer is verschenen,
't Is nog de kern, de liefde die mij voedt,
En welk een lot aan Frithiof zij beschoren,
Hem blijft mijn hart tot in den dood verknocht!
Nog in 1845 houdt Potgieter zich met de Frithiofssaga bezig. Twee zangen Frithiof en Björn, en Frithiof's Verzoeking verschenen toen in Nederlandse vertaling van zijn hand. De mogelijkheid bestaat, dat ze al van vroeger tijd dateren; dat Potgieter zijn verzen soms jaren liet liggen zonder ze te publiceren blijkt o.a. uit het gedicht Hilda, in 1832 geschreven, en eerst in 1840 in Tesselschade uitgegeven. Tot een vertaling van de gehele Frithiofssaga is Potgieter niet gekomen, hoe zeer hij die ook bewonderde. In beide zangen houdt hij zich dicht aan de oorspronkelijke tekst, strofevorm en metrum neemt hij over. Mythologische namen, bij de noordelijke lezers bekend, maar die voor een Nederlands publiek een commentaar zouden behoeven, laat hij weg, of omschrijft hij, b.v. Nastrand, het dodenrijk, vervangt hij door ‘donk're krocht waarheen de zwarte vogel vliegt’. Vandaar dat hij de regels stupar du, stridsbror, jag hämnar dig väl,
ristar väl blodörn på Frithiofs baneGa naar voetnoot1),
d.w.z. valt ge, strijdmakker, ik wreek u, grif den bloedarend in Frithiofs doder, weergeeft met: Bloed drink de plek, die uw leven zag tanen,
omdat daar anders een uitlegging bij had moeten staan, hoe soms vikingen een vijand doodden door ribben van de rugge- | |
[pagina 89]
| |
graat los te maken en als een paar vleugels naar buiten te draaien. Een enkele maal is Potgieters toon anders dan die van Tegnér, wanneer Björn, de viking, tot Frithiof zegt: ‘zie zoo zuur niet’Ga naar voetnoot1), wat het Zweeds niet heeft, of wanneer hij voor ‘jorden, tyvärr, är av kvinnor full’, zegt: is dan de wereld van wijven niet vol?Ga naar voetnoot2). Van Tegnérs Nattvardsbarnen vertaalt Potgieter in Het Noorden grote fragmenten. Een inleiding vormt een bezoek aan de kerk van Onsala en de vraag, waar de predikantsvrouw uit de pastorie die hij bezoekt toeft, wordt een welkome aanleiding enige regels van Stjernstolpe in te voegen, die een voorspel vormen voor Tegnér's gedicht. Stjernstolpe behoort tot de minder bekende dichters uit het begin van de vorige eeuw. Hij heeft maar weinig geschreven, daartoe hoort de idyllische Morgonhälsning till en nygift Fru i en Slägtinges namn. Potgieter kiest een fragment, dat het beste in zijn verhaal past om de predikantsvrouw te karakteriseren, hij volgt het metrum, vertaalt vrij getrouw, maar niet letterlijk en treft volkomen de toon van het origineelGa naar voetnoot3). Wanneer Potgieter de beschrijving voortzet met een gedeeltelijke vertaling van Tegnérs NattvardsbarnenGa naar voetnoot4), heeft hij de gelegenheid op poëtische wijze over het in Zweden heersende geloof te spreken, zijn lezers dus in te lichten over een onderwerp, waar ze belang in moesten stellen. Tegenover dit gedicht staat Potgieter critischer dan tegenover Tegnérs andere werken. Wel maakt hij enige malen quasi bescheiden verontschuldigingen over zijn vertaling, maar toch last hij ook over de inhoud in de tussengevoegde prozastukken opmerkingen in, die laten zien dat hij, bij alle bewondering voor Tegnér, het gedicht te lang vindt, en hij geeft slechts fragmenten weer. De korte tussengevoegde opmerkingen dienen ook om de aandacht van den lezer gespannen te houden, als de korte vragen die een monoloog in een treurspel onderbreken. | |
[pagina 90]
| |
In dit gedicht vertelt Tegnér hoe een oude predikant, gedachtig aan zijn naderende dood, in strijd met het gebruik, zijn aannemelingen onmiddellijk na de bevestiging aan het Avondmaal laat deelnemen, in plaats van tot de volgende Zondag te wachten. Wat Potgieter in deze idylle het meest bewondert is de zachtmoedige geloofsbelijdenis; hij vertaalt voornamelijk de denkbeelden over gebed en onschuld en de dood, die vrede en verlossing brengt. Uit zijn opmerkingen blijkt wel, dat ook hij deze belijdenis wil aanvaarden. Hij wenst geen strenge dogma's, geen starre formaliteiten; de predikant handelt tegen de gewone kerkelijke gebruiken, maar in overeenstemming met de leer van verzoening, die zich uit in het gebed in tijden van nood en vooral in het gebed uit dankbaarheid. Op een enkel punt vervagen Tegnérs denkbeelden in Potgieters vertaling, vooral wat de betekenis van het Avondmaal betreft. Tegnér zegt nadrukkelijk Icke i bröd och ej heller i vin, i det renade hjärtat
ligger förlåtelse gömdGa naar voetnoot1).
In Potgieters vertaling valt niet zo sterk de nadruk op het feit, dat juist niet brood en wijn de vergiffenis inhouden, maar het innerlijke berouw: Brood en wijn verkondt vergeving aan 't gezuiverde gemoed,
't Is 't geloof dat d'aardsche vruchten hemelsch voedsel worden doetGa naar voetnoot2).
Volgens Potgieter is de predikant moreel verplicht nu de jonge mensen aan het Avondmaal deel te laten nemen: Heden nog mijn pligt vervuld,
Zoo geen morgen voor mij aanbrak drukte mij voor God de schuld!Ga naar voetnoot3)
Tegnér laat den predikant de volle verantwoordelijkheid op zich nemen voor God, wanneer in het volbrengen van zijn taak schuld mocht zijn: | |
[pagina 91]
| |
Vad jag begynt fullbordar jag nu: för vad felat är däri,
svarar jag gamle för Gud och för högvördige fadrenGa naar voetnoot1).
Potgieter brengt Tegnérs hexameters in trochaeën over, en met de hexameters laat hij ook de homerische vergelijking weg, die de graecist Tegnér bij voorkeur gebruikt in tegenstelling met Nederlandse vertalers uit het begin der 19e eeuw, evenals de hierbij behorende samenvatting. Wanneer Tegnér b.v. den ouden predikant bij een Gods profeet vergelijktGa naar voetnoot2) wiens scherpe blikken de harten doorschouwt, vertaalt Potgieter de vergelijking enigszins vrij, maar de samenvattende regel Alltså förvandlad med ens, han stodd där och talte och sporde, (Zo opeens veranderd stond hij daar en sprak en vroeg) laat hij weg. Waar Tegnér het onmiddellijke beeld ziet in plaats van de werkelijkheid, Men till vänster om dem, där stod de darrande liljorGa naar voetnoot3), spreekt Potgieter in een vergelijking: En ter linker zij de dochtren, die - - -
Witte leliebloemen schenen, die een westenwind bewoog.
Toespelingen op louter Zweedse toestanden, namen, die voor Zweden sprekend waren, als van Wallin, den psalmdichter, maar die voor Nederlanders een uitlegging zouden behoeven, worden in de vertaling overgeslagenGa naar voetnoot4). | |
[pagina 92]
| |
Dat Potgieter van een zwaarder toon houdt dan Tegnér blijkt uit het gedicht Het Vogelspel, een vertaling van Tegnérs FågellekenGa naar voetnoot1), dat zonder speciale aanleiding, slechts als een aanvullende episode in de raamvertelling In de Noordsche Drinkzaal is ingevoegd. Het gedicht beschrijft op poëtische wijze de strijd van twee vogeltjes om een wijfje, tot de jager den zingenden minnaar doodt. De strijdt om het vogelvrouwtje is even hevig als het gevecht van Grieken en Trojanen om Helena. Het Zweedse gedicht is in een onregelmatige strofevorm geschreven met ongelijke, soms lange, soms korte regels. Ook in de Nederlandse vertaling wisselen korte en lange regels elkaar af, maar niet op dezelfde wijze. De vertaling is minder speels dan het origineel. Bij Potgieter vindt men vaak een verzwaring, een breder maken van de tekst. Potgieter heeft geen bezwaren tegen een realistische voorstelling, maar als jong dichter staat hij nog niet volkomen onbevangen tegenover het quasi-preutse publiek. Vandaar dat na het reciteren van het Vogelspel een der leden van het gezelschap een verontschuldiging uitspreekt voor dit landelijke liefdesgedicht. Om deze reden wijkt de vertaling hier en daar af van het origineel. de nattliga blossen
blicka på jorden, som kärleksvarm
slumrar vid vårens barm
(de nachtfakkels blikken neer op de aarde, die warm van liefde | |
[pagina 93]
| |
sluimert aan de boezem van de lente) luidt in de vertaling: D'uchtend verjaag er
De schemering niet eer,
Voor gij er wegschoolt met tasch en geweerGa naar voetnoot1).
Het vogeltje waarom als een andere Helena twee helden strijden, kijkt de vechtenden maar eens even aan; ze bekommert zich weinig om de strijd, de afloop is voor haar in ieder geval gunstig, ze krijgt zeker een man: Helena sitter ej på muren,
sitter i furen,
ser kämparna an,
hur det går, får hon en man.
In de Nederlandse vertaling is Helena wat preutser aangelegd, ze kan de aanblik van de strijd niet altijd verdragen: uit de spar ziet ze neer,
Op het vreeslijk gevecht tusschen echtvriend en minnaar,
En wendt er de blikken soms van,
Helena krijgt, hoe het eind zij, een manGa naar voetnoot2).
Van Geyers gedichten neemt Potgieter de allerbekendste op: een fragment uit het gedicht over den Zweedsen heldenkoning Karel XII is zin voor zin gevolgdGa naar voetnoot3). Den Noordschen Achilles noemt Potgieter hem en stemt dus in met het oordeel van Geyer, voor wien Karel XII een ridder zonder vrees of blaam is, een jonge dappere held, gloeiend van geestdrift voor al wat edel en groot is. Geyers voorstelling van den jongen koning is toonaangevend geweest voor de op hem volgende geslachten, zijn persoonlijkheid, op deze wijze voorgesteld, moest tot de verbeelding van de romantici en van alle jonge mensen spreken. Geen koning wordt in Zweden zo vereerd als Karel XII, bij geen treft den vreemdeling deze romantische bewondering zo, als berustend op fantastische gegevens. Karel XII heeft immers voor goed een einde gemaakt aan Zwedens grootheid. Ook de jonge Potgieter gevoelt deze bewondering, | |
[pagina 94]
| |
maar zijn werkelijkheidszin komt op tegen die ongegronde heldenverering. Hij laat ons de sluizen zien, door Karel begonnen, om de zeldzaamheid, dat deze koning ook een werk beval te ondernemen, waaraan minder roem dan nut verbonden was. De critisch aangelegde Zweed, waarmee Potgieter de tocht maakte, noemt den heldenkoning een dolleman, en zijn tegenstander weet hem alleen te verdedigen door de uitspraak van zijn lievelingsdichter, d.i. GeyerGa naar voetnoot1). In het algemeen uit Potgieter zich in sterker termen dan Geyer. Dat blijkt al dadelijk uit de titel van het gedicht Vikingen, met De stervende Viking vertaald. In Vikingen geeft Geyer het ideale beeld van de skandinavische oudheid, den jongen vrijheidsheld, verlangend naar daden en vervuld van een onbestemd heimwee, dat niet alleen klinkt in alle gedichten van de skandinavische romantiek, maar ook in een groot deel van de moderne Zweedse poëzie. Het is wel tekenend voor Potgieter, dat hij dit gedicht vertaalde en niet het even bekende Odalbonden, dat meer beschouwend is en waarin de hoofdpersoon niet zo man van de daad is. De daad geldt den viking meer dan het leven: laten zijn jaren weinig in aantal zijn, ze zijn rijk aan daden, de onrust drijft hem, droom en daad worden een. Potgieter vertaalt niet woordelijk, maar omschrijft dichtend voor den lezer, minder bekend met de vikingentijd dan Geyers publiek. Hij zoekt daarom, evenals in de fragmenten uit de Frithiofssaga, naar vaste emblemen, die de sfeer van de vikingentijd suggereren. Vandaar de vertaling drake voor skepp. Het gebruik van een godennaam moet atmosfeer scheppen, dus Och med makt in i seglen lopp
vinden
wordt De wind blies in 't zeil, het was Frey die mij riepGa naar voetnoot2).
| |
[pagina 95]
| |
Meer dan eens wil Potgieter de woorden van Geyer verduidelijken door een beeld uit te werken, meer te detailleren en opzettelijk aan te vullen. Het verlangen van den jongen geitenhoeder naar het onbestemde wordt in de vertaling verklaard doordat hij, die zich alleen op de wijde zee thuis gevoelt, diep in het bos moet leven. Vandaar ‘de hut van mijn moeder, verscholen in het woud’ voor ‘vid femtons ålder var stugan mig trång (op vijftienjarige leeftijd was de hut mij te eng)’ en in de derde strofe, ‘'k wist nu wat in 't bosch mij ontbrak’, voor ‘då visste jag hvad mig tröt (toen wist ik wat mij deerde)’. Door deze kleine aanvullingen gaat veel van de oorspronkelijke kracht van het gedicht verloren; de vertaling is vlakker dan het origineel. Als jongen loopt de viking weg van zijn moeder en de geiten, een zeevaarder neemt hem op zijn schip, maar in de vertaling moet hij eerst om een plaats vragen. De viking heeft eens een rijk bezeten, maar zijn verlangen naar de zee werd hem te machtig. Hij, de koning, voelde zich als een gevangene: Till mur vill man ha mig kring bondens bo
och till lås for tiggarens säck.
(men wil dat ik dien als muur voor de boerenhoeve en als slot voor de bedelaarszak). In de Nederlandse vertaling gaat de sterke beeldspraak verloren: En pas was de twist mijner boeren gesust,
Of 'k had 't met de beedlaars te kwaad,
evenals in de regels Dan vloog in den storm, die het wolkenheir joeg,
Mijn Norna bij wijle om mij heen,
voor Då hörde jag Nornorna virka sin väf
i den storm genom rymden sköt.
Deze regels wekken bovendien de verkeerde voorstelling alsof iedere krijger door een eigen Norne beschermd wordt. Potgieter gebruikt dezelfde zevenregelige strofevorm met het | |
[pagina 96]
| |
bewegelijke rhythme, waarmee Geyer den viking wilde karakteriseren. Het steeds weerkerend refrein in de kortste laatste regel, een herinnering aan het oud-Zweedse volkslied, wisselt bij Potgieter voortdurend, waardoor een van de eigenaardigheden verloren gaat. De laatste regels, niet door den viking maar door den dichter gesproken, ontbreken bij Potgieter; het verhaal in de directe rede is hem voldoende. Enige strofen uit dit gedicht citeert hij later onveranderd in de studie over TegnérGa naar voetnoot1). Het Kolenbranders JongskenGa naar voetnoot2), een vertaling van Geyers Den Lilla Kolargossen, is het verhaal van het jongetje dat zijn vader, den kolenbrander, in het bos eten gaat brengen. Bij de vallende duisternis is hij in het bos bang voor de naderende trollen en hij tracht zich zelf moed in te spreken. Buiten adem komt hij ten slotte bij zijn vader, die hem troost: wie het Onze Vader kan bidden behoeft niets en niemand te vrezen. Dit vaste geloof geeft het gedicht, ondanks alle gelijkenis een ander karakter dan Erlkönig, waardoor de dichter beïnvloed is. De eenvoudige taal, het gebruik van een refrein en de simpele zinsbouw ontleent Geyer aan het volkslied. Potgieter verbreedt hier weer en vult aan: Tidigt med solen jag hemifrån giek
(vroeg met de zon ging ik van huis)
wordt: 'k Ging vroeg al opweg, met den knapzak op zij,
en Jag är ej rädder på liten grönstig,
Der jag ensam i skogen månd' gånga,
(Ik ben niet bang op het groene paadje,
waar ik alleen in het bos moet gaan)
is niet voldoende om de moed van den jongen aan te tonen. Potgieter vertaalt uitbreidend: 'k Schroom niet ook het eenzaamste voetpad te gaan,
Ik durf over vonders wel treden.
| |
[pagina 97]
| |
Geyer brengt een crescendo in de angst van den jongen, hij hoort de trollen, ziet ze, en wanneer ze hem aan willen vallen roept hij in zijn doodsangst God aan. In de Nederlandse vertaling roept hij eerst: Behoede mij God voor 't verdwalen, dan komen de heksen op hem af en is er geen gelegenheid meer voor een crescendo, slechts voor een herhaling. Skogsbruden van GeyerGa naar voetnoot1), door Potgieter als De Jager en de Boschbruid vertaald, is de sage van een jager, die zich in het bos laat betoveren door een bovennatuurlijke vrouw, haar ontvlucht, maar te middernacht gedood wordt, als hij niet vrijwillig tot haar terugkeert. Het metrum en de strofevorm neemt Potgieter over met weglating van de laatste strofe: Om du hemma en käraste har i ditt tjäll,
Så sök ej en annan i skogen,
d.w.z. heb je tehuis een liefste in je tent, zoek dan geen andere in het bos. Heeft Potgieter deze regels onvertaald gelaten, omdat ze het publiek aanstoot hadden kunnen geven? In aansluiting aan de stijl van het volkslied heeft Geyer ook in de tekst kleine hiaten gelaten; hij vertelt alleen de belangrijkste momenten. Voor het overige moet eigen fantasie den lezer te hulp komen. Potgieter vult deze hiaten aan. Door het gebruiken van het onderschikkend zinsverband in plaats van het nevenschikkend verwijdert hij zich van het Zweedse origineel en de typische stijl van de volksliederen. Lelijk is de vertaling: En zij houdt in zijn golvende lokken zich schuil, voor: hon smeker hans lockar (zij liefkoost zijn lokken). De figuur der betoverende vrouw, door het moeilijk te vertalen woord troll aangeduid, verandert bij Potgieter van karakter. Een troll heeft iets daemonisch, ze dwingt door haar toverkracht den zwakken mens, maar in de Nederlandse vertaling wordt ze schalks, geeft schaterend een antwoord, is vrolijk, wat niet bij haar Zweedse karakteristiek past. | |
[pagina 98]
| |
Later heeft Potgieter nog twee gedichten van Geyer vertaald, n.l. Förändring onder de titel Wieken en KluistersGa naar voetnoot1) in 1842, en Omständigheterna, en blick i andevärlden, De Omstandigheden, een blik in de geestenwereldGa naar voetnoot2), in 1843. Beide gedichten zijn eerder bewerkingen dan vertalingen te noemen. De 56 regels van Omständigheterna, in 7 ongelijke strofen verdeeld, worden tot 12 achtregelige strofen. Potgieter schrijft hier ook niet als gewoonlijk ‘naar’ of ‘uit het Zweedsch’ boven, maar ‘het Zweedsch van E.G. Geyer nagevolgd’. Hij neemt de grondgedachte van Geyer over, de omstandigheden moeten een verontschuldiging zijn voor alle kwaad, voor alles wat mislukt, voor alle verzuim, voor verstarring. We verschuilen ons achter de omstandigheden, die zich zelf hier als geesten voorstellen, een onafzienbare, steeds groeiende rij. Potgieters toon is anders dan die van Geyer: wanneer de geesten die omstandigheden heten optreden, spreken ze een zo gemeenzaam mogelijke taal, Als hier of daar een boel in 't honderd raakt,
Wij merken 't fluks, we drijven af op 't luchtje;
We zijn er pas, ons nest is al gemaakt,
't Eischt luttel tijds: drie vloeken en een zuchtje.
Als ongediert' beligchaamd, niet bespraakt,
Vertoonen we er den bloeden 't oude kluchtje;
Vergeefs het huis met bezemen gekeerd:
Roest, schimmel, mot, een kerel, die ons weert!
Deze strofe is in een andere toonaard geschreven dan Geyers tekst: Var något är i olag här i världen,
det vädra vi och ställa ditåt färden.
Där nästla vi oss in, få kropp och livas
till en ohyra, som kan svårt fördrivas.
Som rost i lås, som mal i gamla kläder,
vi dagligt ses, och mögel högt oss gläder.
| |
[pagina 99]
| |
Geyers voorbeelden werkt Potgieter nader uit, soms deelt hij ons een conclusie mee, die we bij Geyer maar zelf moeten trekken. De 17 regels van Förändring worden tot 36 Nederlandse. De onregelmatige afwisseling van korte en lange regels, karakteristiek voor het Zweedse gedicht, gaan verloren. Bij het zien van de blauwe bergen, de wijde horizon, het spel der golven, wenste Geyer als vrolijke knaap een paar vleugels, klein, maar in staat hem licht en gemakkelijk in zonneschijn ver weg te dragen. Nu zit hij als een gevangene te studeren en te zwoegen, en bij elk voorjaar dat komt en gaat denkt hij, het mijne is voorbij. Het is een wanhoopsklacht, maar toch een zich onderwerpen aan het onafwendbare. De stemming bij Potgieter is niet dezelfde. Daar eindigt het vers met de droeve klacht in de lenteweelde: Ach! waar bleef de mijne? Bij Potgieter is de mijmeraar aan het woord, die zich geheel en al in het verleden verdiept en zijn jeugddromen weer overdroomt. Daardoor moet het Nederlandse gedicht langer en weker zijn. Jag önskade då
mig vingar små
att, lätt uppburen,
i solskenet gladt få flyga långt, långt bort,
zegt Geyer. Potgieters jonge man verdiept zich als oudere in zijn jeugdverlangens om het heden te vergeten. (Dan) Vroeg mijn jonkheid vleug'len:
Slechts een tweetal, was mijn beê,
Mits 't mij luchtig stijgen deê,
Mits 't mij ver zou dragen
In den held'ren zonneschijn, -
Vliegen, dat moest weelde zijn,
Vliegen al mijn dagen!
| |
[pagina 100]
| |
Hij onderwerpt zich niet, maar blijft klagen: Raak ik ooit den doolhof uit,
Waar ik telkenmale in stuit,
Op nog vreemde dreven?
Deze regels komen in Förändring niet voor. Ook ander werk van Geyer heeft Potgieter gebruikt. Voor de vertaling van oud-Zweedse volksliederen in Het Noorden, herdrukt in Poëzy, heeft hij geput uit de uitgave van Geyer en Afzelius, ook al vermeldt hij de namen niet. Hij neemt letterlijk een episode uit Geyers inleiding over: ‘Korter en beter dan professor Geyer het schetste, geloof ik niet het te kunnen doen, en daarom deel ik u een vertaling dier regelen mede’Ga naar voetnoot1). Deze inleiding geeft een korte beschrijving van het uiterlijk der riddermaatschappij in romantische geest. Een verder bewijs, dat Potgieter deze editie gebruikt heeft, is het lied Sorgens Magt, omdat hij het laatste couplet, dat alleen in de daar vermelde lezing voorkomt, opneemtGa naar voetnoot2). Een volkslied bevat vaak een refrein, dat maar in een verwijderd verband tot het lied staat, d.w.z. het kan een weergave van een algemene stemming zijn, b.v. als symbool van het ongelukkige meisje dat haar geliefde verloren heeft, herhaalt elk couplet: wie brak de lelie van haar stengel? Zo'n refrein sluit slechts een enkele maal bij de inhoud van een strofe aan en klinkt dan verder meestal als een begeleidend accoord. Door een enkel woord over de betekenis van het refrein heeft Potgieter de lezers ingelicht. In de vertaling zelf laat hij het weg en zo ontbreekt een van de meest karakteristieke eigenaardigheden. Hij vertelt na, vertaalt niet, en heeft voor de 15 Zweedse strofen 19 Nederlandse nodig. De verteltrant is minder eenvoudig dan de Zweedse: Liten Kerstin och hennes moder de lade gull i bar:
Hvem bryter löfven över liljeträd?
Liten Kerstin hon sörjer sin fästeman ur graf.
I fröjden eder alla dagar.
| |
[pagina 101]
| |
luidt in de vertaling met weglating van de twee refreinregels: Kleine Anna en haar moeder, zij maakten groot misbaar,
En in de doodkist hoorde der lieve vrijer haarGa naar voetnoot1).
Potgieter is realistischer, hij vult het lied aan door kleine trekjes, aan de werkelijkheid ontleend: een deur die geopend wordt, moet op de hengsels knarsen, de voeten van den uit het graf opgestanen dode, die het meisje met wijn wast, zijn zwart. De bewerking van de volksliederen geschiedt op dezelfde wijze als die van de gedichten, dus met aanvulling van hiaten. Kerstin zegt in het oude lied niet, dat ze haar doden geliefde wil volgen, ze staat meteen op, doet haar schoenen aan en volgt hem. Het verlangen naar het melodramatische in de Nederlandse tekst blijkt uit de vertaling: En ijlings wierp de jonkvrouw zich op zijn grafzerk neerGa naar voetnoot2),
voor het veel rustigere Då satte hon sig ned allt uppå hans graf.
De jonge HillerströmGa naar voetnoot3), het lied van den minnaar die de zes broeders van zijn geliefde doodt, heeft in het Zweeds acht coupletten, bij Potgieter tien. Het echt Nederlandse verlangen naar detailbeschrijving is in strijd met de stijl van het Zweedse volkslied. Niet alleen dat Potgieter een inleidende strofe dicht, en allerlei verduidelijkende trekjes invoegt, hij onderbreekt het gedicht bovendien door een dialoog van hemzelf en den postiljon, die het lied voor hem zingt. Potgieter is er zich van bewust dat hij het geheel in een andere toonaard heeft overgebracht, zoals blijkt uit zijn verklaring ‘Ik ben het oorspronkelijke hoe langer hoe minder getrouw gebleven; moge mijn vertaling er niet alle verdienste door hebben verloren’Ga naar voetnoot4). In De wreede Broeder, die den man van zijn zuster zonder reden doodt, treft Potgieter de oorspronkelijke toon veel beter. | |
[pagina 102]
| |
Hij volgt de tekst vrij getrouw en hij voegt geen overbodige mededelingen in. Het aantal strofen blijft gelijk aan die van het origineel. Hij gebruikt wel geen refrein, maar hij vervangt het in zoverre, dat in twee op elkaar volgende coupletten twee dezelfde regels voorkomen in gevarieerde vorm, zodat telkens een regel midden in de strofe staat en een aan het eind, evenals het refrein in het origineelGa naar voetnoot1). Hoort gij me, zuster Margreeth?
- Hij sprak 't op sombren toon, -
Hebt gij uw hart, hebt gij uw hand
Geen jeugdig ridder noch verpand,
Zijn trouwe min ten loon?
Ik denk nog aan geen bruiloftskrans
- Zij sprak 't op luchten toon, -
Mijn blonde lokken zijn nog fier
Op frissche palm, der maagden cier,
Ik geef geen minneloon.
Potgieter heeft het refrein met opzet een andere vorm gegeven en noemt dit spottend heiligschennis, waartoe hij zich volkomen gerechtigd gevoeltGa naar voetnoot2). In Kerstin's Bruiloft en Begrafenis, in een gelijk aantal coupletten vertaaldGa naar voetnoot3), laat hij het refrein vrijwel zoals het in het oorspronkelijk is en verandert evenmin veel aan de tekst. Het is of Potgieter al vertalende zich oefent en eerst langzamerhand zich de stijl van de volksliederen eigen maakt. Behalve de volksliederen vertaalt Potgieter van de niet-tijdgenoten alleen fragmentair een gedicht van Bellman, den bewonderden Zweedsen AnacreonGa naar voetnoot4). Oorspronkelijk wil hij niets van hem vertalen, omdat het landschap dat hij doorreist tot in alle bijzonderheden van den dichter spreekt. Wie deze omgeving aanschouwt, ziet, volgens Potgieter, overal de door Bellman beschreven tonelen voor zich leven. De Hollandse | |
[pagina 103]
| |
dichter neemt in zijn verbeelding deel aan Bellmans feestmalen, hij ziet de gasten en hij benijdt den Zweedsen dichter. Onder zijn schertsende woorden hoort men Potgieters klacht, dat zijn eigen stroeve natuur de gemakkelijkheid in de omgang mist. Hij spreekt met nauwelijks verborgen afgunst van den epicuristischen dichter, die van het materiële van het leven wist te genieten. Potgieter heeft gevoel voor volkskunst, hij houdt van volkstafereeltjes. Daardoor bewondert hij de zin voor het natuurlijke in Bellman, zijn gewoonte om onbeschroomd de dingen bij hun ware naam te noemen. Niet de gladde gepolijste verzen uit de 18e eeuw lokken den Nederlandsen dichter, maar de vreugde brengende zanger, die de werkelijkheid niet schuwde en daarom door Potgieter met Brederode vergeleken wordt. Hij verdedigt Bellman, wat in de eerste helft van de 19e eeuw nog nodig was, omdat de Zweed de spot drijft met de echt, omdat hij ‘het naakt schildert en wulpsch is’Ga naar voetnoot1). Voor Potgieter is Bellman gezond zinnelijk, hij heeft eerbied voor de kracht van het volk. Zijn gedichten zijn geschreven met op waarheid berustende fantasie, en Potgieter kan niet bij zijn voornemen blijven om niets van hem te vertalen. Hij moet wat van Bellman opnemen om zijn landgenoten aan te sporen ook eens alle ernst op zij te zetten voor een goede satire. Al is Bellman typisch Zweeds, hij heeft de wereld gekend en zijn gedichten zijn algemeen menselijk. In de bewondering voor Bellman ziet men hoe Potgieter zelf los komt in Zweden. De vertaling van Fredmans 45e zang Eller trösterika tankar om äktenskapet is maar een verre navolging van het origineel. Potgieter houdt geen rekening met de melodie, waarop Bellmans lied gezongen wordt. Hij verkort de coupletten, maakt een geheel ander refrein, en vertaalt maar enige strofen. Misschien was hij bang door te veel op eens te geven zijn preutse lezers te kwetsen en ze tegen Bellman in te nemen. Hij probeert, | |
[pagina 104]
| |
al vertaalt hij dan niet letterlijk en al volgt hij zijn voorbeeld maar uit de verte, toch de geest van vrolijkheid en de uitgelaten toon vast te houden door het gebruiken van gemeenzame taal. Den henne ville röra
skull'mig betala bra,
zegt Fredman van den man waarmee zijn meisje hem bedriegt, en Potgieter vertaalt: Maar 't snoepertje zou dokken.
Men moet aannemen dat Potgieter de keuze van zijn vertalingen voor Het Noorden gedeeltelijk al in Zweden gemaakt heeft. Enige van de volksliederen zijn zeker van voor 1835: ze zijn immers al in De Muzen opgenomen. De tekst verschilt niet noemenswaard van die uit Het Noorden, behalve in De jonge Hillerström, waarbij Potgieter in de eerste uitgave het origineel getrouwer volgt, zoals hij zelf erkent. Uit de op de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek aanwezige papieren uit Potgieters nalatenschap kan men niet nauwkeurig opmaken wanneer alle hoofdstukken uit Het Noorden geschreven, of wanneer precies alle gedichten vertaald zijn. Wel bevindt zich onder die papieren, die uit de Zweedse tijd dateren, een afschrift van Den fattiga Flickan en van het vertaalde gedicht van Stjernstolpe. Het is dus zeer waarschijnlijk, ja zo goed als zeker, dat Potgieters keuze gedeeltelijk al in Zweden bepaald is. Daar ook schrijft hij verzen met middeleeuwse motieven. Zowel in het lied De drie Jonkers, in 1832 in Gotenburg geschreven, als in Ada's Bruiloftsfeest (1833) vindt men in de stijl invloed van de Zweedse volksliederen, vooral in het laatste. De coupletten beginnen met dezelfde regels, telkens met een kleine variant. De dichter vertelt geen aaneengeschakeld verhaal, maar geeft alleen de hoofdmomenten van de handeling. Ook in de volgende maanden werkt de invloed uit Zweden nog na in de keuze van onderwerpen: liederen uit de middeleeuwen en vertalingen van Zweedse dichters. | |
[pagina 105]
| |
Potgieters liefde voor Zweden, zijn bewondering voor de Zweedse letterkunde is gebleven, getuige o.a. zijn latere studie over TegnérGa naar voetnoot1). Potgieter heeft wel meer recensies van uit het Zweeds vertaalde werken geschreven, b.v. van Fredrika Bremer of Emilie Flygare-Carlén, de bespreking van een vertaling der Frithiofssaga wordt echter een studie over Tegnér, die tot een kleine Zweedse litteratuurgeschiedenis uitdijt. Men ziet daaruit hoe hij Tegnér en Geyer blijft bewonderen, de voorkeur blijft geven aan dichters, die niet in excessen vervallen, boven de wilde romantici of al te starre academici, die hem te gepolijst zijn, te veel aan de Franse smaak offeren, te weinig ‘noords’ zijn. Met voldoening citeert Potgieter Tegnérs en Geyers werken waaruit blijkt, hoe ze voor hun volk de mogelijkheid zien zich op te richten door bij de historische traditie aan te sluiten. Vandaar Potgieters bewondering, bij erkenning van vele fouten, voor Tegnérs gedicht SveaGa naar voetnoot2), niet ‘maar een dicht’, ‘Svea is eene daad’. De inhoud is in overeenstemming met wat Potgieter van een gedicht eist, een aansporing tot ontplooiing van volkskrachten. Voor vele feiten, ook wel voor karakteristieken en beoordelingen haalt Potgieter Zweedse auteurs aan, vooral Böttiger, van wiens biografie van Tegnér hij grote stukken in het Nederlands citeert. De vertaling van prozafragmenten is altijd zeer getrouw. In deze studie moet Potgieter ook wel verschillende gedichten citeren, sommige parafraseert hij in Nederlands proza, b.v. een fragment van Kellgrens Den nya SkapelsenGa naar voetnoot3) (De nieuwe schepping) of van A.M. Lenngrens Några Ord till min Dotter i fall jag hade någonGa naar voetnoot4) (Enige woorden tot mijn dochter als ik er een had). Deze laatste proza-omschrijving is zeer vrij en door enkele zinswendingen en bekortingen nog wat luchtiger geworden dan het origineel. In het voor- | |
[pagina 106]
| |
laatste couplet, dat Potgieter weer in versvorm vertaalt, verwijdert hij zich het verst van het origineel. Wanneer hij bij het overbrengen van verzen in proza al niet letterlijk vertaalt, kan dat ook nooit zijn bedoeling geweest zijn bij het gebruiken van de versvorm. Integendeel, bij het overbrengen in verzen gevoelt hij zich vrijer dan bij de prozabewerking van de Zweedse tekst. Hoe meer werkelijkheidsgetrouw A.M. Lenngren is, hoe groter de bewondering van haar vertaler, maar haar onderwerpen zijn hem te 18de-eeuws, te weinig oorspronkelijk, ze getuigen te veel van nederige eerbied voor hogere standen. Wallin's Gustav IIIGa naar voetnoot1) citeert Potgieter in proza vooral om zijn eigen bewondering voor den Zweedsen dichter-koning, evenals een fragment van Tegnér uit Sång den 5 april 1536Ga naar voetnoot2). Hierin verheerlijkt Tegnér de gustaviaanse tijd met karakteristieken van de voornaamste Zweedse dichters uit die periode. De strofe die Potgieter vertaalt, beschrijft deze tijd als Gustavs dagar ‘En wat Gustavisch was, werd daardoor Zweedsch!’ Wanneer Potgieter een gedicht bespreekt, critische opmerkingen maakt of enige uitlegging toevoegt, vertaalt hij in proza, bijv. GrannskapetGa naar voetnoot3) (De nabuurschap) of Till Elof Tegnér på hans bröllopsdagGa naar voetnoot4). Een merkwaardig voorbeeld van Potgieters werkwijze is de weergave van Till Herr Christofer Myhrman, BrukspatronGa naar voetnoot5). Een klein fragment vertaalt hij in verzen, maar wanneer hij het gedicht nader gaat bespreken citeert hij in omschrijvend proza. Van het politieke gedicht England och FrankrikeGa naar voetnoot6) volgt na de bespreking en prozaomschrijving de vertaling in verzen van het slot. De wijze van vertalen is gelijk aan die van vroeger besproken gedichten. Een fragment uit Epilog vid magisterpromotionen i Lund | |
[pagina 107]
| |
1820Ga naar voetnoot1) is vrij letterlijk weergegeven, maar bij drie strofen uit Till min HembygdGa naar voetnoot2), Aan mijn Geboortegrond, voegt Potgieter weer een verduidelijkend zinnetje in, of omschrijft hij in plaats van het onmiddellijke beeld van Tegnér te geven.
Er rest nog een vertaling van een werk van Tegnér, in De Gids van 1844 verschenen, maar niet herdrukt, n.l. Het Gustaf Adolfs feest, voorafgegaan door een vertaling van zijn rede de 6de November in de Dom te Vexiö uitgesproken, ter gelegenheid van de sterfdag van Gustaaf AdolfGa naar voetnoot3). Het proza vertaalt Potgieter naar gewoonte letterlijk. De rede is een warm pleidooi voor het recht van persoonlijk, vrij onderzoek, zoals het protestantisme dit toestaat ‘binnen de wijduitgestrekte grenzen der openbaring’, een pleidooi voor het recht op geestesvrijheid met de overtuiging dat die landen, waar dat recht geschonden wordt, stil blijven staan, erger nog, achteruitgaan. Potgieter veronderstelt klaarblijkelijk dat de persoon van Gustaaf Adolf in Nederland niet zo bekend is als in Zweden, hij moet Tegnérs gedicht daarom aanvullen, de 68 Zweedse versregels worden 96 Nederlandse. Potgieter is ook een voorstander van geestelijke vrijheid, vandaar dat hij Tegnérs gedachten verdiept en verder uitwerkt. In een land waar verschillende kerkgenootschappen bestaan, is Potgieter verdraagzamer dan Tegnér in het uitsluitend Lutherse Zweden. Tegnér schrijft dat Gustaaf Adolf ‘förenar de edla alla’ (verenigt alle edelen), Potgieter breidt dit uit tot 't Is nog uw band, die de edelen vereenigt
Van alle volk, van ieder kerkgeloof,
Als liefde 't leed van onderdrukten lenigt,
Of moed den dwang van geesten straft als roof.
Ook aan het slot is Tegnér gematigder, niemand mag het zich | |
[pagina 108]
| |
verheffen van de geest boven het alledaagse een droom noemen: I svenske Män, om någon sådan stund
ert sinne lyfter öfver jordens grund,
så säger ej, det är en dröm.
Potgieter drukt zich sterker uit, van te voren verdedigt hij de geestdriftigen tegen mogelijke spotters: O Svea-volk! O Mannen, die mij hoort!
Voert geestdrift ooit zoo verre u met zich voort,
Dat ge u in 't stof schier los gevoelt van de aarde,
Dat ge uit het stof tot in den hemel blikt,
Braveer den lach, die menig hart vervaarde,
En menig goed in harten heeft verstikt.
Laat spotters u hoofdschuddend dweepers heeten,
Maar gij zegt nooit wanhopig: 't Is een droom!
s.a. krijn |
|